| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Kinderlust. Zes liederen voor Huis en School, gedichten van Th. Coopman, muziek van J.-M.-A. Van Droogenbroeck. Boekdeel in-4o. Gent, A. Siffer. Prijs, fr. 1,75.
Eenige maanden geleden gaven wij verslag over Kinderlust, verzen voor kinderen door den heer Th. Coopman. Het is uit dien bundel dat de heer Van Droogenbroeck eenige gedichten getrokken heeft om ze op muziek te stellen. Daar de keus der gedichten, die met den De Keynprijs bekroond zijn geweest en met lof aangenomen door den Verbeteringsraad, goed is, zal dus niemand betwijfelen. Overigens beide schrijvers zijn letteikundigen van naam en werkende leden der Koninklijke Vlaamsche Academie.
De heer Van Droogenbroeck, de schrijver van Makamen en Ghazellen, de dichter van de Zonnestralen, die iedereen in Belgie en Holland bezit, en die niet moeten onderdoen voor de beste werken voor de jeugd ergens maar verschenen, is zeker op de hoogte der taak.
Ook zal het niemand, die den schrijver als toonkunstenaar kent, verwonderen dat de muziek goed is, de melodijen levendig en frisch en teenemaal in de hoogte der kinderstemmen, dat de begeleiding buigzaam en voortreffelijk is, alhoewel eenvoudig en in het bereik der kleine handen blijvend.
Nochtans bestaat de ware verdienste van deze uitgave daar niet alleen in: zij bestaat ook in den regel door den schrijver gevolgd, hierin geleid door zijn schoonheids- en leeraarsgevoel.
In dien zien mag het verschijnen van Kinderlust als eene kleine merkwaardige gebeurtenis aanzien worden. Inderdaad geeft de schrijver, na ons zijn werk in gewoon notenmuziek gegeven te hebben, het ons in cijfermuziek insgelijks, met de manier om ieder stuk aan de kinders te leeren. Zijne door lange ondervinding opgedane methode getuigt van kennis en van scherpzinnige waarneming.
Zijn werk behelst behalve algemeene opmerkingen over het zingen, over de houding van den zanger, over het uitgalmen der stem enz., bijzondere aanteekeningen over ieder dichtstuk, over de manier om de melodij aan te leeren, om de stukken te doen verstaan en te doen zingen door de leerlingen. Tot de kleinste kleinigheden, alles is met bijzondere zorg aangewezen; op alle moeilijkheden wordt de aandacht gevestigd met vermelding der middelen om ze te voorkomen.
In opzicht van schoonheids- en opvoedingsleer, is het een
| |
| |
nieuw en voortreffelijk werk. Onnoodig verdei uit te weiden over deze uitgave die stellig grooten bijval zal bekomen, zoowel in de scholen als in de huisgezinnen. Zeggen wij nochtans nog dat ieder stuk vergezeld is van trapsgewijze en wel gekozene oefeningen van toonkunstige opvoering en verbetering van het gehoor.
Wij drukken ten slotte ons spijt uit dat Kinderlust niet diklijviger is en wij verhopen dat deze eerste liederen door een groot aantal andere welhaast zullen gevolgd worden.
Dezer dagen werden beide werken aangenomen door den Verbeteringsraad voor School- en Prijsboek en voor de boekerijen der Normaalscholen en die der kantonale onderwijzers-conferencien.
Dit is een suyverlyck boecxken, inhoudende Oude Nederlandsche geestelijke liederen, met klavierbegeleiding door Florimond Van Duyse. Uitgave nr 113 van het Davids-Fonds. Gent, Drukkerij van A. Siffer
Het Davids-Fonds heeft thans aan zijne 7000 leden dit merkwaardig boek uitgedeeld, dat in opzicht van inhoud en stoffelijke uitvoering stout weg een prachtwerk mag genoemd worden.
Het is een bundel oude liederen uit de XVe eeuw, het glanstijdvak van het Nederlandsch lied, en gedeeltelijk ontleend aan de ‘Horoe Belgica’ van Hoffmann von Fallersleben (1854), aan W. Baumker's ‘Niederl. geislicke Lieder’ (1888), aan ‘Een devoot ende profitelijck boecxken’ (Antwerpen 1589), dat in 1887 weer werd uitgegeven door Scheurleer in den Haag.
Het meeste deel zijn godsdienstige liederen, zooals Kerstliederen, Marialiederen en Liederen der minnende ziel, de overige, alhoewel van anderen aard, wasemen ook den hefsten eenvoud uit en de eenvoudige en zoete dichterlijkheid eigen aan de gewrochten der middeleeuwen.
Ieder dezer liederen is op muziek gesteld aan oude melodijen ontleend, en de bevoegde musicoloog Fl. van Duyse heeft er begeleidingen bijgeschreven die zullen toelaten ze uit te voeren met verschillende stemmen. Dus uitmuntende voorraad voor onze scholen, onze congregatien en onze kunstkringen, waar de oude muziek meer en meer bijval vindt.
Reeds heeft in 1888, Prof. Acquoy van Leiden, een vijf-en-twintigtal middelnederlandsche liedeten met begeleiding laten verschijnen, doch hier is de keus veel rijker en zelfs veel rijper. De bundel bevat 40 nummers en aangezien de heer v.D. slechts streng wetenschappelijk te werk gaat, zijn zijne bewerkingen altijd vertrouwbaar.
Met deze verzameling geestelijke liederen, aangesloten bij de wereldsche liederen welke in het ‘Nederlandsch liederboek’ van het Willems-Fonds verschenen, iondt de schrijver een volledigen cyclus af.
Eere en goed heil aan het Davids-Fonds, dat zulke voortreffelijke werken verspreidt.
De Stijlleer in practijk, voor lagere en middelbare scholen. Verzameling van 400 oefeningen, gradelijk opgaande, met talrijke modellen door S. De Bondt, bestuurster van het Gesticht ‘Piers de Raveschoot’ te Gent. - Gent, A. Siffer, Prijs fr. 1.25.
In het Voorbericht zegt de schrijfster onder andere: Om het moeilijk werk der stijlleer te vergemakkelijken, is in mij het
| |
| |
verlangen ontstaan de talrijke oefeningen door een dertigjarig werken - opzoeken en zelfvinden - vergaard, in druk te geven. Al de wenken en raadgevingen, mij door bekwame schoolopzieneis en bevoegde personen medegedeeld, heb ik tevens in die verzameling ten nutte gemaakt. Hoewel er misschien in dit werkje gebreken voorkomen, toch hoop ik dat er veel goed in te vinden is, dat het mijne ambtgenooten tijd en moeite spaien en hunnen iever opwekken zal in een leervak, hetwelk maar al te dikwijls op den achtergrond blijlt. Heb ik dit doel bereikt, dan zal ik mijne pogingen rijkelijk beloond achten
De onderstaande vleiende goedkeuring van den gekenden letterkundige, den hooggeachten Heer de Potter, secretaris der Vlaamsche Academie, is voorwaar de beste aanbeveling van het boek.
Geachte Jufvr. Bestuurster,
De lezing van uw ‘Stijlleer’ heeft mij een groot genoegen verschaft. Vast overtuigd dat uw boek bij het onderwijs der jeugd de beste vruchten zal voortbrengen, meen ik U te moeten aanraden, het door den druk te laten verspreiden. De methode daarin gevolgd, is uitmuntend, de vooibeelden zijn onverbeterlijk en stellen klaar in het licht het verheven doel, dat Gij voor het oog hadt. In één woord. Uw werk verdient, wegens gedachte en vorm, de beste aanbevelingen.
F. de Potter.
Leven van den H. Antoninus, Predikheer, Aartsbisschop van Florence, door P. Fr. Josephus Arts, van dezelfde orde. - Bij A. Siffer, Gent - Schoon boekdeel, 165 bladz. in-8o op stevig papier met keurigen omslag. Prijs: 1.25 fr.
Met genoegen heb ik zoo even de lezing voleindigd van het Leven van den H. Antoninus. Merkwaardig mag voorzeker genoemd worden het gewrocht van den Eerw. Dominicaan, daarom betwijfel ik de vrucht niet die deze arbeid zal afwerpen en koester de hoop dat er velen het ingeslagen pad zullen volgen om diepe geleerdheid samen te laten gaan bij duidelijken stijl in het neerschrijven van Gods Vlienden. En inderdaad, wil men de daden van den H. Antoninus weergeven, dan is er heel wat anders noodig dan oppervlakkige schrijverij; er dient het karakter der eeuw te vatten en nauwkeurig den invloed te bepalen dien de Heilige er op uitgeoefend heeft Zulk een arbeid was den bekwamen schrijver volwaardig; hij slaagde volkomen. Hij toont duidelijk dat een Heilige een groot man kan zijn, een fakkel zijner eeuw; wij leeren hoe zijne geleerdheid geschat werd en welk goed zij teweeg bracht; wij leeren hoe hij wetenschap en kunst ondeisteunde, hoe hij de onsterfelijke Fra Benedetto, Fra Angelico in hunne gewrochten aanmoedigde en alzoo, om al die redenen, nogmaals duidelijk bewijst dat de kerk de fakkel des lichts immer hoog verheven heeft. Kortom de Z.E. Pater Arts kon ons niet beter den H. Aartsbisschop aantoonen tegelijk met zijne betrekking tot de eeuw waarin hij bloeide en die hij tot schoonste sieraad verstrekt.
Veel orde heerscht in het werk en kan aldus door iedereen met vrucht gelezen worden; de plaatsen zijn wel geschilderd en werpen soms tintelenden gleed over het gansche tooneel; nu en dan doorgrondt de spitsvondige schrijver een gedacht met wijsgeerigen blik en aanschouwt met welbehagen het schoon; ofwel is hij ontroerd als hij dieper in den geest dringt van een der roemrijkste zonen zijner roemrijke orde.
| |
| |
Die dit boek leest zal het liefhebben en wij raden het aan als eene bron van zekere inlichtingen; als een te geven geschenk; als een kostbaar prijsboek.
St. H.D.
Per getallen wordt de prijs vermindert: per 12 fr. 1,10 het stuk, per 50 fr. 1,00, per 100 fr. 0,75.
Karel de Blauwer, of eene schets uit het Blauwersleven, gedrukt te Yper, bij Callewaert-De Meulenaere, in de Boterstraat, 36, 1899. Groot in 8o, 344 bladz.
- Blauwen?
- Smokkelen.
- Karel de Blauwer?
- Eene lange en aangrijpende smokkelaarsgeschiedenis.
- Door wien geschreven?
- Eerweerde heer Jules Leroy, onderpastoor te Staden in West-Vlaanderen is de opsteller.
- Een novellist?
- Ja en neen.
- Die man kan wonderwel vertellen in eene springlevende, schilderschoone taal. De woorden vonkelen in zijnen mond.
Kind zijnde spitste hij zijne ooren om sagen af te luisteren.
De Germaansche heldenvolken dichtten ontelbare sagenkringen.
Dat ligt in de boekenzalen begraven onder 't stof; 't wordt daar door geleerde philologen van onder gehaald en op den proefsteen der kritiek geleid 't Leeft ook duizendvervig voort in den mond van 't ongeboekstaafd volk.
Die nog levende sparken van middeleeuwschen glans heeft Leroy daar in den westhoek van West-Vlaanderen, ver van alle spoorwegen afgezondeid, laisterend als een vink opgevangen, eigenaardig en eenvoudig als 't volk naverteld.
Een oude meester, jong en groot van herte, pastoor Lanssen van Leffinge, zei hem: Jules, gij kunt schrijven, gij kunt vertellen. Schenk ons iets uit uwen eigen koker.
Jules Leroy heeft het gedaan en vergast den Vlaamschen lezer met een beginsel dat een proefslag is
- Zijt ge te vreden over dit boek?
- Wij hebben dit boek met gespannen aandacht gelezen. Vele nachtelijke tochten van smokkelaais zijn zoo boeiend verteld dat men menigmaal weder naai het boek grijpt, om 't verhaal dier zonderlinge, niet uitgedachte, maar geleefde lotgevallen met nieuw genot te herlezen.
J. Leroy geeft ons gezond realism en dat is veel gezeid.
Sommigen schetsen het volk, maai 't is ons volk niet; 't zijn onze werklieden, onze boeren, onze woningen, onze herbergen niet.
Anderen hebben maar oogen voor uitnemingen, voor hetgeen op een mesthoop wentelt. Alle goede gevoelens schijnen in ons volk uitgedoofd.
Anderen vermeien in tafereelen, die den eerbaren lezer minder bevallen.
Op geene ener klippen raakt onze novellist verzeild.
Met onvervalschte kleuren, treedt ons volk te voorschijn, zooals het leeft en spreekt, met zijne deugden en gebreken.
Karel de blauwer is een eenvoudige landwerkman, naar het leven geboetseerd, die smokkelaar wordt, door het smokkelen rijk en slecht wordt, in het smokkelen zijnen ondergang vindt, door de beproeving geiouterd, tot goede gevoelens wederkeert.
| |
| |
Kortom een schoon boek, een bekoorlijke roman en daarbij eene stichtende geschiedenis.
- Hoeveel kost dit boek?
- Wij weten het niet. 't Staat er niet op. Schrijft naar den uitgever; die zal het wellicht beter weten.
J. Claerhout.
Modernen, door M.A.P. Poelhekke, 264 blz. in-4o, Nymegen, Malmberg, 1899
‘Pessimisme en ethische cultuur, schijnbaar tegenstrijdig, zijn de hoofdkenmerken van onze moderne poezie.’ (Bl. 135.)
De heer Poelhekke wil hier blijkbaar een beeld geven van de deels onnoozele, doch niet minder treurige en gevaarlijke dwalingen van eenige uitstekende dichters van onzen tijd. Dichters, die door hunnen aanleg naar iets hoogers, door oprechte begeerte naar het voldoen van bovennatuurlijken dorst naar de kennis der Schoonheid gedreven, den weg inslaan om die te bevredigen, maar door wereldsche lusten, door gebrek aan moed en energie en logisch denken, hunne dichterlijke, wij zouden haast zeggen goddelijke ingeving op nieuw verloochenen in onbewust, onvoldaan, teleurgesteld terugkeeren tot vroegere duisternis, tot toenemend onbevredigde wenschen.
De heer Poelhekke koos om deze gedachte duidelijk te maken door voorbeelden: 1o Willem Kloos, 2o Paul Verlaine, 3o August Strindberg, 4o Johannes Jörgensen, 5o Frederik van Eeden, op welke allen een deel van het gezegde van toepassing is en wel het allermeest op Johannes Jörgensen, welke door de poezij van het kerkelijk leven te Assisi zoodanig geroerd was, dat hij tot het bekennen van den christelijken godsdienst op het punt was. Wie kent er de geschiedenis van Paul Verlaine niet, welke te vergelijken is bij een mensch van gezonde constitutie, doch wiens gestel ondermijnd wordt door eenen lokalen kanker, die telkens weder over zijn gestel meester wordt?
Van alle hier voorgestelde dichters is mogelijk Strindberg wel diegene wien het minst te helpen is om uit den poel te geraken, waarin zijn ongezonde geest zich wentelde.
Wat Kloos en van Eeden betreft - ook hier hebben wij, wel is waar, zeer verschillende geesten voor ons, doch wier gezondheid alweder ondermijnd wordt door de jacht naar iets nieuws, iets ongehoords, ongedachts, waardoor de eene minder, de andere meer wordt medegesleept tot het veiloochenen van hunnen gezonden hollandschen aanleg, waaraan door den schrijver alle hulde wordt bewezen. Kloos wordt natuurlijk gewezen op het ongeluk eener volgehouden zwaarmoedigheid, die, met Zoroaster-Nietzsche altoos mijmert over het ‘levensraadsel’, en met Plato zoo gaarne zou ondervinden, dat het goede slechts bestaat, het kwade slechts een overgang is tot het goede - eene zwaarmoedigheid die altoos vol is van ‘bleeke uchtenden’, ‘stroomende tranen’! Kloos heeft door dat alles in geen van zijne latere verzen die zijner eerste jaren overtroffen.
En van Eeden? Aan hem is bl. 113 tot bl. 264 gewijd.
Ook hier ontmoeten wij bij den dichter niets dan twijfel en
| |
| |
daaruit voortspruitende tegenstrijdigheden (bl 139). Nu wordt de zedewet weggeredeneerd, dan weer is diegene, ‘ziek’ welke het immoreele niet schoon vindt. Van dien twijfel worden de gronden door den schrijver opgezocht.
Die twijfel ontspruit niet uit een oprechte, gezonde, edelmoedige ingeving, steeds denkend aan den evenmensch en zijn oorsprong, maar vooial uit het baatzuchtig ik en niets dan Ik. De hoofdstrekking van den Kleinen Johannes b.v. is volgens Poelhekke, ‘de negatie van het heerschende menschengeloof’ (148), ‘eene quasiidylle, die uitloopt op de meest volkomen godloochening’ (151). En in Het lied der smart is van Eeden in 't geheel niet oprecht, denkt veel te veel aan zich zelven en ‘poseert’ (173). Toch gevoelt hij, b.v. in Johannes Viator, dat er eene hoogere macht bestaat, en dit maakt het boek belangwekkend, maar voert tot een treurig, wanhopend slot (192). Ongelukkig is hij sedert dien niet vooruitgegaan.
En de slotsom: ‘Deze scherpzinnige man en ware kuinstenaar sluit met een waar “miserere” dat alleen zelfverheerlijk ng verraadt’ Poelhekke besluit dat van Eedens deemoedigheid op hoogmoed uitloopt. Deze ‘doet hem zich zelf weten zooveel beter dan anderen, zooveel hooger; “hij doet hem zweven” hoog boven menschen en hun bestaan’. Zoo spreekt de historicus den dichter na.
Poelhekke heeft een uiterst leerzaam boek geschreven, wat wij allen oprechten en weldenkenden geesten hartelijk aanbevelen.
(Dietsche Warande)
A.T.
De wonderlijke Bekeeringe van Albine, dochter van Migranimus, koning van Engeland, verkrijgende door het H. Doopsel den naem van Christia a. wordende door haer H. leven patroonersse van Dendermonde. Historisch tooneelstuk van de tweede helft der XVIIIe eeuw. uitgegeven door Jan Broeckaert, 1898.
Wie van ambtswege in bestendig verkeer leeft met de classische treurspeldichters, mag tot uitspanning en verlustiging wel eens eene proeve van volkstooneel ter hand nemen. Zoo heb ik met aanhoudende belangstelling Albine gelezen.
Het is verrassend in onze Nederlandsche letteren, vooral in die van het Zuiden, te bestatigen hoe, in de overigens zoo arme XVIIIe eeuw, het getal rederijkerskringen in stad en dorp toenam, en hoe die tooneelgezelschappen bijval verwierven, zoodanig dat niet zelden een en hetzelfde stuk tot twintigmaal in eénen zomer werd opgevoerd. Vele handschriften onzer factors gingen te loor of te niet. Voor eenige is het jammer; een aantal nochtans zal van onbeduidende weerde geweest zijn.
Het stuk dat zij voorhanden hebben is te Dendermonde, door eene der drie kamers van die stad, drie keeren vertoond geweest op het einde van Augustus 1758. Het is opgevat en opgesteld den trant van menig ander stuk van Rhetorica.
Het argument der vijf deelen, waarvan het derde nog in twee vertoogen gesplitst is, beslaat schier vier b'adzijden, waarin het onderwerp, uit hierbovenstaanden titel gemakkelijk in te beelden, wordt uiteengezet, en de spelende personagiën - vrij talrijk - worden aangeduid.
Het tijdvak waatin het stuk speelt bepalen valt mij lastig te bepalen; immers, de Roomsche prins Aurelius en de bekeeringen der personen zouden aan de eerste eeuwen van het Christendom
| |
| |
laten denken, maar de schoten die gelost worden, werpen die veronderstelling omverre..... Buskruit komt trouwens in een aantal ‘classische’ spelen voor.
Aan eenheid van tijd en van plaats laten de schrijvers van dergelijke stukken zich weinig gelegen; over de eenheid van handeling in dit tooneelspel zou men kunnen vitten, tenzij men aanneme (wat inderdaad mag worden aangenomen), dat die eenheid hierin bestaat dat geheel en gansch het leven van de hoofdrol oogenschouwelijk wordt, met hoedanigheden en gebreken, met geest en met hart. Hier wordt die rol vervuld door Albine, na haar doopsel Christiana geheeten.
De karakters lijden gebrek aan eigenaardigheid; zij zijn niet scherp afgeteekend: het zijn veeleer flauwe typen: de type van den heidenschen koning en die van de christene dochter, typen van hovelingen, raadsheeren, gouvernanten, ambassadeurs, enz. Met de namen te veranderen, zou menig deel in soortgelijke stukken kunnen ingelascht worden. Wellicht waie cliché hier duidelijker dan type.
Ons stuk verraadt zijn verwantschap met de mysteriespelen: het Wonderbare (engelen en duivelen, vreemde stemmen, fonteinen die opwellen, enz.) vervult hier een belangrijke rol.
Tusschen die 17- à 1800 verzen zijn er enkele tooneelen en toestanden die schoon mogen geheeten worden. Onder andere, het tooneel van Albine's doopsel en dezes gevolgen, dat van de bespotting der afgoden, dat van den echo. Tot staving van dit oordeel, zal ik eenige verzen aanhalen.
Christiana spreekt en telkens herhaalt de echo het laatste woord van den volzin.
Dees stem vervroomt mijn hert, mijn ziel begint 't erleven.
Leven! o soet geluijt welk mijn gemoed veiverscht,...
O goedertieren God, sal ick nog moeten strijden?
Wel aen, ick ben te vrê als 't immers u belieft,
Maar door u macht alleen bekom ik staeg victorie.
Victoriel 't is genoeg: wel aen, wij gaen met vlijt!
Hoe ernstig het stuk ook zij, het comische is er niet uit verbannen. Recht vermakelijk is het krakeel tusschen twee armen door Albine bijgestaan, en die het maar eens worden tusschen pot en pint. Ook nog het tooneel waar de oude duivel in eremijt verkleed woidt. Wie over de rol van het Booze Beginsel op ons tooneel meerder inlichtingen verlangt, verwijs ik geerne naar de verhandeling van mijnen eerw. vriend prof. Soens, in 1893 door de koninklijke Vlaamsche Academie bekroond.
Wil men in een enkel wooid doen uitschijnen hoeverre deze stukken aan den classischen vorm vreemd waren? Aanhoor het slot van Albine. Zij ligt op sterven, de heilige, de geloofsbodin, en spreekt:
Adieu, mijn vrienden al, het is met mij gedaen.
Wil men daarnevens gadeslaan hoe godsdienstig en zedelijk dit tooneel is? Luister naar Albine's laatste zucht:
Jesus, Maria, soet, 'k beveel u mijnen geest.
| |
| |
Daaruit blijkt hoe leerzaam en stichtend die vermaakscholen konden zijn voor het volk.
Ten slotte, eenige aanmeikingen op taal, stijl en versbouw. Ondeischeid tusschen nominatief en accusatief van lidwoorden of bijvoegelijke naamwoorden kende onze factor niet. Leenspreuken buiten die der alledaagsche spraak, komen schier niet voor. Weinig inbeelding, weinige dichterlijke grepen. De Alexandrijnen sukkelen en strompelen onveranderlijk voort; elke speler tracht, zonder onderbroken te worden, zijn paar of twee paar verzen op te zeggen. Tal van gedachten zijn uitgerekt, om een of meer voeten aan te vullen. Men ziet dat die factor schreef zonder achterdocht noch ijdelheid, te goeder trouw, voor zijn eigen volk. Met den klemtoon moet hij menigmaal worstelen; de klemtoon komt nog al dikwijls verkeerd, op eene toonlooze lettergreep, te recht. De verzen gaan somtijds mank aan cesuren. Eindklinkers vallen of niet voor klinkers of voor h weg volgens de vereischten van het oogenblik.
(Dietsche Warande.)
Dr Max C.
Inhuldiging der O.-L -Vrouw Kopkapel te Lokeren, 7 Mei. - De omslag van dit vlugschtift is versierd met de verkleining der prachtige teekening van het feestprogram, veivaardigd door den heer Alf. De Pauw en voorstellende de kerk van Lokeren en de ingewijde kapel. Het bevat ook den tekst der cantate, ter gelegenheid der plechtigheid uitgevoerd, gedicht van H. Van Duyse en muziek van J. Opsomer, en eene korte geschiedenis van het oud-kapelleken van O.-L.-V. van den Kop, aldus genaamd omdat het, volgens de overlevering, gebouwd werd door eenen officier die veroordeeld was om door den kop geschoten te worden en die beloofd had eene kapel ter eere van O.-L -Vrouw op te richten, indien hij genade bekwam.
Dit fraai gedrukt boeksken komt uit de drukkerij van den heer H. Van Duyse.
Geschiedenis der Beeldende kunst. - Afl. 19 handelt over de prachtigste middeleeuwsche bouwwerken in Spanje en over de Romaansche beeldhouwwerken in Noord-Europa. Vele platen luisteren het werk op.
Koninklijke Vlaamsche Academie. - Vergadering van 17 Mei 1899: Na de vaststelling van het verslag der vorige zitting leest de heer Th. Coopman, namens de commissie voor het Woordenboek, een uitgebreid verslag voor over de laatstverschenen afleveringen van dat werk, waarbij hij tevens eene warme hulde brengt aan de redactie.
De Academie beslist dat, vermits het koninklijk besluit, waarbij de benoeming van Dr. de Gheldere tot werkend lid wordt goedgekeurd, nog niet is verschenen, er op dit oogenblik nog geene plaats van briefwisselend lid openstaat. Dit jaar zal dus enkel tot de verkiezing van een buitenlandsch eerelid in vervanging van wijlen Prof. R. Fruin moeten worden overgegaan.
Vervolgens wordt overgegaan tot het verkiezen van een werkend lid ter vervanging van wijlen den heer Th.J.I. Arnold. Bij de derde stemming bekomt de heer Prayon 12 en de heer W. de Vreese 9 van de 21 uitgebrachte stemmen. Eerstgenoemde is dus gekozen.
| |
| |
Door de heeren de Pauw, de Potter en Snieders wordt verslag uitgebracht over de verhandeling van den heer Leonard Willeins, ter wedeilegging van de onjuiste beweringen van den heer Discailles, dat Rogier in 1841 eene Vlaamsche Academie zou hebben willen inrichten.
Die belangrijke geschiedkundige bijdrage zal in de Verslagen en mededeelingen worden opgenomen.
‘Aanzien’ of ‘aangezien’? - De heer de Marez schrijft in Het Belfort, Nr 5, bl. 375: ‘En waarom in Gods naam dien vorm bij verschillende schrijvers aangetroffen: “aanzien” voor het verleden deelwoord, in plaats van aangezien?’
Ik begrijp niet, op wat grond de heer de Marez steunt om dien vorm af te keuren. Mij dunkt niet dat aanzien voor aangezien even gek klinkt als croyé voor cru, zooals hij verder beweert.
Het werkwoord aanzien wordt door 't volk, ‘de spraeckmakende gemeent',’ zoowel onscheidbaar als scheidbaar vervoegd: ‘Pilatus zei tot het volk: Aanziet den mensch! Ik aanzag u voor een deftig man. Hij wordt voor den dader aanzien.’
Zoo is 't ook met aanbidden, aanhooren en aanroepen. Zelden zegt het volk: aangezien, aangehoord en aangeroepen en zeker nooit aangebeden. Voorname taalkundigen erkennen de onscheidbare samenstelling van die werkwoorden, van Beers onder andere, die zelfs aan de vormen aanbeden, aanhoord, aanroepen. aanschouwd, aanzien de voorkeur schijnt te geven, vermits hij zegt dat ze ook scheidbaar kunnen gebruikt worden (Zie zijne Nederlandsche Spraakleer, 1875, bl. 160.)
J. Cornelissen.
Rodenbach. - In de ‘Gazette van Brugge’ in ‘Bien Public’ en in ‘Ons Leven’ tijdschrift der Lovensche studenten, zijn zeer gedocumenteerde artikels verschenen ten voordeele van een gedenkteeken van Albiecht Rodenbach en tegen dat, welk men te Brugge zoekt op te richten aan Georges Rodenbach. De schrijvers verzetten zich tegen het Fransch karakter en weinige stichtelijkheid van den Franschen kozijn van den Vlaamschen Albrecht.
Het Davidsfonds van Brugge heeft de zaak in handen genomen en een algemeen referendum ingericht onder de Vlaamsch katholieken van geheel het land. Ongetwijfeld zal de Gemeen eraad gehoor geven aan de stem van het katholieke Vlaanderen.
Nederlandsch Congres - De voorbereidende werkzaamheden loopen goed van stapel; dit jubelcongres zal aller plechtigst zijn en van hooge belangrijkheid. Velen uit Noord en Zuid hebben zich reeds laten inschrijven (prijs fr. 5,00). De Regeering schenkt een hulpgeld van fr. 5,000.
La Vulgaire. - De ‘Association flamande pour la vulga. risation de la Langue Française’ onlangs te Gent gesticht om het Vlaamsch te bestrijden, en in de wandeling ‘La Vulgaire’ geheeten, heeft een referendum ingericht omtrent de voertaal in het Atheneum te gebruiken
Zij vraagt aan de ouders leuk weg, of zij het Fransch ofwel het Nederlandsch verkiezen. Aangezien de toestand zich zóó niet voordoet, vermits het Nederlandsch slechts in vier vakken gebruikt
| |
| |
wordt en dat de Vlamingen geene meerdere eischen gesteld hebben, is die manier van handelen, die velen in dwaling moet brengen, doodeenvoudig een valsche jodentrek. Niet alleen Flaminganten, maar zelfs personen niet gunstig aan onzen strijd, brandmerken naar verdienste dat weinig ridderlijke en rechtzinnige boerenbedrog.
‘La Vulgaire’ legt ook verzoekschriften in de koffiehuizen om protest aan te teekenen tegen het denkbeeld van eene Vlaamsche hoogeschool. En zich steunende op die ernstige herbeigconsultaties in zake van onderwijs, en op de antwoorden uitgelokt door hun dubbelzinnig referendum, vragen die heeren zeer argeloos aan de Wetgeving de wet van 15 Juni 1883 af te schaffen en nooit het Vlaamsch, die pest der pesten, in onze Hoogescholen te laten dooidringen!
Willems' gedenkteeken. - Wanneer de schets van het gedenkteeken aangenomen is geweest en aan welker opvatting en uitvoering iedereen hulde bracht, waren er zekere punten van ondergeschikt belang welke de keurraad liefst zou gewijzigd gezien hebben.
De heer De Rudder heeft zich aan het werk gesteld en verleden week waren de leden van den keurraad en die van de Commissie van Monumenten in het werkhuis van den beeldhouwer te Biussel veigadeid om nu hun eindoordeel te vellen. Van den eenen kant de heeren Braun, Claus, Lybaert, Tydgat, Wante, Fredericq, Obrie, Siffer en Van Hauwaert en langs den anderen kant de heeren Bordiau, Massau, Van Wint en Vinçotte.
De symbolische groep stelt, zooals in het eerste ontwerp, de Vlaamsche Maagd voor en den Genius. Doch de houding is gewijzigd. Vlaanderen is verpersoonlijkt door een zeer jonge, schoone Maagd, die niet het zwaard in de hand klemt, maar de Vlaamsche Vlag tegen zich drukt, terwijl ze met de rechterhand een gedeelte dier vlag oplicht, die haar eeuwen lang had bedekt. De Genius ontplooit verder de vlag, waarop een prachtige leeuw gebeiteld is. Rustig staart hij voor zich uit, terwijl hij in de linkeihand het schild houdt. waarop de leus prijkt: hou ende trou. De helm is verdwenen, alsook de heraldische leeuw, die zich voor de voeten uitstrekte Aan de kleeding heeft de kunstenaar de grootste zorg besteed. Vlaanderen draagt een eenvoudig, maar statig gewaad; op hare schouders hangt de koningsmantel, waarop de wapenen der Vlaamsche Provincien gebeiteld staan. De Genius draagt geen hoofddeksel meer en heeft insgelijks een mantel, die in sterlijke plooien neerdaalt.
Algemeen is die groep, die uiterst indiukwekkend is, goedgekeurd geworden.
Om oveilading te vermijden verdwijnt de voorste groep, en wordt vervangen door een medaillon van Willems, omringd van allerler loofwerk, dat aan die voorzijde de noodige versiering zal geven.
Achteraan wordt het beeld der vrouw vervangen door een decoratief marmeren paneel, waarop de namen der strijdgenooten zullen gegrift zijn. De twee heerlijke bas-reliefs, die het Vlaamsche Lied en Reinaard den Vos voorstellen, worden behouden.
De kunstenaar werkt onverpoosd, opdat tijdens het Nederlandsch Congres het gedenkteeken zou kunnen onthuld worden.
Wie zijn steentje wil bijbrengen - en wie zou het niet willen? - voor de verheerlijking van den Vader der Vlaamsche Beweging, zende zonder dralen zijne jonst aan den schatbewaarder, den heer A. Siffer, te Gent.
| |
| |
† Emiel Scheerlinck, pastoor van Zelzate, schrijver van Het Vlaamsche Lourdes, Bernadette van Lourdes, Levens van Benedictus Labre, Clara van Montcfalco, De Rossi, Laurentius van Brindisie, H. Henricus, Catechismus der encycliek Rerum novarum en andere vlugschriften op sociaal gebied. In ‘Het Belfort’ verscheen van hem eene studie over Galilei. De afgestorvene, die destijds onderpastoor was te Oostakker, heeft veel bijgebracht om de godsvrucht tot O.-L.-Vrouw aldaar einde en verre te verspreiden. Te Gent, als stichter van den bloeienden Werkmanskring van H. Kerst, heeft hij het terrein voor de sociale werken voorbereid. Vóór dat de sociale crisis uitbrak had hij om zoo te zeggen een voorgevoel van hetgeen ging gebeuren op dit gebied.
† Edmond De Bock, ondervoorzitter der Rechtbank van Eersten aanleg te Gent. Bij elke verkiezing schreef hij in het Fransch en in het Nederlandsch verhandelingen over de kieswetten. die door iedereen geraadpleegd werden en de kiezingsjurisprudence gevestigd hebben.
† Charles Piot, gewezen algemeene rijksarchivaris die in 1885 Gachard opvolgde en in 1897 zelf opgevolgd werd door den heer Goovaerts. Hij schreef eene geschiedenis van Leuven, werken over de hertogen van Burgundie, hij gaf de briefwisseling uit van Granvelle, liet verschijnen zijne Pagi enz. De man zetelde in alle wetenschappelijke genootschappen, was een onvermoeibare werker, zijn arbeid staat hoog aangeschreven in de geleerde wereld. Hij sterft 87 jaar oud, om zoo te zeggen met de pen in de hand, want hij werkte nog tot deze laatste dagen en laat verschillende onvoltooide boeken achter.
† Paul Majunke, pastoor van Hochkirch in Silesien, gewezen hoofdopsteller van de ‘Germania’ en volksvertegenwoordiger. Zijnen moedigen strijd tegen de Kulturkampf moest hij boeten met een jaar gevang. Hij schreef studiën over Luther, eene geschiedenis van den Kulturkampf en Geschitslugen (Historische Leugens).
† Francisque Sarcey de Suttières, Fransche tooneelcriticus van groot talent en algemeen erkend gezag. Hij was in 1828 geboren. Hij schreef in l'Opinion nationale, le XIXe Siècle, Le Figaro, Le Temps. Vroeger was hij een verwoede priesterhater, nu was hij, door de ondervinding verwijsd, veel onpartijdiger en verdraagzamer geworden. Zijne begrafenis was godsdienstig.
† Frans Boch, geleerde oudheidkundige, die onder andere schreef Liturgische Gewander, Die Baudenkmale Reinlands, Das Heilige Koln enz. - † Rosa Bonheur, de vermaarde landschap- en dierenschilderes, waarvan de ‘Paardenmarkt’ en de ‘Hooiing in Auvergne’ wereldvermaard zijn. - † Emilio Castelar, Spaansche staatkundige en schrijver.
|
|