Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
Het Witte Boek.Ga naar voetnoot(1)Wij werden onlangs aangenaam verrast door de lezing van dit jongst verschenen werk. In onzen tijd van overbeschaving, van overspanning, van ongezonde, wufte, ja rotte letterkunde, mag het eene verschijning heeten. Niet alleen heeft de schrijver een sierlijk, een streng letterkundig werk geleverd; ook eene stoute, kloeke, moedige daad heeft hij volbracht. De titel is misschien wat vaag en niet bij eene eerste lezing toe te passen op den inhoud, maar trouw geeft hij den indruk terug welken het stuk in ons gemoed te weeg brengt. Alles is wit in dat werk, kuisch, edel, verheven. Hier geene dubbelzinnige zinspelingen, geen jacht op effekt, geen bekommernis van modepraat, toilettenbeschrijving, wielrijderskunstjes. De gewone prikkelmiddeltjes zelve van onwettige liefde, echtbreuk, enz. worden eenvoudig veracht.... Ja, waarlijk het boek mag eene verschijning, eene verrassing heeten, en bijna ouderwetsch komt ons de schrijver voor met zijne bezorgdheid voor enkel zielegrootheid, geestesgenot en najagen van 't ideaal. Maar hoe wint zijn werk door dit veiachten van al wat laag is en gemeen! Hoe weet hij ons te boeien door de fijne ontleding der karakters, de kieschheid der behandeling, het ontwikkelen van den knoop! Hier laten wij het beknopt verhaal der handeling volgen: Een rijk Antwerpsch koopman bevindt zich met zijne dochter en haren verloofde in eene kleine badplaats aan de Noordzee. De jonge speelzieke Emilie spieekt met haren aanstaanden bruidegom over hunne huwelijksreis. Emilie zou naar Parijs willen gaan; Herman zou liever de schoone natuur in Noorwegen en Zwitserland gaan beschouwen. Uit hun gesprek blijkt, dat Emilie zich het huwelijk voorstelt als een nieuw leven voor haar, een reeks feesten en vermaken. Zij spreekt ook, in lichte bewoordingen, over hare zuster Liana, die Herman niet kent, daar zij sinds haar kinderjaren in Nederland heeft gewoond. Die zuster heeft eene zeer verzorgde opvoeding genoten, doch uit Emilie's woorden maakt Herman op, dat zij eene ‘blauwkous’ een précieuse is. | |
[pagina 434]
| |
In het tweede bedrijf zijn wij te Antwerpen, ten huize van den koopman. Liana is uit den Haag oveigekomen en Herman heeft haar leeren kennen, hoogschatten en beminnen. Hij veiklaart haar die liefde. Liana roept hem, in eene fiere taal, tot zijnen plicht. Emilie is dien ommekeer in het gemoed van haren verloofde gewaar geworden en van daar driftige tooneelen, die door de edele houding van Liana ten goede komen. Herman, die eenen tijd lang van zijne verloofde verwijderd bleef, komt tot inkeer; ook Emilie ondergaat door den invloed harer zuster eene totale veiandering in haar gemoed. Liana, in Nederland verblijvende, werd er van jongs af verloofd aan haren neef. Deze ging naar Engeland, liet zijn verbintenis verbreken, gedroeg zich slecht; maar veischijnt nu weer en komt terug om haie hand te vragen. Liana bekent nu aan allen, dat zij eenen schilder bemint, eenen kunstenaar, maar zulks nooit aan niemand, zelfs niet aan hem, heeft bekend. Wij zagen den kunstenaar reeds in het eerste bedrijf; nu verschijnt hij buiten Liana's weten bij haren vader, genoodigd om hare beeltenis en die harer zuster te schilderen. De koopman, die tweemaal is gehuwd geweest en in zijn tweede huwelijk niet zoo gelukkig was als in het eerste, wil weten of zijne dochters voor haren bruidschat of voor haar zelven bemind worden. Een vriend duidt hem daartoe eenen list aan. Hij laat gelooven dat het hem in den handel slecht gaat, nu er juist een crisis woedt. Nu komt alles uit. Liana zal met Willem trouwen en Herman zal zijn bruidje ook niet verlaten. De koopman maakt den list bekend en belooft een goeden bruidschat en een schoon feest aan zijn kinderen. Wij willen het werk verder door eene droge ontleding voor den lezer niet ontsieren. Meer bespiegeling is er overigens in dan handeling - misschien zelfs te weinig handeling voor een tooneelstuk; misschien ook is het talent van den Heer Omer Wattez te fijn voor het theater en vindt het slechts zijn vol, vrij spel in den romanvorm. Wat wij enkel wilden doen is wijzen op een verdienstelijk werk, toejuichen waar het, zooals wij hooger zegden, eene edele daad geldt: de bedorvene, bedervende letterkunde tegenwerken, de aandacht terugroepen op de onsterfelijke verlangens van 's menschen gemoed: de zucht naar 't ideaal, de reine vreugd die de ziel vindt in het eeuwige Ware, Schoone en Goede. Dit prachtig uitgevoerde boek moet in onze beschaafde kringen gelezen worden en als geschenk zou men moeilijk iets keurigers kunnen vinden dan het Witte Boek. Antwerpen. M.E. Belpaire. |
|