| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Wetenschappen.
Het Valkhof te Nijmegen - Veel wordt er gesproken van het merkwaardig werk van Dr Konrad Plath over het keizerlijk paltsgebouw van Karel den Groote te Nijmegen, getiteld: Het Valkhof te Nijmegen en de nieuwste opgravingen.
De bouwmeester van Nijmegen J.J. Weve schreef eene lange beoordeeling in den Katholiek van Januari en besluit als volgt:
‘Wanneer wij het eindoordeel over het boek van Dr Plath willen samenvatten, zoo moet dit, naast erkenning van het geboden goede, tevens een ernstige waarschuwing bevatten wegens het gewaagde van vele zijner stellingen. Zonder twijfel zijn door den arbeid van den duitschen archaeoloog nieuwe gezichtpunten geopend en heeft hij de gegevens der traditie met nieuwe bewijzen versterkt. De vage denkbeelden, die bij velen omtrent kapel en burcht in omloop waren, zijn door hem geordend, ten deele verhelderd, ten deele voor goed weerlegd. In zijne verzekeringen gaat de schrijver evenwel zeker dikwijls te ver. Herhaaldelijk meent men in hem meer den loman- dan den geschiedschrijver te ontmoeten, en zoekt men vergeefs die, misschien wat droge, maar voor wetenschappelijke onderzoekingen niettemin alleen betrouwbare methode, die geen besluiten neemt dan op streng bewezen gronden en - waar het trekken van een besluit ongeraden schijnt - het voor en legen niettemin scherp naast elkander stelt. Dergelijke arbeid is wars van den geest van reclame, die uit Dr Plath's werk maar al te duidelijk spreekt, en waarbij hem de groote mate van belezenheid, waarover hij beschikt, uitnemend te stade komt...’
De Vlamingen in Schotland. - Omtrent het jaar 1147 vermelden de kronijkschrijvers met lof den naam van Theobald den Vlaming, in 't graafschap Berwick gevestigd. Om zijne begaafdheden genoot hij daar de algemeene achting en Arnold, abt van Kelso, schonk hem het goed van Duglas Dale, waarvan zijn oudste zoon den titel aannam en waar hij de stichter wierd van den stam der Schotsche Douglas. Wat er over de Vlamingen in Schotland waar te nemen is, wordt verzameld in de Annales de la Société d'Archéol. de Bruxelles XIII, 1.
Het Pentateuchvraagstuk - In de Studien verschijnt van tijd tot tijd het zeer belangwekkend Scripturistisch Overzicht van pater van Kasteren. Wij lezen o.a. in nr 2 van dit jaar:
| |
| |
‘Pater L. Mechineau S J. behandelt in de Etudes, deel 77: La thèse de l'origine mosaique du Pentateuque: sa place dans l'apologétique: son degié de certitude. Met een gloed van overtuiging, die soms naar heftigheid begint te zweemen, betoogt hij eeistens, dat de christelijke godgeleerden, van de eerste eeuwen af, steeds op de wonderen, in den Pentateuch verhaald, een hunner hootdbewijzen voor liet bestaan der goddelijke Openbaring gebouwd hebben, en dat ook reeds de Israelieten in het Oude Veibond, wel niet uitsluitend maar toch mede, op de geloofswaardieheid hunner Thora hun geloof op die Openbaring grondden: Le Pentateuque jouait dans l'apologénque de l'ancienne Lot exactement le rôle des Evangiles cans la Loi nouvelle. En reeds de eerste dezer twee beschouwingen doet hem besluiten: quand toute une méthode de démonstiation a pour elle l'approbation des siècles et de toute l'Eglise, on doit y regarder à deux fois avant de déclarer que cette methode de démonstration ne prouve pas et donc n'a jamais rien prouvé Dit over de plaats die de aloude stelling van Moses' auteurschap in de apologelica inneemt
Wat de stelling zelve betreft, hethaalt hij de van ouds bekende bewijzen Tegenover Lagrange houdt hij staande, dat de overgeleveide meening, die Moses voor den schrijver houdt, geen uitsluitend letterkui dig vraagstuk betreft, maar nistorisch ten nauwste samenhangt met geheel het godsdienstig geloof van het israelietische volk, - zoo nauw, dat het ontstaan van eene zoo algemeene overtuiging omtrent een punt van zoo ingrijpend belang alleen uit hate objectieve waarheid verklaarbaar is. Op denzelfden grond betoogt hij, dat de woorden van Christus, welke die overtuiging bevestigen, niet in dezen zin kunnen verklaaid worden, que Jesus-Christ a simplement adapté son langage aux croyances populaties Zelfs indien slechts een zuiver lertelkundig vraagstuk in het spel ware, - zoo meent hij - dan moest Christus' woord nog zijn natuurlijken zin behouden Jesus-Christ n'a pas simplement gardé le silence dans la question, il a parlé comme tous et affirmé comme tous que Moise a écrit la Tôrâh, entendez: le Pentateuque. Ook het gezag eindelijk det christelijke overlevering wordt tegen den aanval van Lagrange verdedigd:
L Eglise a toujours enseigné que le Pentateuque est l'oeuvre de Moise, les Pères l'ont dit et répété, en se fondant sur la tradition juive, mais la viaie, consignée dans les livres saints: en se fondant encoie sur l'enseignement de Jésus Cnrist et aes Apôtres. Et ceux-là memes parmi les Pèies, qui adoptant l'histoire fabuleuse du quatrième livie d'Esdias, ont cru qu'Esdtas anime par l'Esprit-Saint avait dicté à ses scribes toutes les Ecritures censément perdues au temps de l'exil, ceux-là, dis-je, ne cessaient pas pour cela de croire que le Pentateuque était l'oeuvre de Moise. Le tait de la redaction du Pentateuque par Moise reiève de la Révélation et nous vient affirmé par elle dans l'Ecriture authentique. Voilà pourquoi l'on ne peut admettre ici que toute la tradition chrétienne se soit égarée.
Indien we ons echter niet bedriegen, dan toonen de door ons gecursiveerde wooiden, dat dit derde bewijs niet op zich zelve staat, maar op de twee vorige rust.
Lagrange schijnt niet te betwisten dat de H. Vadeis hun gevoelen in de H. Boeken en in de leer van Christus en de Apostelen meenden te vinden, doch hij beweert dat zij dit ten onrechte meenden, en dat
| |
| |
zij die z.i. onjuiste meening van het latere Jodendom hebben overgenomen.
Wat de moeilijkheden betreft, verwijst Mechineau voor de bijzondei heden naar Brucker, Questions actuelles d'Exégèse (Etudes, 1888), en bepaalt zich verder tot een paar algemeene bemerkingen. Dat er een aantal latere glossen in den Pentateuch bemerkbaar zijn, geeft hij gaarne toe, doch van kleinigheden afgezien, is hij sinds de dagen van Esdias, d.i reeds 2400 jaar, dezelfde gebleven. Dit acht de schrijver door de critiek bewezen. Et l'on ne voit pas, - voegt hij daaraan toe - pourquoi durant ces mille ans qui restent, le livre de Moise aurait dû nécessairement s'altérer au point de n'être plus vraiment le livre qu'avait écrit Moise. Alleinatuuilijkst vindt hij het ten slotte, dat Moses bij het schrijven der Genesis oudere bronnen gebruikte doch omtrent de vier overige boeken luidt het: Que l'ensemble des récits et des lois ne puissent pas être d'une seule plume et, par conséquent, de Moise, c'est ce à quoi je ne sauiais souscrite; premièrement, parce que je crois aux témoignages des Ecritures, de Jésus-Christ et de la tradition chrétienne; secondement, parce que, à juger directement les pièces, je ne vois aucune raison sérieuse d'en retuser à Moise la paternité.
In den zelfden geest ongeveer spreekt Pater F. Prat S.J., La lot de Moise, - ses progrès, in hetzelfde deel det Etudes. Doch met Von Hummelauer schijnt hij ook in de wetgeving, en met name in de Piesterwet, bepalingen te vinden, die ouder dan Moses zijn; en behalve 1 tere in den tekst geslopen randnoten, wil hij ook wel andere namosaische toevoegsels aannemen, nl gezaghebbende verklaringen van een of ander voorschrift der wet, door rechters, priesters of profeten gegeven, en door officieel gezag aan den tekst van Moses toegevoegd: Il ne serait pas impossible qu'un commentatie authentique, fixant le sens et les limites d'une loi obscure ou trop concise, n'eut été d'office insélé dans la lettre du code primitif, a titie de parenthèse ou de déclaration. Voor het overige tracht hij de ontwikkeling der wetgeving, alsmede het stijlverschil in de onderscheiden gedeelten, uit den langen duur en de verschillende omstandigheden van Moses' werkzaamheid te verklaren. De moeilijkheden uit de lateie geschiedenis van lsrael, waar de Wet niet altoos wordt nageleefd, vinden bij Prat ten deele hare oplossing in het altoos levend rechtetlijk, priesterlijk of profetisch gezag, dat de Wet volgens de veranderende omstandigheden uitlegde en toepaste, - mogelijk ook in bijzondere gevallen buiten werking stelde, - ten deele ook in eenvoudige overtreding der Wet, hetzij opzettelijke en schuldige, hetzij onopzettelijke: wanneer bijv. een wetsvooischrift onjuist verklaaid werd, of wellicht in onbruik en vergetelheid geraakte.’
Etruscisch. - Dr Kan schrijft in den Nederl. Spectator dat de 19de eeuw de taak het Etruscisch te verklaren aan de 20ste eeuw overlaat.
‘Aegypte's mummien hebben der wereld ook in dezen een onwaardeeibaren dienst bewezen. In 't museum van Agram, waar Frans Joseph vóór 25 jaren eene Universiteit stichtte, bevindt zich sedeit eenige jaren zulk een vroeger menschenkind, gewonden in een linnen kleed, dat gebleken is het overschot te zijn van een Etruscisch liber linteus, voorschriften bevattende omtrent de ritus var dit volk.
In 1892 werd het linnen boek te Weenen uitgegeven door Prof. Krall, onder den titel: Die Etruskischen Mumienbindungen des
| |
| |
Agramer National-Museums. De inhoud van deze windsels zal zeker voor 't Etruscisch van evenveel beteekenis worden als de tafels, in 1444 bij het oude Iguvium gevonden, voor het Umbrisch waren: men heeft voor het eerst lange, doorloopende zinnen voor zich en kan nu door vergelijking van telkens terugkeeiende woordvormen het verder brengen in de kennis der taal.
Bij de Romeinsche schrijvers kornt omtrent de taal der naburen, aan wie de wereldveroveraars niet alleen in de bouwkunst veel te danken hadden, al zeer weinig voor. Een niet onaardig voorbeeld is te vinden bij Suetonius in 't Leven van Augustus (c. 97). De bliksem wischte de eerste letter van den naam Caesar op 's keizers standbeeld uit en de waarzeggers verkondigden dat hij nog C dagen zou leven om dan onder de goden opgenomen te worden, dewijl het overgeblevene Aesar in 't Etruscisch god beteekende. Arse verse wordt verklaard door averte ignem en lucumo door rex, doch 't meest vindt men eigennamen, evenals in de inscriptiën.
Ook bij het verklaren van deze dient men voorzichtigheid in acht te nemen, want ook al staat er naast een Etruscisch grafschrift Latijn, dan behelst dit daarem niet al rjd eene vertaling, wijl het nu en dan een afzonderlijk epitaaph is van iemand, die in lateien tijd in hetzelfde graf is bijgezet.
Behalve de naam van den gestorvene is die van zijn moeder, zijn leeftijd en nu en dan het ambt, dat hij bekleed heeft, er bijgevoegd.
Zoo weet men dat puia echtgenoote, sec dochter, clan zoon beteekent.
Vele andere inscripties op wijgeschenken, vazen, muren van graven, spiegels, cippi, defixiones (looden verwenschingstafeltjes), dobbelsteenen, munten enz. kunnen van groot nut zijn. Men hoopt echter nog steeds op de gelukkige vondst van een inschrift in de twee talen, die meer geeft dan enkele namen, maar ongelukkig worden de opgravingen voortgezet op plaatsen, waar voor eene dergelijke ontdekking al zeer weinig waarschijnlijkheid bestaat.’
Amerika. - Dr Luka Feliè, een Dalmatisch hoogleeraar, heeft door zijn nasporingen in de Archieven van het Vatikaan een nieuw licht doen opgaan over de vestiging der Noormannen in N.-Amerika en betoogd, dat het Pauselijke hof en geheel Europa met het bestaan dezer kolonies in 1492 en zelfs vroeger bekend waren.
Savonarola. - In den Katholiek van Februari lazen wij eene schoone studie van F.-J. Poelhekke over Savonarola.
Het einde luidt als volgt:
‘Ik voor mi) wilde slechts in het licht stellen, dat de studie over Savonarola met de thans verkregen resultaten nog niet volledig is. Wanneer eenmaal de belangrijke geschiedenis der boetepredikers in het Italie der renaissance zal geschreven zijn - waartoe dan ook eene ctitische uitgave van Savonarola's predikaties behoort - dan zal ongetwijfeld de beioemde prediker in al zijn doen en laten nog beter begrepen en gewaardeerd worden en zal het blijken, dat hem - moge hij dan niet tot de heiligen der altaren gerekend worden - toch onder de besten dezer hoogst verdienstelijke mannen van Gods Kerk eene onbetwistbare eereplaats toekomt.’
De Vlamingen te Goerlitz. - Al wat over de nederzetting der vlaamsche wevers te Goeilitz vroeger bekend was of onlangsleden gevonden wierd heeft R. Loewe geboekt in het Jahrbuch des Vereins
| |
| |
für niederdeutsche Sprachforschung XXIII Nederduitsch wierd daar in de Middeleeuwen gesproken; vele vlaamsche lijnwaadwevers hebben zich in de 12e en de 13e eeuw in den Lausitz gevestigd en hun geheugen is tot heden te Goerlitz bewaard
Roomsche Villa te Heldergem. - De oudheidkundige maatschappij van Brussel heeft te Heldeigem, in November laatstleden, den onderbouw ontdekt eener Roomsche villa
Men vond een vloer van 25 vietkante meters en op den bodem eene groote hoeveelheid verbrand hout, dakparschetven, stukken van hypocausta, brokken plaastering met roode en witte schildering en scherven van vaatwerk. Men vond ook de overblijfselen van eenen muur van 5 meters lang en 40 centimeters hoog.
De Oorsprong van het Christendom en de Brief aan de Romeinen. - Dr van Manen loochent de echtheid van den brief aan de Romeinen om daardoor zijn stelsel over den ooisprong van het Christendom te staven. Lees over dit vraagstuk eene schoone bijdrage van J. van Oers in den Katholiek van April.
Hier volgen nu eenige uittreksels van dezen artikel:
‘Ziehier in korte woorden, hoe v. Manen zich de wording van het Christendom voorstelt. Jesus is niet de stichter van een nieuwen godsdienst en heeft zelfs geen enkel nieuw geloofspunt geleerd. Hij vormde slechts eene nieuwe sekte onder de Joden, eene broederschap, die zich in handel en wandel, gunstig wenschte te onderscheiden van hare naaste omgeving. Zijne leerlingen bleven getrouw aan de Mosaische wet, zij aanbaden nog den God der Joden en waren slechts hierin van de Joden onderscheiden, dat zij in Jesus den beloofden Messias eikenden. Bij dezen broederkring sluit Paulus zich aan. Dat hij ooit brieven van eenige beteekenis heeft geschreven, vernemen wij niet en evenmin, dat ooit eenig geschil betreffende geloof en leven tusschen hem en de andere leerlingen is gerezen.
Geruimen tijd verloopt. Het eerste geslacht, misschien wel meer dan een, is voorbij. Onder den invloed der Grieksch-Romeinsche beschaving, niet het minst van de uit Alexandrie overgebrachte schriftgeleerdheid en wijsbegeerte ontwikkelen zich bij eenige leerlingen nieuwe begrippen omtrent God en godsdienst. Als vrucht dier ontwikkeling ontstaat op het einde der eerste eeuw eene bijna geheel nieuwe richting, welke naar den Apostel Paulus, het Paulinisme gedoopt is. Volgens haar is de Mosaische wet afgeschart, haar God is niet de God der Joden en Jesus is niet meer de Messias der eerste leerlingen, maar hij is een bovennatuuilijk wezen, de Zoon Gods geworden.
Deze nieuwigheid werd heftig bestreden door de behoudende richting, het Judaïsme genaamd. De meesten der leerlingen kozen niet onmiddellijk partij, zij traden bij gelegenheid bemiddelend op en werden zoodoende de vaders van het verzoenende Katholicisme, dat de leerstellingen van beide richtingen trachtte samen te smelten. Het erkende in Jesus den Messias en ook den Zoon Gods, noemde zijnen God een met den God der Jolen en betuigde een hooge waardeering voor de Mosaische wet.
Aan deze voorstelling der geschiedenis beantwoordt de Brief aan de Romeinen, gelijk die door v. Manen versnipperd en gedsteerd is. Het Paulinisme in dezen brief gepredikt, veigeleken bij de leer die v. Manen aan de eerste leerlingen toedicht, geturgt van eene steike ontwikkeling der geloofswaarheden. Jesus is daar o.a. niet meer de
| |
| |
Messias, maar de Zoon Gods. Voor zulk eene ontwikkeling nu is veel, zeer veel tijd noodig. Daarom kan de Brief aan de Romeinen niet geschreven zijn voor het begin der 2e eeuw....
De methode, welke de gezonde historische critiek voorschrijft, wordt echter door v Manen niet gevolgd. Voor hem is zijn wijsgeerig beginsel der geleidelijke ontwikkeling het uitgangspunt en de leiddraad van al zijne redeneeringen. In plaats van de geschiedkundige bronnen te raadplegen en volgens deze het historisch feit van het ontstaan des Christendoms te verklaren, versnippert en dateert hij de oorkonden op grond der theorie zelve, welke hij uit de oorkonden wil bewijzen....’
Schrijver bewijst tegen den Leidschen Hoogleeraar de echtheid van den Brief aan de Romeinen en sluit als volgt:
‘De rationalistische critiek van onze dagen erkent dan ook de echtheid van den Brief aan de Romeinen en verwerpt eenstemmig de hypothese van Loman en van Manen over den oorsprong van het Christendom. Vergeefs pogen de aanvoerders der radicale school in Nederland zich te verweren tegen de nieuwere richting der critiek, die een besliste terugkeer is naar de overlevering, zooals de jongste literatuur getuigt en Harnack onomwonden verklaait in de vooriede zijner Chronologie.
Deze geleerde neemt aan, dat de inwendige criteria niet uitsluitend en onfeilbaar beslissen bij het onderzoek naar tijd en herkomst der geschriften Er was een tijd - zegt Harnack - toen men de oudchristelijke letterkunde, met inbegrip van het Nieuwe Testament, beschouwde als een weefsel van bedrog en vervalsching. Maar die tijd is voorbij....
De geloofwaardigheid der overlevering in de eerste jaren des Christendoms staat voor hem in hoofdzaak boven allen twijfel. De tendenzkritiek van Baur en zijne school wijst hij van de hand; veel minder nog wil hij hooren van de methode, welke wij door den Leidschen hoogleeraar zagen toegepast, om ten bate eener theorie en op willekeurige gronden interpolaties en vervalschingen te veronderstellen; die critiek noemt hij scepticisme. Een hard doch rechtvaardig vonnis over geleerden als Dr van Manen, die hun systeem bouwen op versnippering en misduiding van den tekst, op verdachtmaking der overlevering en aldus ook den Brief aan de Romeinen doen pleiten voor hunne willekeurige hypothese over den oorsprong van het Christendom.’
Bolland en Petrus - Iedereen heeft hooren spreken van het strijdschrift van Dr Schaepman tegen den Leidschen Hoogleeraar Bolland.
Daarover lezen wij in de Studiën LII 2:
‘De ergste vijanden van de Katholieke Kerk waren ten allen tijde de afvalligen. De haat bezielt hen. vervoert hen, slaat hen met waanzin; om dien bot te vieren zijn alle middelen goed, ook de meest verachtelijke: verdachtmaking, logen en laster.
Een exemplaar van dat soort is zeker de heer Bolland, hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit. Bolland, die aan zijn gloeienden haat tegen de Katholieke Kerk een mateloozen eigenwaan paart, zoodat hij meent, ook waar hij onverstaanbare wartaal uitslaat - an dit is gewoonlijk het geval, - diepe wijsheid te verkondigen. Het laatste bewijs van dien ziedenden haat en blinden eigenwaan tevens, door den zonderlingen hoogleeraar in de wijsbegeerte geleverd, was
| |
| |
een geschrift tot titel dragend: Petrus en Rome, een pamflet waarin onder het masker van geleerdheid à la Bolland het onfeilbaar gezag van den H. Petrus en zijne opvolgers met bovengenoemde oneerlijke middelen wordt aangerand.
Maar de strijdbare kampioen voor recht en waarheid. Dr Schaepman, treedt op om dien misdadigen waanzin naar verdienste te kastijden. Hij treedt op en in het licht der echte theologische wetenschap stelt hij Bolland's ellendig broddelwerk in al zijn naaktheid ten toon: zijn onhebbelijke stijl, zijn onmogelijke methode, die geheel zijn geschrift maakt tot een chaotische massa, waarin eigenlijk geen zweem van streven naar orde te erkennen valt, zijn wanbegrip van de H. Schrift en de Vaders, zijn belachelijke aantijging van Schriftuurvervalschingen, zijn zonderlinge tegenstrijdigheden en tegenspraken en tal van andere onbehoorlijkheden, waarvan Bolland's Petrus en Rome wemelt, - alles komt tot zijn recht.’
Het werk van Schaepman sluit met de volgende woorden:
‘Gij, de Hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit, gij zijt eenvoudig een simpele, domme, ijdele letterdief... Van Dr Karl Hase hebt gij uw wetenschap, van Uzelven... Uw ploertenstijl.’
Pitthem
J. Cl.
|
|