| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Barthold Meryan, door Cornelie Huygens. Tweede druk, P.-N. Van Kampen en Zoon, Amsterdam.
Wij hebben in Zuid-Nederland slechts één vrouw die aan eigenlijke romanletterkunde doet, Mejuffer Virginie Loveling, en het is waarlijk jammer, want die vrouwelijke pennen, volledigen de literatuur van een volk, scheppen een zekere categorie van werken die noodzakelijk zijn in de letterkunde. Op het aanverwant gebied der sprookjes mogen de juffrouwen Belpaire en Hilda Ram zich in het beste gelukken verheugen.
In Noord-Nederland is het getal vrouwen die een goede pen voeren veel grooter en zij genieten daar een vrij ongemeenen bijval. Laat er mij slechts twee noemen: Mevrouw Van Wermeskerken-Junius, schrijvend onder den pseydoniem van Johanna van Woude en Cornelie Huygens Van de eerste verscheen onder andere werken dat lieve boekje: Tom en ik, dat reeds in 1893 zijn derden druk en heden waarschijnlijk reeds een vierden beleefde, van de tweede zagen: Hoogenoord; Zomer; Regina (derde druk) Een Huwelijk en Ellen, het licht, en nu onlangs: Barthold Meryan. (tweede druk.)
In Barthold Meryan wordt de brandende vraag van den dag: het socialisme, onder vorm van roman behandeld. Het is dus een brok uit ons hedendaagsch leven, en wel uit het meest bewogen deel van dat leven, uit den hardnekkigen klassenstrijd, waarvan wij hier te Gent vooral staaltjes te zien kregen, en die niet minder hevig in Noord-Nederland gevoerd wordt. Barthold Meryan, is de ontleding van een jongelingsgemoed, dat van aristocratie naar socialisme overgaat.
Het boek is zeer onderhoudend, boeiend soms, maar lijdt ongelukkiglijk aan eenige langdradige deelen, die wat te zwaar zijn in evenredigheid met de fijne ontwikkeling en ontleding van den geest van Barthold Meryan, den held van den roman. Daar waar Cornelie Huygens de socialistische denkbeelden uiteenzet en hunne weerlegging, onder vorm van voordrachten en meetings met voor- en tegensprekers, verwijlt zij soms in wat al te overvloedige bijzonderheden. Er is in dit opzicht waarlijk disproportie in het boek.
Trots dit, is het werk van zeer onderhoudende lectuur, wat de drie opvolgende drukken stellig komen bewijzen.
H. de M.
De lijfrentkas of iedereen rentenier, door Osw. Robyns, pr.
Het is al lijfrentkas dat de klok slaat, en hoe weinigen nochtans hebben een duidelijk begrip van die instelling, die misschien de oplossing van het maatschappelijk vraagstuk bevat, toch zeker de
| |
| |
verwezenlijking van de brandende quaestie der werkmanspensioenen?
Daarom heeft de schrijven van dit boekje een zeer nuttig werk gedaan met dat gewichtig vraagpunt eens in korte en klare bewoordingen uit te leggen en aan iedereen aan het verstand te brengen. Niet alleen geeft hij de bepalingen, somt hij de voordeelen op, wederlegt hij de mogelijke opwerpingen, hij maakt alles zonneklaar en tastbaar door sprekende voorbeelden en toepassingen, en drukt op het einde eene tabel van de renten, opgebracht, het zij door voor behouden of afgestaan kapitaal, door verschillende sommen gestort op verschillenden ouderdom en genietbaar op verschillende tijdstippen.
Dit nuttig schriftje van 32 bladz., dat slechts 30 centiemen kost per stuk, 3 fr voor 12 en 20 fr. voor 100, moest in iedereens handen komen en met honderdduizenden onder de werkersbevolking verspreid worden.
Te verkrijgen bij den diukker, M. Van der Donckt, te Maaseik, bij den schrijver, te Exel, en bij alle boekhandelaars.
Emmanuel Quaetfaslem par Jean Broeckaert. Termonde De Schepper-Philips, 12 blz. 8o.
Pater Bruynincx door Jan Broeckaert. Dendermonde. De Schepper-Philips, 16 blz. 8. met portret.
In deze twee overdrukken uit de ‘Gedenkschriften van den Oudheidskundigen Kring der stad en des voormaligen Lands van Dendermonde’ worden ons eenige bijzonderheden medegedeeld over twee verdienstelijke mannen die te Dendermonde het eerste levenslicht hebben aanschouwd.
De eerste, Emm. Quaetfaslem, geb. 10 Nov. 1785, verwierf zich een goeden naam op het gebied der bouwkunst en der schoone kunsten en geraakte tot hooge waardigheden in het voormalig koningrijk Hannover, alwaar hij het grootste gedeelte van zijn leven doorbracht en waar hij ook te Nieudort den 2n Juli 1851 overleden is.
De tweede, Frans Lucas Bruynincx, geb. 18 Oct. 1733, trad in de orde der Augustijnen en werd te Leuven, 21 Oct 1766, plechtig als doctor in de godgeleerdheid uitgereepen, eene eer, welke tot dusverre nog geen Dendermondenaar was te beurt gevallen. Hij stiert aan eene beroerte, 13 Jan. 1779, in de S. Pietersabdij te Gent.
Bil deze laatste levensschets zijn afgedrukt: blz. 4-6, 't Besluit, waarbij door de schepenen van Dendermonde aan pater Bruynincx eene som van 700 gulden wordt toegestaan, ten einde in de onkosten zijner promotie tot dector te voorzien; blz. 7, 't doctorsdiploma van 21 Oct. 1766 en blz. 8-13, een Latijnsch loldicht, volgens den knutselenden trant dier dagen vervaardigd, 't welk aan Dr. Bruynincx namens de studenten der faculteit van godgeleerdheid werd aangeboden.
Den schrijver komt lof toe voor de zorgende nauwkeurigheid, waarmee hij bij 't opstellen dezer levensschetsen is te werk gegaan.
R.
W.G.
Op een rijwiel de wereld rond. Naar het Engelsch van Thomas Stevens bewerkt door Louise Stratenus. Geillustreerd. N.J. Boon, Amsteidam. Prijs 50 cent.
Dit leesboek vormt no 1 van eene ‘Geillustieerde Bibliotheek voor Jongens’. Als zoodanig verdient het alle aanbeveling. Voor- | |
| |
eerst is het onderwerp voor de jongens zeer aantrekkelijk. Immers in de laatste tijden droomt ieder jongen van een rijwiel en, eens in het bezit ervan, behoort het ‘fietsen’ tot zijne voornaamste en meest geliefkoosde uitspanningen. De lotgevallen van een wielrijder, die op zijn ‘machien’ een reis om de wereld doet, moeten zijne belangstelling gaande maken en zijne nieuwsgierigheid prikkelen.
Vervolgens is het verhaal aangenaam geschreven, en, wat wij vooral moeten prijzen, het boeit niet alleen door zijnen rijken en afwisselenden inhoud, het is tevens nuttig en leerrijk voor de jongens. Daarbij is ook zooveel mogelijk alles vermeden, wat voor jeugdige harten minder geschikt is.
Wij hopen dan ook dat het onder de jongens een uitgebreiden kring van lezers moge vinden.
W.G.
Aus Welt und Kirche, Bilder und Skizzen von Franz Hettinger. Vierde uitgave, 2 deelen, Freiburg, Herder, 1897; 665 en 697 bl., prijs: Mk. 10.
Dit werk van den gevierden schrijver, prelaat Hettinger, behoort tot het beste, wat er in die soort lectuur bestaat. Het mag ‘klassisch’ genoemd worden.
In het eerste deel bevinden wij ons in Italie, wier natuur- en kunstschoon Hettinger reeds in zijn jeugd door en door leerde kennen. De eeuwige stad beschrijft hij, zoowel onder het pontificaat van Gregorius XVI als onder dat van Plus IX, met heerlijke, frissche kleuren.
Het tweede deel brengt ons naar Duitschland en Frankrijk. De grootsche alpen van Zwitserland en Stiermarken heeft H. herhaaldelijk bezocht, ook het Zwaite Woud, enz. Last not least: Parijs en de Koninklijke graven van St. Denis. Vooraan prijkt het portret des schrijvers: een prachtige kop.
Het werk is met een aantal schoone platen versierd.
Dat H. alles wat hij beschrijft zelf gezien en ondervonden heeft, is duidelijk. Laat ons slechts een voorbeeld geven:
Wij zijn in een heerlijke streek van Tirol. De prelaat heeft met den dorpskapelaan, die alle wegen kent, een klein uitstapje in de bergen ondernomen. Maar de kapelaan denkt niet dat er menschen bestaan, die niet gewoon zijn te klimmen. Een uur na het andere verloopt, men is er altijd ‘bijna’, maar kan er nooit komen. De kapelaan ziet niet eens om, als men op een smal wegske komt: aan den rechter kant een hemelhooge rots, aan den linker kant de afgrond.... Nu kan de prelaat niet meer voort. ‘Het duurt niet lang!’ troost hem de kapelaan, ‘maar gij moet zien dat ge niet duizelig wordt, want dan zou 't ungemuthlich kunnen worden. Ik ging, eenige maanden geleden, met den koster langs dezen weg iemand bedienen, en de koster liet plotselijk de lantaarn in de diepte vallen.’
Nu wordt het allengskens donker. De prelaat ziet zich gedwongen, daar men niet terugkeeren kan, den weg .. op handen en voeten al kruipend voort te zetten.
Op den duur geraken zij boven.
Maar de lezer wordt zeker ook al duizelig, daarom zullen wij maar afbreken.
Het zij ons nog geoorloofd eene opmerking van materieelen aard hieraan toe te voegen, Herder's papier, druk, uitvoering der platen, enz. zijn prachtig, maar waarom vallen de boeken, zooals tevens vele duitsche boeken, uiteen, als men ze opensnijdt? En waarom moet men ze van boven en van onderen opensnijden?
| |
| |
Men heeft meer dan een uur noodig om aan het werk van Hettinger dit minder aangename werkje toe te voegen... Time is money!
Ten slotte wijzen wij, nevens onze warmste aanbeveling, nog op het woord ‘vierde uitgave’ op den titel, wat van zelf reeds eene deugdelijke aanprijzing is.
Moribus paternis, von Ansgar Albing. Zwei Bande, 285 u. 283 bl. - Herder, Freiburg i.B. 1898. Prijs: Mk. 4- (5 frs.), geb. Mk. 6-.
Ansgar Albing is een duiknaam waaronder zich verbergt eene pen, die niet alleen op belletristisch gebied ervaren is, maar ook getuigenis geeft van de geschiedkunde, godgeleerdheid en natuurwetenschap van den letterkunstenaar die haar voert.
In Moribus paternis heeft de schrijver het bewijs geleverd, dat in een roman ook godsdienstige gesprekken en uitleggingen kunnen voorkomen, zonder dat de lezer verveeld wordt, indien er slechts innerlijke samenhang bestaat tusschen die gesprekken en den loop der gebeurtenissen en dat zij zich organisch uit deze ontwikkelen.
Hoe zou men ook de hoogste en gewichtigste levensvragen buiten eenen kunstvorm kunnen sluiten, die het geheele menschelijke leven zoo duidelijk atprent! Indien er aan de eischen der kritiek overigens voldaan wordt!
En dit is hier, zooals wij reeds zegden, volkomen het geval.
Het zwaartepunt van dit boek ligt in de woorden: Moribus paternis! Hoe moet het geloof der voorvaderen gehandhaafd worden? Met tact en zielkunde is deze vraag door den schrijver opgelost.
Voor vreemdelingen is vooral de beschrijving van het leven te Hamburg zeer belangrijk. De karaktets zijn uit het leven geput. De taal is van een verbazende waarheid van uitdrukking, zonder hare woorden aan den varkenstrog van het realisme te ontleenen, wat tegenwoordig onvermijdelijk schijnt, aan velen die natuurlijk rneenen te zijn.
V.N.
(Dietsche Warande).
- Groot Woordenboek der Nederlandsche taal. Eene nieuwe afl. is verschenen bewerkt door Dr A. Beets, zij gaat van Handel tot Hanepoot.
Onze plaatsnamen. - Volgens de ‘Section centrale’ van de Kamer der Volksvertegenwoordigers zijn onze gemeentenamen Aalter, Aalst, Waarschoot enz. enz. de vertaling van Aelter, Aelst, Waerschoot enz.
Vlaanderen heeft derhalve geen eigen namen voor zijne steden en gemeenten; deze zouden eenen Franschen naam hebben?.....
Zulke enzin heeft de ‘Section centrale’ laten drukken en aan de Kamerleden rondzenden.
De spelling der plaatsnamen is geen quaestie van bestuur of van gebruik; 't is eene oudheid,- geschied- en taalkundige quaestie, en dient door bevoegde lieden, ten onzent voor de Vlaamsche gemeenten niet door Franschgezinden, klaar getrokken.
Het Fondsenblad heeft wèl gedaan, de ‘Section centrale’ op de vingers te tikken voor haar vreemd vertoog aan de wetgeving. Het blad is echter kwalijk ingelicht nopens de Gouvernements-Commissie, aan welke de herziening der gemeente namen is opgedragen. Het vraagt waarom die Commissie niet in 1898 is bijeen geweest? Eenvoudig hierom: Zij heeft hare studien, wat de gemeentenamen betreft, geeindigd en verslag daarover aan de Regeering ingezonden.
| |
| |
Reeds meer dan een jaar geleden hebben tijdschriften en dagbladen medegedeeld dat de Regeering het werk der Commissie, ten advieze, gezonden had naar de ‘Commission centrale de statistique,’ en dat deze, samengesteld uit lieden zonder bevoegdheid in zake van taal- en geschiedkunde, de voorstellen der bevoegde Commissie van de hand had gewezen. De ‘Commission centrale’ meende het werk van langdurig en ernstig onderzoek, misschien met een enkelen pennetrek, te mogen veroordeelen, op grond, dat de gemeentenamen het eigendom zijn der gemeenten en niet veranderd mogen worden, evenmin als de familienamen.
Onzin, niet waar? Waarom veranderen de familienamen niet? Om moeilijkheden te vermijden in zake van familie, opvolging, erfenis, eigendom enz. Geen van deze redenen kan gelden voor de plaatsnamen. Verwarring, twijfel is hier niet mogelijk. Sedert de vroege middeleeuwen zijn de gemeentenamen gedurig veranderd en aan dit wijzigen zal wel moeilijk een einde komen. Samengesteld uit woorden, die tot de levende taal behooren, ondergaan zij de verbeteringen, welke aan de taal worden toegebracht.
Wanneer de gemeentenamen het uitsluitend eigendom zijn van de gemeenten, waarom zouden deze hunnen naam niet wijzigen? L van Houtte, burgemeester van Gentbrugge, eischte, dat men Gendbrugge schreef; zou zijn opvolger dan niet mogen zeggen: ik wil, dat men Gentbrugge stelle? En wat gedaan, als er een derde burgemeester komt, die wil Gendtbrugge?
De naam behoort aan de gemeente, ongetwijfeld, maar de vorm, de spelling, volgt den gang der taalkundige wetenschap. Niemand kan dit op goede gronden loochenen.
Over 50 jaar schreef men algemeen Gend, Cruyshautem, Swynaerde enz. Nog in het begin dezer eeuw schreef men Luyk, over een goed honderd jaar was 't Ludik, Cortryck, Brugghe, enz.
Moeten wij terugkeeren tot die verouderde spelling? Waarom zouden wij, in plaatsnamen, beeck, huys, schuer, lant, heyde schrijven gelijk over honderd jaar en meer, als men anders algemeen beek, huis, schuur, land, heide spelt?
Één punt is tot hiertoe duister gebleven: Heeft de Regeering het verslag der ‘Commission centrale de statistique’ medegedeeld aan de bij koninkl. besluit ingestelde Commissie tot herziening van de spelling der plaatsnamen? Is deze in de gelegenheid geweest de opmerkingen der eerstgemelde te wikken en te wegen, aan den toets der critiek te onderwerpen? Ons dunkt dat dit een punt van belang is, en dat men moeilijk een werk van dien aard bepaald veroordeelen kan zonder zijne opstellers gehoord te hebben.
In elk geval, wat de ‘Section centrale’ voorstelt heeft geen kans door de Vlamingen te worden aangenomen Geen schrijver, die eerbied heeft voor het Nederlandsch, zal nog Cruybeke of Lapschuere schrijven; alleen de Franschgezinden, die er willen toe bijdragen om onze taal, in de spelling der plaatsnamen, belachelijk te maken, zullen met onnoozele koppigheid daarin voortgaan ofschoon men, wat het Fransch betreft, Chimai en Tournai zal stellen in stede van 't verouderde Chimay, Tournay; Bruxelles in stede van 't vroegere Bruxelle, enz.
D.
Koninkl Vlaamsche Academie. - Vergadering van 19 April 1899: De bestuurder brengt hulde aan de nagedachtenis van den heer T.J.I. Arnold, zoo onverwacht aan de wetenschap en de genegenheid zijner medeleden ontrukt.
| |
| |
Dr. W. de Vreese belast zich met het schrijven van het levensbericht van den heer Arnold.
Door Mr. Leonard Willems, advocaat alhier, werd het handschrift ingezonden van eene studie, waarin de valschheid wordt aangetoond van eene bewering van den heer Discailles, als zou Rogier indertijd het ontwerp tot het oprichten van eene Vlaamsche Academie hebben opgevat. De vergadering beslist dat dit stuk aan het onderzoek van eene commissie, bestaande uit de heeren de Pauw, de Potter en Snieders, zal onderworpen worden.
Door den heer bestuurder Van Even wordt aan de Academie een afdruk aangeboden van den bundel gedichten Verzekens, door den eerw. heer Cuppens.
Namens de commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde deelt de heer Th. Coopman mede dat zij, op verslag der heeren Prof. J. Obrie en Dr. A de Vos, eenparig den wensch heeft uitgesproken dat het werk · Inleiding tot de studie der Analytische Scheikunde, door Dr. A. Biltis, leeraar aan het Atheneum en Dr. A. van de Velde, adsistent aan de Hoogeschool te Gent, door de Academie zou worden uitgegeven.
Door de vergadering wordt met algemeene stemmen besloten dat de Academie zich met die uitgave zal belasten.
Vervolgens wordt overgegaan tot de verkiezing van een werkend lid ter vervanging van wijlen den heer Génard. Dr De Gheldere wordt benoemd.
De vergadering stelt het getal leden vast, welke in de maand Juni zullen te kiezen zijn.
Davids-Fonds. - In uitvoering der standregelen hield onze machtige maatschappij, den 13 April, hare jaarlijksche algemeene vergadering te Leuven.
Teeken van bloei en belangstelling: nog nooit waren de afdeelingen uit al de gouwen van het Vlaamsche land zoo talrijk vertegenwoordigd. Het Walenland zelfs was opgekomen, Namen en Luik hadden afgevaardigden gezonden.
Na de zielmis in St-Pieters-hoofdkerk voor de afgestorven leden, opende hoogleeraar Helleputte de zitting in de Promotiezaal der Universiteit.
De heer de Potter, algemeene secretaris, deed lezing van een merkwaardig verslag, waarin hij de werkingen opsomde van ons genootschap, een kapittel wijdde aan onze uitgaven, den voorspoed onzer inrichting vaststelde, eenige desiderata ter overdenking bracht en menige wenken ten beste gaf strekkende om meer en meer leden aan te werven en het land als met een net van afdeelingen te overspanner.
Aan de bespreking over de rekeningen, de platen van den Boerenkrijg, de muziekuitgaven en het jubelfeest van 25 jaren bestaan, namen deel de heeren Vermylen, Crauwels, Helleputte, Claes, Veltkamp, de Potter, Muyldermans, Claeys en Siffer.
Rekeningen en begrootingen werden met algemeene stemmen goedgekeurd. Niet alleen aan leerlingen der vrije scholen, die zich in het Nederlandsch onderscheiden, zullen boeken tot belooning geschonken worden, maar ook aan leerlingen der officieele gestichten; de muziekstukken zouden doelmatiger moeten verspreid worden en meer beantwoorden aan hetgeen door het publiek gevraagd wordt; het Jubelfeest, dat men in 1900 te Leuven zal vieren, wordt geregeld
| |
| |
in den zin van het schetsontwerp dat wij in de voorgaande aflevering van het Belfort medegedeeld hebben; het uitgeven van het Gulden boek, het Liber memorialis, wordt eveneens bepaaldelijk aanvaard.
Na de zitting vereenigden zich het meerendeel der aanwezigen aan den disch in het Barcelona-gasthof, welks groote zaal bijna te klein was om al dat volk te bevatten.
In vriendelijk gekeuvel, in broederlijkheid en in geestdrift verliepen de uren Dr Van Winckel bracht een heildronk uit. en de eerw. heer Dr Claeys, die het banket voorzat in afwezigheid van den heer Helleputte, door zijnen onlangs geleden rouw verhinderd het feestmaal bij te wonen, besloot de vergadering met eene meesterlijke aanspraak, door donderend handgeklap toegejuicht, en waarin hij het maatschappelijk en vaderlandsch nut van het Davids-Fonds uiteenzette en iedereen aanspoorde om door ijver en door werk het genootschap nog hooger te doen klimmen in degelijkheid en in invloed.
- Het bestuur van den tooneelbond Nut en Vermaak heeft van harte het Gentsche Davids-Fonds bedankt, voor het prachtig eeremetaal, welk het geschonken heeft in den tooneelprijskamp van den Burgerkring, voor de beste uitspraak, en die toegekend is geweest aan de tooneelvereeniging van Tongeren.
Deze aanmoediging vanwege het Davids-Fonds zal door alle Vlaamschgezinden hoog geprezen, en, hopen wij door al hare afdeelingen in dergelijke omstandigheden nagevolgd worden.
Vlaamsche Hoogeschool. - Ziehier ten titel van document een brief door den Burgemeester Buls van Brussel aan ‘La liberté’ geschreven, en dien wij zonder vertalen overdrukken om hem niets van zijne gewichtigheid te laten verliezen:
| |
Bruxelles, le 10 avril 1899.
Monsieur le Directeur,
‘La libeité’ publie, à propos d'un projet d'université flamande, un article qui contraste tellement avec le ton sérieux habituel du journal, que je ne puis résister au désir de vous obliger à examiner cette importante question d'une manière approfondie, en vous exposant avec calme des raisons qui plaident en faveur de la demande de ‘certains flamingants tenaces’.
Nierez-vous que le flamand soit la langue populaire d'une bonne moitié de notre peuple? Non, évidemment.
Voulez-vous faire disparaître cette langue nationale par les moyens employés par la Russie pour russifier les Polonais ou rar les Prussiens pour germaniser le Grand Duché de Posen? Non évidemment.
Vous direz peut-être qu'il faut laisser mourir le flamand de sa belle mort. La terre flamande envahie peu à peu par le français verra dépérir sa langue maternelle, comme la forêt africaine est tuée par la liane parasite.
Mais alors par quel manque de logique les journaux les plus antiflamingants se déclarent-ils partisans de l'enseignement des deux langues dans nos écoles primaires? Ils prolongent ainsi inutilement la longue agonie du flamand.
Si l'existence de cette langue menace notre unité nationale et maintient notre peuple flamand dans l'isolement en l'empêchant de participer à la civilisation de la grande nation française, pourquoi des demi-mesures, pourquot des concessions? Réclamez tout de suite la suppression du flamand dans toutes les écoles.
| |
| |
Vous ne l'oseriez pas, parce que vous savez que le peuple flamand est, avec raison, attaché à sa vieille langue maternelle, que c'est elle qui traduit le mieux ses sentiments intimes, que c'est elle qui donne à notre nationalité bilingue un caractère national qui l'empêche de se fondre dans celle de notre puissante voisine.
Dès lors, si vous ne pouvez espérer faire disparaître le flamand, n'apercevez-vous pas que ce qui menace le plus notre unité nationale, ce n'est pas l'emploi de deux langues, comme en Suisse, mais c'est la séparation intellectuelle entre le peuple et la bourgeoisie.
Le peuple flamand, continuant à parler sa langue maternelle, la bourgeoisie l'oubliant dès qu'elle se livre aux études supérieures, faute d'une université flamande où elle puisse les poorsuivre. Conséquence: manque de communion, de communication spirituelle entre les classes cultivées et les classes populaires. Voilà la véritable cause de l'ignorance, de l'isolement dans lesquels croupissent les masses, abandonnées par ceux de leurs concitoyens qui ont pu s'adonner aux études supérieures.
Combien sont pauvres, devant cette constatation, les motifs que l'on donne pour repousser une haute culture en flamand!
Manque de livres! Comme si les Néerlandais ne possédaient pas une bibliothèque scientifique aussi complète que les Français! Exclusion du grand mouvement de la pensée! Mais allez donc voyager en Danemark, en Norvège, en Hollande, en Suède, en Finlande, et vous me direz si la moyenne de la population n'y a pas une éducation bien supérieure à celle de la moyenne du peuple français.
Quant à la contribution apportée par ces petits peuples au domaine scientifique du monde. Il faut ignorer celui-ci pour nier qu'elle est proportionnellement au moins égale à l'apport de la Francet
Ce n'est pas uniquement par esprit de clocher national qu'il fau. entretenir et développer la culture de la langue néerlandaise, c'est encore au point de vue de notre position internationale. Placés au confluent de la France, de l'Angleterre et de l'Allemagne, nous ne devons pas nous abreuver exclusivement à la source latine; nous devons puiser directement notre science dans les livres anglais et allemands et ne pas attendre que les Français nous les aient fort mal traduits, quand ils les traduisent, car les meilleurs ouvrages de science ne le sont pas ou le sont trop tard.
N'avez-vous donc pas remarqué la peine qu'ont nos Wallons à apprendre l'allemand et l'anglais? Regardez autour de vous, vous constaterez que ce sont surtout les Flamands qui ont su acquérir ces langues anglo-saxonnes. Et cela n'est pas étonnant. Lisez l'excellente Etude comparée des langues vivantes d'origine germanique, par M.J Mélon, et vous constaterez l'étroite parenté qui existe entre le Flamand, l'Allemand et l'Anglais. Est-ce au moment où, dans le monde commercial, industriel et colonial, le Français recule devant ses deux rivaux germaniques, que nous allons sottement abandonner une langue qui nous facilite à ce point l'acquisition de la langue des deux peuples qui prennent la tête de la civilisation par leur puissance commerciale et coloniale?
Si vous admettiez qu'il pourrait y avoir intérêt national à favoriser une haute culture germanique dans notre pays, vous objecteriez peut-être qu'il n'y a pas possibilité; qu'une université flamande répéterait la vaine tentative de la défunte université nouvelle. Je vous répondrai, avec M. Hoffman, professeur à l'Université de Gand: ‘Cette espèce d'impossibilité n'est jamais absolument insurmontable, puisqu'on peut changer la volonté en éclairant l'intelligence.’
| |
| |
C'est à cela que j'ai voulu m'employer en vous envoyant ces réflexions.
Veuillez agréer, Monsieur le directeur, l'assurance de ma considération distinguée.
Buls.
Varia. - In den tienjaarlijkschen wedstrijd van philosophische wetenschappen is de prijs toegekend aan de werken van Prof. Delboeuf, in leven hoogleeraar te Luik. Eenige stemmen werden uitgebracht op den naam van Mgr Mercier, hoogleeraar te Leuven.
- Te Madrid zal het derde eeuwfeest van Velasquez gevierd worden met eene tentoonstelling der schilderijen van den meester en het oprichten van zijn standbeeld.
- In een werk, te Parijs verschenen onder den naam van Morceaux choisis des littératures étrangères, deelt Edmond Rod verschillende stukken mede van Hooft, Cats en Vondel.
- Een standbeeld aan Goethe gaat te Straatsburg opgericht worden.
Willems monument. - De volgende gemeentebesturen hebben bijdragen geschonken: Gent fr. 7,500, Antwerpen fr. 3,000, Oostende fr. 100, Roeselare fr. 50, Gendbrugge fr. 25, Ledeberg fr. 25, Dendermonde.
† Th.-J.-J. Arnold. Conservator aan de bibliotheek der Hoogeschool te Gent, lid der K. VI. Academie en der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Hij schreef verschillende werken van bibliographie en literarische wetenschap; nu onlangs verscheen van hem: ‘Het Ntderlandsch in de Genische dagbladpers’ een voordracht in de Academie gehouden en welke nog altijd diuk in de pers besproken wordt. Met de heeren F. van der Haeghen en R. van den Berghe gat hij uit Bibliotheca Belgica, vóór een tiental jaren met den vijfjaarlijkschen prijs van fr. 5,000 bekroond. Hij was inzonderheid zeer goed beslagen op het stuk der Rederijkers-quaestie en de geschiedenis van de letterkunde der 16e eeuw.
Bescheiden en geleerd, mocht de man zich verheugen in de algemeene waardeering.
† Pater Liagre S.J., zendeling in Congo: zijne talrijke brieven over het zwarte werelddeel, verschenen in Missions Belges de la Compagnie de Jésus, zijn zeer merkwaardig. - † Edouard Pailleron, lid der Fiansche Academie, de bekende schrijver van zooveel opgangmakende blijspelen als: le Monde où l'on s'ennuie, le Mur mitoyen, Faux ménages, l'A utre motif, l'Age ingrat, la Souris enz. - † Charles Friedel, beroemde Fransche scheikundige, schrijver onder andere van Cours de chimie organique. - † Declercq, gewezen pastoor van Aarseele, schrijver eener geschiedenis dezer gemeente.
|
|