Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |||||||
Nog eens ‘betalende school.’De bedenkingen, door den heer Bultynck in een tweede artikel tegen mijne beschouwingen over betalende school ingebracht, geven mij aanleiding om op mijne beurt nog eens op het twijfelstuk terug te komen. Dit niet, omdat ik verlang te bewijzen dat ik wel degelijk gelijk heb, en mijn geachte tegenspreker wel degelijk ongelijk, zooals deze wellicht zou meenen, maar om mijn eerste artikel te verduidelijken. Gedieven door de zucht om het ding niet buiten verhouding lang te maken, ben ik niet genoeg indachtig geweest, vrees ik, voor welk publiek ik schteef, en heb, zoo doende, minder of meer het verwijt verdiend, ‘ex-cathedra uitspraak te doen’, terwijl niets minder in mijne bedoeling lag: de tijd is lang voorbij dat de beoefenaars der taalstudie meenden het recht te hebben, den taalgebruiker wetten voor te schrijven; de regels, die zij uit het gebiuik afleiden, zijn geene geboden, maar aanbevelingen. Daarenboven heb ik op een belangrijk punt mijne bedoeling minder juist uitgedrukt (al heeft de heer Bultynck dit niet opgemerkt), en ik wil de gelegenheid niet laten voorbijgaan, om de fout te verbeteren. Bij het schrijven van mijn eerste artikel werd ik beheerscht door de volgende gedachten:
Alles hangt er dus van af, of betalende school algemeen gebruikt wordt, want het gebruik beslist, daar is niets tegen te zeggen. Nu heeft de heer Bultynck beweerd in zijn eerste artikel, dat betalende school ‘eene bestaande en door het volk aangenomene benaming’ is, en hij heeft deze bewering in zijn tweede artikel met nadruk herhaald. Ik ben zoo vrij dit zeer beslist tegen te spreken, en ik hoop dat men er geene aanstel. | |||||||
[pagina 362]
| |||||||
lerij zal in zoeken, wanneer ik beweer, in dezen waarschijnlijk beter bevoegd te zijn dan de heer Bultynck, om te kunnen zeggen hoe het er mede gesteld is. Gentenaar van huis uit, behoor ik tot dat gedeelte der bevolking dat het minst den invloed van het Fransch heeft ondergaan; oud-leerling der Gentsche stadsscholen, weet ik, of meen ik te weten, hoe ‘wij’ in dien tijd de écoles payantes noemden; sedert ben ik uit mijne geboortestad maar gedurende een klein getal jaren afwezig geweest, en nooit heb ik opgehouden mijne aandacht te wijden aan de Gentsche volkstaal, die mij, niet alleen omdat ik mij met taalkunde bezig houd, steeds de grootste belangstelling heeft ingeboezemd. Daarentegen is de heer Bultynck geen Gentenaar, en eerst nadat hij een groot gedeelte van zijn leven elders had doorgebracht, is hij in Vlaanderens hoofdstad een betrekking komen bekleeden. meestal zonder er te wonen. Omtrent het gebruik in andere steden heb ik de noodige inlichtingen ingewonnen. Steunende op een en ander, durf ik staande houden, dat betalende school gebruikt wordt door de officieele wereld en door hen die er veel mede in aanraking komen, in casu door onderwijzers en dagbladschrijvers, en verder door lieden wier taal sterk onder den invloed van het Fransch staat: maar dat de uitdrukking nog verre, ja zeer verre van algemeen is onder het volk, dat, zooals ik reeds in mijn eerste artikel mededeelde, gewoonlijk betaalde school of Fransche school bezigt, waarbij nog komt, dat betalende school in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is Het is te veel gezegd, zooals in mijn eerste artikel staat, dat ‘een gebruik van het tegenwoordig deelwoord, zooals dit in een uitdrukking als école payante voorkomt, in het Nederlandsch van vroeger en later tijd absoluut onbekend is’, maar dit was dan ook eigenlijk mijne bedoeling niet. Iedereen kent immers de uitdrukking vallende ziekte, die reeds in de 15de eeuw voorkomt; wat de Oostvlaming een gelezen en een gezongen mis heet, noemt de Westvlaming een lezende en zingende misGa naar voetnoot(1), en ook die benamingen waren reeds in het Middelnederlandsch bekendGa naar voetnoot(2); De Bo haalt zelfs een zin uit Despars aan, waarin zingende lof voorkomt; verder uitdrukkingen als zittend leven, d.i. het leven van iemand die veel zit; een blijvende plaats, waar men blijft; een ijlende koorts, waarin de zieke ijlt; een staande receptie, waarbij de ontvangenden en de bezoekers staan; een wandelende boterham, een bijeenkomst waarbij men, niet op vaste plaatsen gezeten maar staande of wandelende, eenige meer of minder eenvoudige spijzen nuttigt; een razende pijn, die den lijder razend maakt; een duizelende vaart; een stilzwijgende voorwaarde; een ontwijkend, toestemmend, bevestigend, bevredigend, ontkennend, weigerend, afwijzend antwoord, een schertsend gezegde, een schertsende opmerking; en wellicht nog een paar andere, die me niet invallen. Maar betalende school is nooit in gebruik geweest; het is gevormd ter vertaling van fr. école payante, en ik durf beweren, dat het onze plicht is, dergelijke uitdrukkingen niet te gebruiken, als de volkstaal er andere kent, die het bedoelde begrip behoorlijk | |||||||
[pagina 363]
| |||||||
uitdrukken. Wat waarde heeft onze vlaamschgezindheid, als we bij de eerste de beste gelegenheid eene Fransche uitdrukking gaan vertalen, al is die vertaling door analoge vormen ook nog te verdedigen, in plaats van het vaderlijk erfgoed te gebruiken, dat door het volk onvervalscht wordt bewaard? Want zoo mag de uitdrukking Fransche school genoemd worden. Het bezwaar, dat de heer Bultynck tegen deze benaming heeft, acht ik ongegrond. ‘Het zou er nog aan te kort zijn’, zegt hij, ‘dat wij, Vlamingen, aan de franskiljons dat wapen in de hand gaven, om tegen ons te bewijzen dat het Fransch waarlijk de taal der beschaafde standen in Vlaanderen is, aangezien de scholen waar het onderwijs betaald wordt er den naam van Fransche scholen dragen.’. Ik zie niet in, hoe het feit, dat sommige scholen Fransche scholen genoemd worden omdat ze in zooverre van andere verschillen, dat het Fransch er het hoofdvak is, zou kunnen dienen om te bewijzen dat de taal der beschaafde standen in Vlaanderen het Fransch is, zoolang dit laatste niet zoo is; er zou veeleer uit blijken, meen ik, dat de Vlamingen het Fransch niet haten alleen maar omdat het Fransch is. Maar tevens welk vermakelijk, bij Vlaamschgezinden telkens wederkeeiend zelfbedrog! Tot welke ontwikkeling de Vlaamsche beweging reeds moge gekomen zijn, noch de liberale noch de katholieke flaminganten zijn er tot nog toe in geslaagd om in hunne betaalde schelen het Fransch zijn alles overheerschende plaats te ontnemen, maar uit oogverblinding mag de naam met de werkelijkheid niet overeenkomen! Wat nu betaalde school betreft, de heer Bultynck ontkent dat dit gebruikt wordt, en meent verder dat het al even groote onzin is als betalende school. Ik kan niet anders doen, dan nog eens bevestigen, onder verwijzing naar het bovenstaande nopens het gezag dat ik in dezen aan den heer Bultynck toeken, dat betaalde school wel degelijk zeer veel gebezigd wordt. De heer Bultynck vergistzich schiomelijk, als hij meent dat alleen stotteraais betaalde zeggen terwijl zij betalende meenen; niet alleen kan betalende in de vlugge volkstaal betaalde worden, ik zou bijna durven zeggen dat het dat moet worden, hoe vreemd dit den heer Bultynck moge voorkomen. Even naief is diens beweren, dat men in de schrijftaal de woorden in hunnen echten en goeden vorm herstelt. Wie betalende school goedkeurt, omdat het volk het gebruikt, moet ook betaalde school goedkeuren, als het volk het gebruikt, wat de oorsprong er van moge wezen. Indien betaalde school afkeuring verdient, omdat het ontstaan is uit betalende school, en we in de schrijftaal den oorspronkelijken vorm moeten herstellen, dan moeten we hetzelfde doen met alle woorden die in den loop der eeuwen op dergelijke en vele andere mameten uit andere zijn ontstaan; dan dienen wij niet te schrijven zooals wij doen, maar behooren wij onze taal te gebiuiken in den vorm, die zij in de middeleeuwen had, of we kunnen tot nog oorspionkelijker vormen opklimmen, en het Oudnederfrankisch, wat zeg ik, het Gotisch bezigen, want wat is de ontwikkeling der taal, van een zeker standpunt bezien, anders dan een altoos verdergaande ‘verminking’ van vioeger vormen? En hoe ru de oorsprong van betaalde school ook zijn moge, hetzij men de benaming afkomstig achte van het volk, hetzij van mij, ze is geen onzin. De | |||||||
[pagina 364]
| |||||||
heer Bultynck beredeneert met eenigen ophef dat in betaalde school het woord school volgens mij moet beteekenen onderwijs, en dat ik dus afwijk ‘van de beteekenis door den heer Arnold aan het woord “scholen” gehecht, om betalende te veroordeelen’. Wat het eerste punt betreft, geen haar op mijn hoold heeft er ooit aan gedacht school anders op te vatten dan in den zin van onderwijs, zoowel in betalende school als in betaalde school, zooals duidelijk blijkt uit mijn gezegde in mijn eerste artikel: ‘die scholen betalen niet, ze worden betaald’, waarmede ik bedoelde: het in die lokalen gegeven onderwijs betaalt niet, het wordt betaald. Wat het tweede punt betreft, ik meende, dat er tusschen den heer Arnold en mij geen verschil van gevoelen bestond, en eerst naderhand heb ik bemerkt, dat mijn geachte collega met school eigenlijk het gebouw bedoelt, daar hij schrijft: ‘die scholen betalen niet, maar het daarin gegeven ondeiwijs wordt betaald.’ De heer Arnold stelt dus inderdaad de school tegenover het onderwijs, wat me sedert ook bleek uit zijne tot mij gerichte mededeeling, dat hij betaalde school niet kon goedkeuren, daar ‘een betaalde school is een école payée, wat uitdrukt dat de school vrij is van schulden.’ Maar deze redeneering zou alleen dan opgaan, indien het woord school in de eerste plaats, of althans niet anders, beteekende dan: gebouw waarin ondeiwijs wordt gegeven. Maar dit is toch zeer zeker zoo niet. In de eerste plaats beteekent school toch wel: eene inlichting, waar, hoe dan ook, onderwijs verstrekt wordt; en hoezeer het begrip tegenwoordig verbonden is met dat van een gebouw, dat in verschillende ruimten, nl. klassen, verdeeld is, toch mag men niet vergeten, dat dit bijkomende zaken zijn: men kan immers ook school houden in de open lucht, en hoezeer het begrip van het onderwijs op den voorgrond staat, blijkt wel uit woorden en uitdrukkingen als hoogere, lagere, middelbare, Latijnsche, Fransche, neutrale, openbare school: het is toch niet het gebouw, dat hoog, laag, middelbaar, Fransch, Latijnsch of neutraal is; zegt men die school is goed, dan bedoelt men toch niet dat het gebouw goed is, maar dat de kinderen er flink leeren; evenmin denkt men aan het gebouw in secteschool, dogmatische school, school zonder God, school met den bijbel; de school duurt tot 12 uur, de school is uit, de school begint; het schoolgeld dient niet om het gebouw te betalen, maar het genoten onderwijs; het schooljaar is geen jaar van een gebouw; een schoolmeester geen meester van een gebouw, maar iemand die onderwijs geeft. Zoo zou men bladzijden vol kunnen doorgaan, maar dit is niet noodig; het is genoeg bekend dat de beteekenis: gebouw waarin school gehouden wordt, niet de eerste maar eene afgeleide opvatting is, zoodat het slechts natuurlijk is betaalde school op te vatten in den zin van betaald onderwijs. De heer Bultynck heeft ten slotte een argument voor betalende school, dat niet veel gelukkiger is dan diegene welke hij deed gelden tegen betaalde school en Fransche school. Hij wijst er op, dat het woord school ook nog beteekent: ‘het gezamenlijke, de collectiviteit der schoolgaande leerlingen’, en dit is juist, maar wat niet meer juist is, is zijne gevolgtrekking: ‘Indien men nu die beteekenis aanneemt, dan is betalende school de volmaakte onzin niet meer dien dr. De Vreeze (sic) erin ziet, maar wel zeer juist, als zijnde het de school, 't is te zeggen de collectiviteit der leerlingen, die het onderwijs, aan haar gegeven, betaalt.’ | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
Dit is in het oog loopend verkeerd geredeneerd. want niet ‘de collectiviteit der leerlingen’ betaalt voor het genoten onderwijs, maar ieder leerling op zich zelf. De verklaring van betalende school is dan ook elders te vinden, en lang zoo ver niet te zoeken. In den regel noemt een bijvoeglijk naamwoord eene eigenschap die in het geheel van eigenschappen, door het substantief vertegenwoordigd, opgenomen is, en alzoo direct met de bepaalde zelfstandigheid in betrekking staat: een gezond mensch. een boos mensch. In sommige gevallen wordt nu aan een zelfstandigheid een eigenschap toegekend, die er slechts op indirecte wijze mede in betrekking staat, zoo b.v. gezonde kost. d[...] kost, die den gebiuiker gezond maakt; op booze wegen, d.i. waar booze dingen gebeuren; eene droevige geschiedenis, die droefheid verwekt; eene vroolijke vergadering, waar de aanwezigen vroolijk zijn; een geleerde verhandeling, waaruit de geleerdheid van den schiijver blijkt; een benauwd vertrek, dat iemand benauwd maakt; de Fransche les, de les in de Fransche taal; de Fransche, Latijnsche school, waar (hoofdzakelijk) Fransch, Latijn onderwezen wordt, enz. enz. Een kostelooze school werd in Holland vroeger genoemd havelooze school, d.i. school voor havelooze (d.i. onvermogende) kinderen. Dergelijke wijzen van spreken vinden hun oorsprong in een begrijpelijk verlangen om iets zoo kort mogelijk uit te drukker, en het doel wordt bereikt door op een begrip een eigenschap toe te passen die niet aan het genoemde, maar aan een ander inhaerent is. Met andere woorden: het is een metonymisch gebruik der adjectieven. Dit gebruik is zeer uitgebreid; maar het minst komt het voor bij tegenwoordige deelwoordenGa naar voetnoot(1), want niet anders is zittend leven, vallende ziekte, zingende en lezende mis, ijlende koorts, blijvende plaats, staande receptie, wandelende boterham, razende pijn, stilzwijgende voorwaarde, ontwijkend antwoord, schertsend gezegde enz., en dus ook betalende school te verklaren; op leven, ziekte, mis, koorts enz. wordt toegepast een eigenschap, die ze niet bezitten, maar die eigen is aan den persoon die leeft, die ziek is, die mis doet, die koorts heeft, enz. Zoo is betalende school niet anders dan: school, onderwijs waarvoor degene, die het geniet, betaalt. Op dezelfde wijze zijn in het Fransch école payante, couleur voyante, chemin roulant, rue passante, séance tenante, café chantant, soirée dansante, thé dansant, in het Engelsch dining-room en sleeping-car te verklaren, en zoo ik betalende school alkeui, dan is het niet omdat ik de benaming, als zijnde streng genomen onzin, onverklaarbaar achtte, maar omdat in dit geval het metonymisch gebruik van het adjectief niet uit het volk komt. niet spontaan is geweest, en het naar mijn meening onnoodig is het in gebruik te brengen, aangezien onze taal termen kent die op zijn minst even geschikt zijn. Ten slotte nog een woord naar aanleiding van betaalschool. De heer Bultynck keurt evenals ik dit woord af, ofschoon niet op denzelfden grond (hij noemt zijn beweegreden echter niet), maar zegt toch, dat, als mijne redeneering juist is, bewaarschool noodzakelijk | |||||||
[pagina 366]
| |||||||
moet beteekenen eene school waar de kinderen leeren bewaren. Daar kan ik niet anders op antwoorden dan dit. Een school een inrichting zijnde waar onderwijs wordt gegeven, zoo moet een samenstelling met dat woord noodzakelijk te kennen geven op welk vak van kennis het daar gegeven onderwijs betrekking heeft: een teekenschool is een school waar men leert teekenen; een muziekschool is een school waar men muziek leert. In enkele gevallen is echter een der bestanddeelen van het begrip school, nl. het leeren, op den achtergrond gedrongen, zoo b.v. in speelschool, waarmee bedoeld wordt een school waar de kleinen niet hoeven te leeren, maar mogen spelen; evenzoo in bewaarschool, d.i. een school waar men de kinderen brengt veeleer om ‘bewaard’, dan om onderwezen te worden. Vergeleken met deze samenstellingen - want men mag niet vergeten dat alle nieuwe afleidingen en samenstellingen steeds gevormd worden naar het voorbeeld van reeds bestaande woorden -, moet betaalschool op een eenigszins ontwikkeld taalgevoel een vreemden indruk maken. Vergelijkt men het met teekenschool, dan moet het beteekenen: een school waar men leert betalen; vergelijkt men het met speelschool en bewaarschool, dan moet het beteekenen: een school waar men gaat om te betalen of om betaald te worden. Maar niets van dit alles wordt er mee bedoeld. De bedoeling immers is: een school waar men betaalt om het daar gegeven onderwijs te mogen bijwonen. Voor mijn gevoel drukt de samenstelling dat echter niet uit, en meen ik ze te mogen afkeuren. Willem de Vreese | |||||||
Naschrift.Dit artikel was teeds geschreven, en bestemd om in de voorgaande aflevering opgenomen te worden; maar daar nog twee andere stukjes over hetzelfde onderweip ingezonden waren, werd het verkieslijker geacht die te laten voorgaan. Intusschen heeft noch de heer Roegiers, noch de heer Claes iets in 't midden gebracht, dat mij noopt om in het bovenstaande eenige wijziging aan te brengen. Integendeel. Wel heeft, volgens den eersten, betalende school ‘zich ... weten in te dringen in onze spreektaal’, en is, volgens den tweeden, de uitdrukking ‘van dagelijksch gebruik’, maar geen van beiden bedoelt daarmede, geloof ik: bij het eigenlijke volk. De heer Roegiers althans zeer zeker niet, want anders zou hij toch niet vragen hoe het komt, ‘dat allen, ja zelfs weinig geletterde lieden ... die uitdrukking goed verstaan?’ Dit is overigens zeer eenvoudig: de uitdrukking is niet zoo onbegrijpelijk, of men kan de beteekenis met een minimum van overleg wel raden. Behalve in het Belfort, is de zaak sedert nog ter sprake gekomen in het Fondsenblad. Een ongenoemde uit Brugge deelt mede dat hij ‘eene Vlaamsche vrouw, die geen Fransch kent en die over meer dan eene halve eeuw ter school ging op een dorp in het hertje van West-Vlaanderen’, ‘als proefneming ... eene vraag gesteld’ heeft, en van die vrouw ten antwoord kreeg, dat zij ‘nooit iets anders gehoord’ had ‘dan betaalschool als onderscheid met Arme School.’ Ik kan aan de verklaring van die viouw geen gewicht hechten, zoolang niet het bewijs geleverd is, dat ze waarheid sprak, wat me meer dan twijfelachtig voorkomt. | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
Veel belangrijker is een ander artikel in het nummer van 8 Maart verschenen, van de hand van niemand minder dan den heer Juul Van Lantschoot, ‘professor te Dendermonde en bestuurder van het tijdschrift Jong Dietschland.’ Volgens hem beteekent school ‘ook eene vereeniging van personen, onderwijs gevende. Dus kan betaalde school geen anderen zin hebben dan betaalde onderwijzers, onderwijzeressen, leeraars, enz.; hetgene geen onderscheid te kennen geeft, daar toch in alle scholen het onderwijzend wezen betaald wordt. Betaalde school voldoet dus niet aan de vereischten van eene goede benaming, zij bediedt niet: eene inrichting waarin vele personen tegelijk onderwijs ontvangen en met hunne eigene penningen dit onderwijs betalen.’ Dit is zeker zeer vernuftig geredeneerd, maar nog vernuftiger, ja buitengewoon is het besluit: ‘Moeste men ons vragen: Wat is eene betalende school? We zouden antwoorden: 't Is eene onderwijsinrichting waar veel personen tegelijk onderwijs ontvangen, gegeven door de betaalde school, en dit onderwijs met hunne eigene penningen betalen.’ Me dunkt: commentaar is overbodig. Bij zulk een schitterend taalkundig genie, dat, jan mer genoeg, tot nog toe onbekend gebleven was, moet niet alleen de ondergeteekende, maar zelfs de heer Bultynck het afleggen. Maar toch kan ik de betuiging niet inhouden, dat ik van ganscher harte de kinderen beklaag, die van die ‘betaalde school’ hun taalonderwijs moeten ontvangen.
W.dV. |
|