Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Vijftigjarig priesterschap en vijf en twintigjarig herdersambt te Evergem van den Weleerwaarden Heer R. De Smet.
| |
[pagina 358]
| |
Hij drong de volle goudmijn in
Die toegang biedt ter zijden,Ga naar voetnoot(1)
En groef er heilge menschenmin
En kracht, voor God te lijden.
o Liefdegoud! o goud van God!
o Edelst goud der aarde,
Dat - uitgedeeld óns blijvend - tot
Zijn Jubelkroon vergaarde!
Die kroon, een koningswerk, ontvouwt
De vlijt van gansch zijn leven...
Hoe kunstrijk heeft hij 't smijdig goud
Gehamerd en gedreven!
Hij heeft den gouden kroneband
Omzet met edelsteenen
Geslepen door zijn meesterhand,
Die glans en glinstring leenen.
Zoo glanst in 't looverwerk de pracht
Die hem Gods outers danken;
De zorg, in 't Liefdesticht gebracht
Aan grijsaards en aan kranken,
En die een moederschoot verleent
En 't wiegje spreidt aan weezen;
Die, waar de rouw in zielangst weent,
Gaat 't bloedend hart genezen;
Die, waar den arme hoop en moed
Met heil en heul ontzonken,
Den uitgedoofden haard weer doet
In hoop en vreugd ontvonken;
Die 't afgedoolde schaapje vindt
En weerbrengt op de schouders;
Die liefdrijk 't hart der jonkheid wint
En leidt in 't spoor der ouders.
| |
[pagina 359]
| |
Heft, School en Zondagsschool, uw vlag
Met fierheid hoog gedragen;
En siert voor uw Sint-Pietersdag
Uw bonten zegewagen.
o Parelsnoer, o looverwerk,
Die 't goud der kroon omkransen!
Hoe blinkt ge in 't oog van Jezus' Kerk
Met eeuwig glorieglansen!
Daar glanst de moed in elken strijd
Voor God en Kerk gestreden;
De traan van elken lijdenstijd
Door 't vaderhart geleden;
Daar glanst de godsvrucht, stil geknield
In vuurge vaderbeden;
De trouwe wacht die 't volk behield
In de oude Christne zeden.
Wat heerlijk hoogfeest, zijner waard,
Zal straks hier 't loflied zingen:Ga naar voetnoot(1)
't Volk, dat hij vormde en heeft bewaard,
Komt juublend hem omringen
Bij eerestoet, gedrang, gejoel
In straten dicht behangen,
Wen een en 't zelfde dankgevoel
Zich uit in koorgezangen,
Fanfarenspel, kanonnenschot,
En aller klokken tonen:
Wat wij hem danken, loon' hem God!
‘Wij kunnen 't nooit beloonen...’
o Levenskroon des priesters, uit
Gedegen goud gewonnen,
En die uw ring zoo eervol sluit,
Als ge eervol hebt begonnen!
| |
[pagina 360]
| |
God was de blijdschap zijner jeugd;
Hij woonde in 's Heeren woning;
Hij heeft er 's Heeren Hart verheugd...
Dees dag brengt de eerste looning.
Moog' nu de Heer hem in het loon
Des Jubels lang bewaren
Zijn Jubelkrone past zoo schoon
Op zijne grijze haren.
De Smet heeft eene kroon gesmeed
Met hulp, ja, van hierboven;
Laat ons, voor wat hij stichtte en deed,
Met hem d'Algever loven.
o Looverwerk! o parelkrans!
o Gouden Jubelkrone!
Hoe zult gij glinstren in uw glans
Bij 't licht der hemelwone!
17 April 1899.
H. Claeys, past.
|
|