Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |||||||||||||||||
Boekennieuws en Kronijk.Verzekens. Siffer, Gent, 1899. Prijs 3 fr.: prachtuitgave 4,50 fr. Het is mij zeer aangenaam den schrijver, den dichter August Cuppens bij ons volk te mogen inleiden. Wat ik over een paar maanden in een gemeenzamen brief schreef, durf ik heden luidop herhalen: Cuppens wordt een kleme Gezelle. Ik bedoelde natuurlijk de kunstverwantschap tusschen berden. Toen wist ik nog niet, - wat ik sindsdien vernam, - dat priester Cuppens inderdaad sedert ettelijke jaren in kennis en in vriendschap leeft met den West-Vlaamschen meester. Wie, al was het maar eens, in betrekking komt met den bestuurder der Zusterkens der Armen te Luik, draagt den indruk mede dat hij een oprecht kunsthefhebber en keurig letterkurdige voor had. De keurige vertaling van Montalembert's Histoire de Ste Elisabeth, Cuppens' lievelingsheilige, is in veler handen. De lezers van het Belfort hebben een goed gedacht bewaard van de Ditjes en datjes uit de aflevering van October 1898, en vooral van de verdienstelijke beschrijving der kunstuitgave van Hilda Ram's Wat zei, wat zong dat kwezeltje. In de aflevering van November kwam eene proeve voor (de Heerboer) uit eenen dichtbundel die in 't begin van 1899 zou verschijnen. Thans geeft priester Cuppens, in een handig netgedrukt bundeltje van 200 bladzijden, zijne Verzekens uit. Uitgaven van gedichten, van dezulke vooral, zijn geen alledaagsch verschijnsel aan onzen kunsten letterhemel. Weinigen hebben den moed, het vermogen naar de dichterpen te grijpen, licht beseffende dat de gemoederen heden schier enkel geroerd worden door de stem die haar van stoffelijke belangen en van burgerlijke rechten spreekt. Terwijl de kunsten op den achtergrond gedreven worden, en de ware dichter aleens zijdelings belonkt wordt als een verlichte, als een mystreke; terwijl de veder moedeloos aan menige hand is ontvallen, doet het deugd aan het hart eenen man aan te treffen die kracht genoeg bezit om - tegen den raad van Van Beers - naar de dichterpen te grijpen, en in echt vlaamsche taal, echt vlaamsche verzen te schrijven, dat wil zeggen echt vlaamsche gedachten te uiten, echt vlaamsche gevoelens te vertolken, echt vlaamsche indrukken weer te geven. Buiten een half dozijn stukken Juvenilia getiteld, welke uit het studietijdvak van den dichter dagteekenen, werden de gedichtjes de laatste jaren, vooral verleden jaar, verveerdigd. Die Juvenilia zullen den lezer, naar mijn bescheiden oordeel, min bevallen dan het overige. Mij evenwel brachten zij eene blijde verrassing. Bij het lezen van Alvendans, Draaiorgelliedeken, Vervallen grootheid viel mij te binnen dat ik die stukken van 1882 en 1883, te dien tijde toevallig in | |||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||
een studententijdschrift aantrof. Zij moeten den twaalfjarigen knaap niet onwelkom geweest zijn, vermits ik ze na zoolangen tijd nog herken.... Slechts enkele gedichtjes stip ik aan: O Kelk! Drie vierlingskens voor de Decadenten. Virginoum decus. Och! vergeeft het mij... In Belfort 1898 no 7, zegt Kanunnik Muyldermans over Hoe Sinte Odrade ter bedevaart reed van Cuppens, in Wonderland: vierde reeks verschenen: Hij gaf mij dit vroeger al in dicht te lezen, echte poezij, doch welk der twee opstellen bovenligt, kan ik nu niet zeggen.’ Welnu, bedoeld gedicht is in de Verzekens overgedrukt. Ik betreur dat de schrijver het in Wonderland in proza liet opnemen: daartoe immers moest hij den vorm breken van zijn gedicht dat oprecht in volkstrant opgesteld en voor elken lezer volkomen genietbaar is. Ik stel het gedicht boven het verhaal uit Wonderland. Tot de gemoedelijkste deelen behooren de Opdracht aan vader, aan moeder, en de Rouwbloemekens op Moeders Graf. Om iets van de Verzekens te laten genieten en tevens de beschuldiging te ontwijken met opzet het schoonste aan te halen, schrijf ik het begin van den bundel over: Vader, onbewuste dichter,
die wel nooit een vers en sloegt,
maar zooveel onuitgesproken
zangen in uw ziele droegt!
Vader, die mijn blijde kindsheid
overgoot met poëzij,
als ik, vragend-plagend knaapke,
danste en dobberde aan uw zij,
met u meêliep langs de velden,
over 't reine heidezand,
door de diepe dennenbosschen
van ons droomziek Loonsche Land...
Treft men in de taal eenige provincialismen (achter in het boek opgehelderd), het is ten gunste van het stille en vrome Limburg, van de Limburgsche Kempen, het geboorteoord van priester Cuppens. Klinkt de titel wat nederig, de dichter werft des te gewilliger de genegenheid van den lezer. Die genegenheid blijft den dichter verzekerd, ofschoon een veertigtal Verzekens ten laatste wat eentonig zouden worden. De poëzij van Cuppens is in den aard van die van Gezelle, van Janssens, van Hilda Ram hier en daar; maar er ligt ook iets eigenaardigs en zelfstandigs in. Die stille, hertelijke Verzekens verkwikken den lezer en doen den opsteller eer aan. Wij tellen een dichter meer.
Ch. C.
Vaderlandsche Geschiedenis, door Lodewijk Mercelis, Diocesanen Schoolopziener, oud-leeraar van Geschiedenis in de Normaalschool van Mechelen. Schoon boekdeel in 8o, 266 blz., 42 platen en 8 gekleurde landkaarten. Drukkerij van J. Van Inn, te Lier. Prijs fr. 2. ‘Het boek, dat wij aan onze Vlaamsche landgenooten aanbieden, bevat de voornaamste feiten der Vaderlandsche Geschiedenis. Wij wilden het geschikt maken als leesboek voor school- en volksbibliotheken en tevens als kandboek bij het onderwijs. Naar onze opvatting zou het den Onderwijzers dienen bij het voorbereiden hunner lessen van Belgische geschiedenis, en kon het ook als handboek gebezigd | |||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||
worden in de Normaalscholen en in de hoogste klassen der Humaniora. Wij schreven als Vlaming en voor Vlamingen. Was dan een echt Vlaamsche stempel geen vereischte voor ons boek? Wij hebben gepoogd het dien te geven. Een woord over den inhoud zelven. Wij denken dat het onderwijs der geschiedenis niet bestaat in eene koude opsomming van eigennamen en datums, en dat het iets beters moet zijn dan een onafgebroken verhaal van bloedige twisten en langdurige oorlogen. Het onderwijs der Vaderlandsche Geschiedenis moet leerend en opvoedend zijn. 't Moet benevens de feiten, ook den godsdienstigen, staatkundigen en stoffelijken toestand, de zeden en de gebruiken, den geest en den aard van ons volk door de eeuwen heen getrouw afschetsen. Daarenboven moet het opwekken tot beoefening der christelijke en burgerlijke deugden en tot liefde voor Godsdienst, Taal en Vaderland, ‘drij groote zaken, die elk rechtschapen hart diep roeren, opbeuren en verheugen’Ga naar voetnoot(1). Voor elk der voornaamste tijdvakken plaatsten wij eene samenvattende tafel met tijdrekening en eene gekleurde landkaart. Aardrijkskunde en tijdrekening zijn immers de onafscheidbare gezellinnen en als de oogen der geschiedenis. Wij durven verhopen, dat het zal bijdragen tot verspreiding der kennis van de Vaderlandsche Geschiedenis. Daar het ons te doen is om nuttig te wezen en goed te stichten, zullen wij alle gegronde aanmerkingen in dank ontvangen, en - mocht ons werk eene tweede uitgave beleven - volgaarne in acht nemen. Dit zal het beste bewijs zijn dat wij voor 't goede werken, en in de verspreiding van 't goede onze belooning zoeken.’ De schrijver heeft ten volle zijn doel beterkt, en het is met een waar genoegen dat wij zijn boek aanbevelen. Betere woorden dan de zijne konden wij niet aanwenden, daarom drukten wij hierboven de regelen waarmede hij zijn boek inleidde in zijn prospectus. De beloften hierin gedaan zijn met alleen gehouden maar zelfs overtroffen.
Der Ursprung der Gothik und des altgermanische Kunstcharaktes, von Carl Limprecht. Elberfeld, in Selbstverslag des Verfassers. Hofkamp, 16. Prijs mk 1. 41 blz. 8o. De schrijver beoogt in dit schriftje aan te toonen, dat dezelfde geest, welke de ‘gothische kunst’ deed ontstaan en weder opleven, ook in de letterkunde zich doet gelden. Hij wil niet onderzoeken welke streken, volgens de tijdrekenkunde, aanspraak erop kunnen maken het eerst den spitsboog te hebben zien verschijnen, want deze werd, op oostersch voorbeeld, reeds lang voor het ontstaan van de ‘gothische kunst’ gebruikt. Zonder eenigen twijfel is de ontwikkeling van hetgeen wij plegen ‘Gothik’ te noemen aan duitsche strekken te danken en is de geest van dezen bouwstijl een duitsche geest. En bovendien berust het beginsel der ‘Gothik’ niet op een spitsboog, maar is deze daarvan een natuurlijk gevolg, een onderdeel. Oneigenaardig schijnt het ons hierbij dat de schrijver als karaktertrek der ‘Gothik’ het ‘Chaotische’ | |||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||
noemt en zelfs den Keulschen dom als voorbeeld aanhaalt; uit welke chaos of mengelklomp zich dan, in de verte gezien, zware, groote, doch harmonische lijnen ontwikkelen. Hoogst treffend zijn de gedachten des schrijvers, waar hij in 't licht stelt, hoe de duitsche, ‘middeleeuwsche’ kunst op 't volk en niet uitsluitelijk op een gedeelte der maatschappij berekend is, en hoe bijvoorbeeld de voorstellingen der lijdensgeschiedenis van Jezus, vergeleken bij de ‘aristokratisirte’ Niobe en Laokoon, als uit den volksgeest schijnen gewassen. Waaruit dan volgt, dat, door de zoogenaamde Renaissance, welke dat aristocratisme nabootste, eene dubbele zonde is begaan, 1o door het volkskarakter van 1200-1500 niet te raadplegen en te miskennen, en 2o door zich met slechte nabootsing van dat aristocratisme hoogmoedig tevreden te stellen. Voor de bevoorrechte geesten onzes volks, zegt de schrijver (bl. 41), verbergen zich achter uitdrukkingen als ‘national’ en ‘populair’ (volksthumlich) gedachten welke den kern, het middenpunt van alle ware, groote kunst bevatten. Ofschoon wij niet met alles kunnen instemmen, waar de schrijve, de voortbrengselen der moderne dichtkunst in naam der ‘Volksthum. lichkeit’ aanprijst, zoo bevat dit werkje in weinige bladzijden zooveel merkwaardigs, wat op gezond oordeel en zuiver esthetischen zin berust, dat wij het aan het ontwikkeldste deel onzer lezers, dat belangstelt in de toekomst der sociale kunst, warm aanbevelen. (Dietsche Warande). A.T.
Letterkundige Voordrachten. - In 1892 vergaderden in het ‘Café des Trois Arcades’, Van Ertbornstraat, 3, te Antwerpen, eenige vurige kunstminnaars, die daar, tusschen pot en pint, over kunst en wetenschappen keuvelden. Uit dezen vriendenkring ontwikkelde zich stdaan eene eigenaardige vereeniging, die heden onder bovengemelden naam bekend staat. Wat deze vereeniging vooral kenmerkt, is dat zij, tegen alle gebruiken in, bestaat en bloeit zonder voorzitter noch bestuur. Nochtans indien zij dien uitwendigen vorm mist, bezit zij toch de ziel ervan in den persoon der heeren: Karel Stessens en El. Ossenblok. Geen bestuur zou krachtiger kunnen werken, om eene maatschappij te doen bloeien, dan deze hoeren tot hiertoe deden. Een algemeen overzicht van het gedane werk zal dit best bewijzen. De naam ‘Letterkundige voordrachten’ zou ons soms doen denken, dat er over niets dan letterkunde zal gesproken zijn. Neen, de muziek en de wetenschappen ook bekwamen een ruim deel. 1. Zoo gaf men voor muziek:
2. Onder de rubriek wetenschappen kunnen wij de volgende verhandelingen schikken: | |||||||||||||||||
a) Geschiedenis:
| |||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
b) Rechtskunde.De Doodstraf, door den heer Schiltz. | |||||||||||||||||
c) Politiek.
| |||||||||||||||||
d) Dierkunde.Iets over de haaien, door den heer Verschueren.
3. Niet minder uitgebreid was echter de werking op letterkundig gebied. Zoo gaven ons te hooren:
De bespreking van het laatste werk is, dunkt me, het geschiktste middel om een gedacht der voordrachten te hebben. Na, in korte woorden, de levensgeschiedenis van den Spaanschen dichter verhaald te hebben, en ons, om zoo te zeggen, ingewijd te hebben met den geest der eeuw van Philips IV, weerlegt de spreker op meesterlijke wijze de hatelijke aantijgingen der protestantsche kritiekers, die veelal Calderons worken eenzijdig en vooringenomen bespreken en afkeuren. Haat en fanatism kan met anders dan het oordeel misleiden en het zijn vooral die twee ondeugden, die men, om zoo te zeggen, bij hen, tusschen elken regel ziet doorschijnen. Daarna leest ons de spreker zijne omwerking van: ‘De Vereering van het Kruis’. Zooveel mogelijk in verhalenden trant doorloopt hij met ons al de schoonheden van het stuk en weet gedurende anderhalf uur onze ziel te onttrekken aan het stoffelijke om met die des dichters samen te gevoelen, te jubelen en te lijden. Elke aangrijpende episode uit het grootsche treurspel werd getrouw weêrgegeven en de mindere door een kort verhaal behendig aan deze vastgesnoerd. Voorwaar men behoeft geen ailedaagsch talent, om dit ondankbaar werk met zulken goeden uitslag te voltrekken. Zooals men ziet heeft de ‘Letterkundige Voordiachten’ schoon en degelijk werk geleverd en het ware te wenschen, dat men in onze Vlaamsche streken dusdanige instellingen meer verspreidde. L.D.C. | |||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||
Geschiedenis der Beeldende Kunst, naar Dr. Wilhelm Lubke, door A.W. Weissman, Gent, Boekhandel van Ad. Hoste van de 52 afleveringen à 25 c. ontvingen wij maar de 11e en de 12e afl.: de Romeinsche beeldhouwkunst, de Romeinsche schilderkunst, de antieke Kunstnijverheid en de gedenkteekenen van Rome. Tal van houtgravuren luisteren den tekst op.
Koninkl. Vlaamsche Academie. - De heer Van Even, bestuurder, spreekt den lof uit van het pas overleden lid, den heer Génard. Hij vereert hem als geleerde, als historiekenner, als trouw lid der Academie, als voortreffelijken buiger, als man met een goed en edel hart. De heer G. Segers bedankt in naam der familie Génard, voor de bewijzen van verkleefdheid, welke de Academie aan den overledene betoond heeft. Hij, die den stervende tot zijne laatste dagen had bijgestaan, wees er op hoe de heer Génard met hart en ziel aan de koninklijke instelling verkleefd was. Er zal een brief van rouwbeklag, namens de Academie, aan de familie van den overledene gezonden worden. De heer de Vreese maakt eene opmerking over de uitgaaf van Froissart, door Jhr. Nap. de Pauw bezorgd. Bij de commentarién in het tweede deel zal er nota van gehouden worden. Men bespreekt het punt van ruchtbaarheid te geven aan de werkzaamheden der Academie.
Nederlandsch Congres: Den laatsten zondag van Augustus en drie volgende dagen zal het XXVste Nederlandsch Congres te Gent gehouden worden. Het zal tevens een zilveren en gonden jubelcongres zijn, immers het is het 25ste en het zal 50 jaar geleden zijn dat voor het eerst Zuid en Noord te zamen kwamen om over de belangen van onze taal en letteren te handelen. Het eerste congres had ook plaats te Gent en onder de tegenwoordige bestuurleden zetelt een lid dat het congres van 1849 brwoonde. Ongetwijfeld zal in de plechtigheid die jubilaris ook herdacht worden. Buiten andere feestellijkheden zal tijdens het congres het Willemsgedenkteeken onthuld worden en de Nieuwe Vlaamsche Schouwburg ingewijd. Een schitterend feest zal van wege de Provinciale Tentoonstelling, in hare hoven, aan de leden aangeboden worden. De regelingscommisste bestaat uit de heeren: Baron de Kerchove d'Exaerde, Gouverneur der Provincie en E. Braun, burgemeester der Stad, Eerevoorzitters; baron A. de Maere van Aerlijcke, voorzitter, die reeds voorzitter was der Nederlandsche Congressen te Gent in 1867, te Brugge in 1884 en te Gent in 1891; G.D. Minnaert en J. Obrie, hoogleeraar, ondervoorzitters; O. Van Hauwaert, leeraat aan het kon. athenaeum, secretaris; Prof. Boucqué, Pastoor H. Claeys, Eg. De Backer, Prof. De Ceuleneer, De Reu, griffier der provincie Oost-Vlaanderen, E. Fabri, ingeneur, Prof. Paul Fredericq. Pieter Geiregat, tooneelschrijver (een der laatst overlevende leden van het eerste Nederlandsch Congres van 1849), Karel Lybaert, dagbladschrijver, Prof. H. Logeman, Prof. J. Mae Leod, H. Meert, leeraar aan het kon. athenaeum A. Siffer, gemeenteraadslid, Flor. van Duyse, krijgsauditeur, Emiel Van Goethem, tooneel schrijver, Prof. J. Vercouillie, en Julius Vuylsteke, uitgever. Het hooge beschermschap zal aangeboden worden aan zijne Majesteit den koning van Belgie en hare Majesteit de koningin van Holland, den Prins Albrecht van Belgie die uitgenoodigd zal worden het congres met zijne tegenwoordigheid te vereeren en aan de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken der beide Nederlanden. | |||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||
De minnaars van taal en letteren worden verzocht van nu af reeds hunne bijtreding te zenden. De bijtreders betalen fr. 5,00.
Davids-Fonds. - Op Zondag 29 Januari beleefde de Mechelsche afdeeling een heerlijken kunstavond. Het Davids-Fonds van Borgerhout gaf er een luisterrijk muziekfeest, dat onder opzicht van programma en uitvoering de moeilijksten moest voldoen. De Cijferistengilde, afdeeling van het ‘Mechelsche Davids-Fonds’, onder de leiding van M. Aloïs de Smet, opende het feest door eene opwekkende uitvoering van een mannenkoor door Gackstatter: Ons Hart behoort aan 't Vaderland. Al het overige was overgelaten aan de vrienden van Borgerhout. Zij hebben zich meesterlijk van hunne taak gekweten. Zeggen wij vooraf dat hunne koorafdeeling haren goeden naam staande gehouden en onze verwachting verre overtroffen heeft. Zoo goed immers waren al die stemmen - een veertigtal - tot één geheel versmolten, zoo keurig en fijn was de uitvoering der koren, zoowel voor gemengde als voor vrouwenstemmen alleen, dat het scheen alsof men geenen liefhebberskring, maar wel een uitgelezen kunstgezelschap hoorde. Ook werden den uitvoerders geene toejuchingen gespaard, vooral niet na het lieve Koor der Spinsters uit Wagners ‘Vliegende Hollander’, Natuur een Tempel van Matthijs en na de Madrigalen Hosanna, van G. Kruis en Vaarwel, mijn Broeder van Huib. Waelrant; het levendige lustige Klokkelied van Seward viel ook bijzonder in den smaak. Mej. P. de Herdt zong met veel gevoel en smaak liederen van Van der Stukken en van onzen gevierden Meester Benoit, en niet minder bijval genoot de heer Collignon met Kerlentrots van Stordiau en Artevelde's Geest uit het oratorio ‘De Schelde’ van Benoit. De heer Edmond de Herdt toonde zich in het gekende 4e concerto voor viool van Vieuxtemps en in de Mazurka van Wieniawski waarlijk meester van zijn instrument, doch vooral na zijne dichterlijke uitvoering van Robert Schuman's wonderschoone Traumeret schenen de toejuichingen niet te zullen eindigen, zoo waren al de aanwezigen door 's kunstenaars meesterlijke vertolking meegesleept. Een woord van lof ook verdient Mejuffer M. de Herdt die zich met veel kunst van hare nederige maar zoo verdienstelijke taak van begeleidster kweet; ook de heer Smit, die voor 't sluiten het Lied van 't Davids-Fonds, woorden van Ossenblok, muziek van Stordiau, zong, waarvan het refrein door al de aanwezigen met vuur herhaald werd. Na een woord van vurigen dank van den Z.E.H. kanunnik van Caster richtte de heer Ossenblok eenen oproep tot de aanwezigen om kloek te werken voor den bloei van het Davids-Fonds. Alvorens dit verslag te eindigen drukken wij den wensch uit de onvermoeibare strijders van Borgerhout nog dikwijls in Mechelen te mogen toejuichen. - Het Davids-Fonds heeft aan zijn leden verzonden Mengelingen en Jaarboek. Inhoud van Mengelingen: Acht dagen in Limburg, door Theodoor Sevens. - Strijdlied. - Gister en Heden. Te Gent... en elders? door O.-Pm Erker. - Noodlottige gevolgen der dronkenschap door D. Ter gedachtenis van den E.-H. Godfried-Sebastiaan Adriaenssen, medestichter van het Davids-Fonds, Voorzitter der Naamsche Afdeeling, den 21 Juni 1898 te Namen overleden, door D. Claes. Inhoud van Jaarboek: Standregelen. - Voorstel in de Bestuurvergaderingen van 19 Januari 1880 en 15 Maart 1894 aangenomen. | |||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||
- Algemeen bestuur. - Afdeelingsbesturen. - Getal leden. Verslag namens het hoofdbestuur voorgedragen op de algemeene vergadering te Loven. - Verslag over den toestand der afdeelingen gedurende het afgeloopen jaar 1897/98. - Geldelijke toestand van het Davids-Fonds. - Vlaamsche katholieke Bibliographie voor 1898.
- Het Davids-Fonds van Antwerpen het voorbeeld van Brussel volgende heeft, op het initiatief van den eerw. heer Verheyen, in zijnen schoot eene letterkundige afdeeling gesticht die ongetwijfeld de beste vruchten zal dragen. - Op 2den Paaschdag feest te Zele, opvoering van ‘Priesterkleed’ en ‘De Antiquair’.
- Donderdag 13 April om 12 uur zal de jaarlijksche plechtige vergadering plaats hebben in de Promotiezaal der Halle van de Hoogeschool te Leuven. Dagorde: Verslag van den algemeenen secretaris, Rekeningen van 1898 en begrooting voor 1899, Bespreking der gedane voorstellen, Jubelfeesten in 1900. Ter gelegenheid dezer jubelfeesten van 25 jaar bestaan is er spraak een gulden boek uit te geven, waarmede de 7,000 inschrijvers der maatschappij zullen besteken worden. Het zou een prachtboek zijn in 4o, in rijken band en met talrijke platen opgeluisterd. Het zou eene hulde zijn aan het Vlaamsche volk en een overzicht bevatten van al hetgeen onze voorouders roemrijk gemaakt heeft op het gebied der geschredenis, der kunst, der wetenschap, der maatschappelijke en staatkundige instellingen, der zeevaart, der coloniseering, der zendingen, der oorlogsteiten en in zake van handel, nijverheid enz. Het schrijven dier verschillende verhandelingen zou aan onze beste specialisten opgedragen worden. Volgens het ontwerp, dat in bespreking gelegd zal worden, zou het eigenlijk jubelfeest bestaan: 's zondags voormiddag uit eenen optocht, eene plechtige ontvangst en een concert met verlichting en vuurwerk; 's maandags uit eene plechtige mis, waaronder aanspraak door een vermaarden kanselredenaar, eene letterkundige zitting en een banket. Op dit sooit van congres zouden onze beste sprekers uitgenoodigd worden om de belangen der katholieke Vlaamsche Beweging te bestudeeren. In 1898 bedroegen de inkomsten van de maatschappij fr. 26,481,65 en het budget voor 1899 wordt beraamd op fr. 25,000,00.
† Pieter Génard, eere-archivaris der stad Antwerpen, lid der K. Vl. Academie, der Belgische Academie, der Kon. Commissie van Geschiedems en meer andere geleerde genootschappen. Hij werd in 1830 geboren. Pas negentien jaar werd hij te Antwerpen, zijne geboortestad, tot hulpbibliothecaris benoemd in 1849 en in 1865 verkreeg hij het ambt van stadsarchivaris. Tevens nam hij deel aan den Vlaamschen taalstrijd. In 1853-54 was hij met Prof. Heremans medebestuurder van het tijdschrift Het Taelverbond en in 1855 stichtte hij met Zetternam, Dnjardin, de Geyter en van Rotterdam De Vlaamsche School, die nog bestaat. Onder zijne talrijke werken acht men vooral het Antwerpsch Archievenblad (1864-1896), waar hij zooveel belangrijke oorkonden in uitgaf, de belangrijke Aanteekeningen over P.P. Rubens (1877) en Anvers à travers les âges, groot geillustreerd werk in twee quartodeelen. Voegen wij er bij, dat Génard een groot getal geschriften heeft uitgegeven, zooals levensschetsen van vele beroemde landgenooten, gechiedkundige verhandelingen over kloosters en andere instellingen: | |||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
opzoekingen over de geboorte van Quinten Metsys; werken over wapenkunde, edele familiën, enz. enz. Om een bewijs te geven van de ongemeene werkzaamheid van Génard, wijzen wij op de lijst zijner werken in het Jaarboek 1897 der K. Vl. Academie verschenen, deze lijst bediaagt 164 nummers en sedert is zijn letterkundige arbeid nog veel verrijkt. Melden wij uit dezen laatsten tijd: De zinnebeeldige taal der oude rederijkers (met plaatjes de zinnebeelden voorstellende), Hoffmann von Fallersleben en Conscience, Aanteekeningen over den bouw der hoofdkerk van Antwerpen, Rekening van de verdediging der Schelde gedurende het beleg in 1583-85, Vorming van Vlaamsche eigennamen, Aanteekeningen over de Antwerpsche Gilden en Ambachten, Levensschets van Dr D. Delgeur, De patriot Pauwets als getegenheidsdichter herdacht, De collegiale kerk van de H. Catharina te Hoogstraten, Coenraet Meyt beeldhouwer der 16e eeuw, enz. enz. Met Génard verdwijnt een der meest sympathieke en geleerde figuren in de Vlaamsche beweging. Als mensch en als christen verdiende hij niet min waardeering.
† Herman Van Duyse, kunsteriticus en oudheidkundige te Gent. Vroeger was hij politreke opsteller van verschillende liberale bladen, thans leverde hij enkel nog bijdragen over kunst, wapenkunde, geschiedenis en oudheidkunde. In het algemeen werden zijne studiën zeer gewaardeerd, doch zijne cataloog van het museum der Hallepoort te Brussel, moest bittere critiek verduren van wege de bekwaamste deskundigen. De overledene was zoon van dichter Prudens van Duyse, doch volgde de vlaamschgezinde beginselen niet van zijnen vader en van zijnen broeder, den bekenden musicoloog Florimond van Duyse. Hij was een der eerste leden van het franschgezind genootschap dezer dagen te Gent gesticht onder den naam van ‘Socièté flamande pour la vulgarisation de la langue française’. Bijzonderste werken: Gand monumental et pitoresque (met platen 1885), L'hôtel de ville de Gand (1888), Le Château des comtes de Gand (1892), Les cosaques à Gand (1895), Le ‘Goedendag’, Arme flamande, sa légende et son histoire (1896). Hij laat in handschrift achter de Fransche vertaling van de zestiendeeuwsche kronijk van Marcus van Vaernewijck en rijke bouwstoffen voor een prachtwerk ‘Gand à travers les âges.’
† Ad. Dechamps bestuurder van het Staatsblad, gewezen hoofdopsteller van het Journat de Bruxelles en schrijver van menige vlugschriften over verschillende onderwerpen. Hij was de zoon van wijlen den staatsmimster Dechamps en neef van wijlen Kardinaal Dechamps. - Henri Robbe, schilder. 92 jaar; hij was de jongste broeder van den dierenschilder Louis Robbe. - Edmond de Schampeleer, Brusselsche landschapschilder, in Beieren om zoo te zeggen te huis geworden. - Nicolas Vilain. beeldhouwen te Parijs. - Guidon Von Weiss, leeraar aan de hoogeschool van Gratz, een der beroemdste geleerden van de katholieke wereld. Onder zijne werken: eene algemeene geschiedenis in 22 bd. en eene geschiedenis van Byzance, welke beide door vriend en tegenstrever als standaarwerken beschouwd worden. - E. Erckmann, die met A. Chatrian, in 1890 gestorven, zoovele romans in de wereld zond. De schrijversfirma Erckmann-Chatrian werd in 1889 ontbonden, en een vermaard geding werd tusschen de twee vengenooten gepleit. |
|