Het Belfort. Jaargang 14(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 302] [p. 302] De Kunst. I. Ik dwaalde door het leven, om mij suizend, Ik zocht alom naar voedsel voor mijn ziel; Zij hoorde naar de klanken, haar ombruisend, En drukte zacht in de eenzaamheid haar hiel. Zij hoorde naar het beekje, murmlend ruischend, Het fluistrend loof, dat in het najaar viel; Zij zwalpte rond op 't leven, woedend druisend, Zooals, bij storm, op zee de wrakke kiel. Ach! zij begreep van al die wilde klanken, Die klonken als orakels, nooit gehoord, Van al dit zijn, van al die levensspranken, Wegspattend uit haar zelv', geen enkel woord. Zij voelde kracht en moed in haar reeds wanken, Zij bukte 't hoofd en ging door 't leven voort. II. Steeds vloog zij toch naar 't idealeneden, Ondanks het stof, haar kluistrend aan den grond; Zij was zoover, zoover vaak heengegleden, Dat zij verdwaalde en dompelde in het rond. Het droomenrijk met al haar wondre steden, Heur harpgetril, haar zang uit sylfenmond, Lag daar voor heur; toch kon zij niets ontleden. Zij zocht naar de elpen lier, die zij niet vond. [pagina 303] [p. 303] Zij had vergeefs! gezucht, vergeefs! gebeden, Vergeefs! getoond de diepte van haar wond; Zij vroeg wat troost, zij had zooveel geleden! 't Bleef echter stil en eenzaam waar zij stond. Doch eindlik kwam een maagde toegetreden, Die haar verzorgde en liefderijk verbond. III. Zij sprak tot mij: ‘Daal neer, blik in u zelven.’ De mist verzwond, 't werd helder, 't waterblad, Weerkaatsend zacht de blauwe luchtgewelven, Juweelen van den rijken hemelschat. En uit der droomen grond deed zij me delven Gedachtengoud. Ik dook in 't spiegelglad, Zocht in de diepte, alleen en met mij zelven, De paarlen die het zielemeer bevat. Zij wenkte mij naar zilverige verte, Zij sprak tot mij in 't rillen van het riet. De wind gleed langs de snaren van mijn herte, Er suisde zacht zoo menig, menig lied; Ik zong mijn hoop, mijn vreugd, mijn groote smerte. Begreep ik wel de kunst?... Ik weet het niet! Huibrecht Haenen. Hasselt, Januari 1899. Vorige Volgende