Het Belfort. Jaargang 14(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Waarheen? Wij reizen naar een ander land En gaan er, blij van hart: Daar slaat geen koude 't beekje in band; Daar ligt de grond niet zwart; Daar speelt de zon in stroomend nat En kabbelenden vliet, En strooit een bonten bloemenschat Op 't groene grondtapiet. Daar loopt men niet met de oogen dicht En opgestoken kraag, Gebukt, uit vrees dat in 't gezicht U 't Noord zijn jachtsneeuw jaag'; Dáár waait het Zuid dat bot en knop Met milden adem streelt, En om uw recht gedragen kop In frissche tochtjes speelt. Daar zit de boer niet in den hoek Gedrongen van den haard, Maar 't landvolk - armen vlug en kloek - Zet, buiten, 't werk in vaart. 't Vee staat op stal niet aan den band Noch treurt in d'engen bocht, Maar 't springt door 't hoog begraasde land En weidt in vrije locht. [pagina 214] [p. 214] Daar staat geen boom met kale kruin En takken naakt en bloot; Daar tooien zich de gaarde en tuin Met bloesem wit en rood. Daar prijkt de zon in hoogen gloor En wekt, in veld en woud, Van 't zangerige vooglenkoor De stemmen honderdvoud. Daar valt de nacht zoo gauw niet in Noch slaapt de dag tot laat, Maar vroeg rijst aan de hemeltin De wakkre dageraad En treedt de Zon uit de oosterpoort En drilt haar gouden speer, (Reuzinne fier, die 't grimmig Noord Versloeg met gansch zijn heer.) Zij stapt, gekroond met zegekrans, Haar breede lichtbaan door En alles baadt zich in haar glans En jubelt op haar spoor... Wij steevnen naar dit heerlijk strand: Roeit aan met forsche hand! Wij reizen naar een ander land - Naar 't schoone Lenteland. 28 Februari. Dr H. Claeys, pr. Vorige Volgende