Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Christen ideaal.Geen historisch feit valt minder te loochenen dan de hervorming der wereld door het Christendom; geen springt meer in 't oog, noch is van meer algemeene beteekenis. De leer van Christus heeft alles met een nieuwen geest doordrongen: zeden, instellingen, gebruiken, al de vakken en kanten van het zoo afgewisselde, ingewikkelde aardsche leven. Ja, dit nieuw idea il is zoodanig in merg en been, van onze hedendaagsche maatschappij gedrongen, dat de tegenwoordige godloochenaars zelve er mee bezield zijn, zonder dat zij het weten, en onbewust handelen en denken volgens christene beginselen. Welke zijn deze christene beginselen? Het Christendom bracht aan den geest des menschen het licht der waarheid, aan zijnen wil het ideaal eener nooit bereikte volmaaktheid. Had het voor zijn hart ook eene bijzondere veropenbaring? - Het ware voorwerp der liefde is de schoonheid; en daar het Evangelie het juist gemunt had op de liefde, in de liefde de volle ontluiking aller vermogens vindt, moest het noodzakelijk der wereld een jong ideaal van schoonheid bieden. De tegenwoordige studie heeft voor doel dien begeesterenden adem der christene kunst, zijnen oorsprong, zijne uitwerksels te ontleden en te verheffen. De bezwaren der onderneming vallen niet te ontkennen; want het geheim der kunst is even diep en duister als het geheim des levens, als dit mysterieus verband van ziel en lichaam in den mensch. | |
[pagina 177]
| |
Ook de kunst is ziel en lichaam, ingeving en vorm, ideaal en werkelijkheid. Doch voor den Christen rijst een hooger raadsel, dat eene hoogere oplossing eischt. Zijne ziel huldigt het hoogste geheim des levens in de Menschwording van Gods Zoon. - Moge Zij dan aan wie het ongeschapen Woord zijn stoffelijk hulsel te danken heeft, de Maagd, die door de goddelijke bevruchting der Liefde het Schoone heeft ontvangen, de zwakke pogingen zegenen, die voor doel hebben de vereering der christene kunstbeginsels! Kiesch en ingewikkeld inderdaad is het gebied der schoonheid. De waarheid, het eigen voorwerp des verstands, biedt een licht, dat, eens ontstoken, niet verflauwt; het goede vindt in de inwendige stem des gewetens een onwrikbaren getuige; maar voor de schoonheid bestaan geene onveranderlijke wetten, geene onfeilbare leidregels. Aan den smaak - dezen subjectieven scheidsman - blijft het slotwoord, dat alles beslist God, wel is waar, is het opperste Schoone, zoo wel als het opperste Ware en Goede; maar voor de twee laatste eigendommen alleen geldt zijne veropenbaring; en het rijk der schoonheid werd door Hem. even als dat der aarde, aan de twisten der menschen overgeleverd. Wie nochtans zou durven beweren dat de rol der schoonheid hier beneden van gering belang is? Vermits zij het voorrecht bezit de liefde op te wekken, is haar invloed beslissend op 't menschelijk hart. Immers hart gewonnen, alles gewonnen. Plato zegde: ‘Het schoon is de luister der waarheid.’ Deze luister inderdaad is het, die de waarheid beminnelijk maakt; zonder dit hulsel van licht zou de hoogste waarheid ons ongevoelig laten. Het goede insgelijks vermocht ons niet te roeren, kleedde de schoonheid het niet in bovenaardschen glans. Doch ijdel is deze veronderstelling. Niet meer kunnen gevoel, verstand en wil van elkander scheiden, dan deze geheimvolle drievuldigheid | |
[pagina 178]
| |
van Waarheid, Schoonheid en Liefde, beeld en uitvloeisel der aanbiddelijke Drie-eenheid Gods. Het ware is schoon uit zijnen aard en wekt dus liefde op. De schoonheid bestaat uit eene waarheid, waarop zij ons verlieft. De liefde is de rijpe vrucht, gegroeid op den stengel der waarheid, uit de geurige schoonheidsbloem. Zoo teelt, in de eindelooze omhelzing der eeuwigheid, de opperste Waarheid den luister des Woords, in de Liefde, die ze beiden verbindt. - Splendor gloriae, figura substantiae ejus. Klaar en duidelijk schijnt dit alles, wanneer men op de hoogten verwijlt, in het stralende licht van 't goddelijke leven, waar duisternis en zonde geen deel hebben. Dan, ja, riep men volgeerne met Petrus uit: ‘Domine, bonum est nos hic esse!’ op den Thabor der zalige beschouwing. Doch, even als hij, dient er van den berg neergedaald, teruggekeerd naar het gedruis en gedrang van 't aardsche leven, met zijn mengsel van goed en kwaad, van waarheid en dwaling - eene dwaling waar sporen van schoonheid blijven aankleven, uit hoofde der waarheid, die zij nog behelst en waaruit zij slechts bestaat. Hoe moeilijk valt die arbeid - de eigenlijke arbeid der ziel -: het onderscheiden tusschen waarheid en logen, tusschen goed en kwaad, in het zoo dicht ineen gegroeide bosch van 't aardsche leven! En dat toch is de blijvende taak van 's menschen geest. Zooals hooger gezegd, neemt deze taak in moeilijkheid toe, waar het de schoonheid geldt. Daarbij komt nog dat het schoone, uit zijn wezen zelf, gevaarlijker is voor zijne beoefenaars, dewijl het meer met gevoel te doen heeft. Terwijl de denker, de geleerde, met kalm geduld de waarheid opspoort en najaagt, en alleen de klip des hoogmoeds moet ontzien, houdt de kunstenaar zich niet bevredigd, vooraleer hij het hart verovere. Verliefd op | |
[pagina 179]
| |
de schoonheid, zoekt hij der anderen liefde voor haar te winnen. Ook zijn, bij hem, de gaven des gemoeds steeds fijner en gevoeliger, dan de geestvermogens; maar daarom ook wordt hij lichter verleid door elken schijn van schoonheid, die opdoemt, en geraakt gemakkelijk van het rechte spoor. Meest alle kunstoefenaars zijn oppervlakkig, medegesleept als zij worden door het glansrijke hulsel der zaken, zonder zich erg te bekommeren of der waarheid kern er onder schuilt. Volgt daaruit dat de kunst eene onedele zaak zij? Verre van daar! Hoe edeler, hoe kiescher een vermogen, hoe gevaarlijker soms deszelven uitoefenen. Niets gaat de liefde te boven, maar niets ook brengt tot dieperen val: en de kunst blijft steeds eene liefdezaak. Zij spreekt tot den geest, maar om den weg des harten te vinden en in deszelven overwinning te berusten als in haren hoogsten zegepraal. Hoe belangrijk dus is hier beneden de zending der kunst, hoe gewichtig haar invloed! Het is dan niet te verwonderen, dat de Kerk zich met kunst bemoeit; het volgt van zelf dat het Evangelie, niet alleen eene nieuwe zedewet veropenbaarde, niet alleen een onfeilbaar licht voor ons verstand deed oprijzen, maar ook der wereld een jong ideaal van schoonheid bood. Welk is dat ideaal? De kunst is de schitterende, maar trouwe weerkaatsing van den geestelijken en zedelijken toestand der samenleving. Ozanam zegde met recht: - ‘Les poëtes rêvent ce que les peuples croient.’ Om de kunst te herscheppen, moest het Christendom dus niets anders doen dan eene nieuwe leer prediken en invoeren. De begeesterende kracht der christene kunst zou bijgevolg in de leering zelve van den godsdienst berusten, en dit valt niet te betwisten. Doch er is meer: Het schoonheidsgevoel, zijnen aard getrouw, streeft steeds naar het hoogste - Excelsior! | |
[pagina 180]
| |
Waar is dit toppunt van den godsdienst, die hoogte onder de hoogten? - Niet in de effene vlakte der geboden, voor allen bestemd, maar wel op den steilen berg, waar Christus de weinigen, de uitgelezenen, de minnaars der volmaaktheid lokt. Om kort te zijn, de beknopte inhoud van 't christen ideaal bestaat, voor de kunst gelijk voor de heiligheid, in de Acht Zaligheden. Het zal er velen bevreemden de kunst met de heiligheid vermeld te hooren; en nochtans is hun verwantschap veel nauwer dan men denkt. Wat zijn inderdaad heiligen? Slechts logieke kunstenaars; kunstenaars, die het ideaal najagen, niet alleen in de voortbrengsels van hun gemoed, maar in het leven, in de maatschappij, in hunnen eigen persoon; kunstenaars, zoo verliefd op de bovenaardsche schoonheid, dat zij voor haar alles veil hebben: rust, eer, rijkdom, ja, tot hun eigen leven! En dat werd hun geleerd in het levenscheppend woord, dat eens weerklonk onder Palestina's bevoorrechten hemel, dicht bij het blauwe Genezareth-meer, op de delling van eenen heugelijken berg. Niet de zedelijke wereld alleen werd door dit woord herschapen; ook in ontelbare kunstbloemen kwam het achtvoudig zaad der zaligheden op. Het ontkiemde in 't bekoorlijke beitelwerk, dat steenen weefsels en sluiers slingerde om de middeneeuwsche torens onzer kathedralen. Het bloeide op de doeken, waarop 't penseel eens Memlings of Fra Angelico's verrukkelijke engelen en maagdenbeelden tooverde. Het klonk in de hemelsche tonen eens Palestrina's en smolt als met de gewelven saam, luchtig, verheven, rein, stijgend met de zuivere lijnen van beuken en bogen, gedragen op de vleugels van 't gebed Het bezielde gansch de rij der christene koningen van de gedachte Dante, Vondel, Shakespeare, Calderon, danken hunne grootschheid aan de nederige leer der acht zaligheden; en deze zaligheden zelven zijn maar weelderige ranken van éenen levensboom, - den boom des Kruises | |
[pagina 181]
| |
Het Kruis! - Ziet daar den standaard, die de christene kunst hoog boven de heidensche verheft, den grond waaruit de christene ingeving is gesproten, de veropenbaring der diepste en fijnste geheimen van 't menschelijk hart. - want de oudheid genoot de volle kennis des menschen niet, omdat zij de kennis der Godheid had verloren. - Het Kruis! met al wat van zijn milde armen op het lijdende menschdom afdrupt van levenbre gend bloed, zalvend medelijden en troostende levensvreugd! Doch daar deze boom des levens ook een boom des lijdens is, worden er velen door afgeschrikt. Wij zullen hem dus eerst in zijne ranken en vruchten bestudeeren, en pogen te toonen hoe het ideaal der heiligheid ook het ideaal der schoonheid is geworden, in eene wereld, die, zelfs tegen dank, het goddelijke figuur van Golgotha niet meer kan vergeten: Une immense espérance a traversé la terre:
Malgré nous vers le ciel il faut lever les yeux!Ga naar voetnoot(1)
| |
I.Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorum est regnum coelorum. Voor het optreden van het Christendom, was de arme een verworpeling. Zonder rechten, zonder vrijheid, zonder aanzien, mocht hij op niets aanspraak maken in deze wereld, behoorende aan de machtigen. Wie geen middel had om te leven, had geen recht op het levenGa naar voetnoot(2), en de maatschappij was verdeeld in twee groote klassen: de rijken en de slaven. | |
[pagina 182]
| |
De komst van Christus veranderde dezen toestand, maar nog veel meer de opvatting der armoede. Vroeger was zij een vloek geweest, nu was zij de hoogste eer. Vroeger werd de arme als een verworpeling aanschouwd, nu aanschouwde men in hem het beeld van Christus zelven, een tweede sacrament zijns lijdens. Voor zijne voeten, gelijk voor den voet des altaars, knielden vorsten en koningen, priesters en pausen. En deze voeten, gelijk weleer de voeten des Zaligmakers, ontvingen de zoenen der brandende liefde, de tranen der boetveerdigheid, de reuken eener onsterfelijke hulde. De Kerk is een steeds levende Christus. Zij is niets anders dan de voortduring van Christus' sterfelijk leven. Wat Hij gedaan heeft, doet zij; wat Hij geleerd heeft, leert zij; wat Hij geleden heeft en bemind, bemint en lijdt, door alle eeuwen heen, de trouwe Bruid van Christus. Deze innige liefde voor de armoede had dan de Zaligmaker in zijn leven vertoond, vooraleer ze als kenmerk en voorrecht aan de Kerk over te laten. En inderdaad, als trouwe gezellin, was Hem de armoede bij gebleven op gansch zijne aardsche loopbaan. Zij ving hem in hare armen op, in de ontbering van Bethlehems krib; in hare armen gaf Hij den geest op 't harde, naakte Kruis; en nog heerscht zij met Hem in de vernedering van het tabernakel. Na Hem, ontvlamde de armoede de harten zijner heldhaftige navolgers. De apostelen, de martelaren, de monniken, waren arm of armenvereerders; maar uit deze bonte rij, komt een figuur te voorschijn, als de vereerder bij uitmuntendheid, de kampioen, de onsterfelijke verloofde der Armoede. - Het is de ridder des Gekruisten, de onvergetelijke Franciscus van Assisi. Lang was Franciscus' Bruid, de kuische Armoede verlaten gebleven, toen hij, als een tweede Christus optrad, bloedende van de zelfde wonden, omringd met de zelfde twaalf gezellen, bezield met de zelfde liefde. Lang had Mevrouw de Armoede, als eene versmade | |
[pagina 183]
| |
maagd van edelen geslachte, in vergetelheid gezucht, wanneer haar ridderlijke Bruidegom aan haren uitgemergelden vinger den ring stak zijner kuische liefde. Maar nu werd hun huwelijk vruchtbaar en gezegend. Nu brachten zij kinderen voort, - niet alleen de ontelbare kinderen in den vleesche van Sint Franciscus' orde, maar kinderen volgens den geest, geestelijke bloemen van schoonheid, van poëzie, op alle gebieden der kunst. Hoe kon het anders, wanneer Franciscus zelf het voorbeeld gaf. Hij, stichter van de orde, was ook de eerste dichter eener zoo dichterlijke orde. Iedereen kent zijnen lofzang aan de Zon, de hymne waarin hij de gevoellooze natuur aanzet om, met Hem, ons aller Schepper te loven en te danken. Als een echte verliefde, doolde Franciscus rond, sprekende van zijne Liefde aan al wat hij tegenkwam, aan zon en maan, aan water en vuur, aan vogel en visch. Bij hem blijkt eens te meer dat de taal der liefde niets anders is dan de taal der poëzie. Doch deze poëzie stierf niet met hem, die haar in 't leven had geroepen. Als van zelf ontloken, na zijne dood, onder het volk, de Fioretti, deze echte dichtbloemekens, deze reine legenden zoo eenvoudig en aandoenlijk, dit episch gedicht der armoede, waar de ridder der armoede, Franciscus zelf, de held van is. Gansch eene school van dichters vormde zich ook onder Franciscus' navolgersGa naar voetnoot(1), en vond haar bloeipunt in Jacopone de Todi, den vreemden, begeesterden heilige, den ascetieken, vurigen dichter. Zijn Stabat Mater dolorosa is overbekend. Iedereen heeft deze strophen in zijn oor en in zijn hart hooren klinken en vallen, als kristalheldere peerlen of tranen. Iedereen heeft de Moeder van smart, met Jacopone, onder het Kruis zien staan. Minder bekend is een tegenhang van dit smarten | |
[pagina 184]
| |
beeld, zijne volkomene tegenstelling, het Stabat Mater speciosa. Dit laatste pareltje schildert ons de jeugdige maagd in de eerste verrukking harer goddelijke Moederschap. Zij staat nevens de schamele krib, waarin de zoon des Allerhoogsten, op hooi en strooi, ligt uitgestrekt; in den hemel jubelen en juichen de Engelen; de grijze Sint Jozef bewondert de blozende Maagd, en de dichter heeft den os en den ezel niet vergeten, ‘deze gemoedelijke dienaars, die het volk geerne zag deelnemen in de vreugden van Kerstmis.’Ga naar voetnoot(1) Doch de geest van Franciscus bezielde niet alleen de dichters; ook eene schilderschool had hem haar ontstaan te danken. Wij bedoelen de school van Ombria, die met Giotto werd geboren, in Perugino haar bloeipunt vond en zelfs op Rafaël, in zijne eerste periode, mag aanspraak maken. Op de muren van Assisi's heiligdom, schilderde Giotto gansch het leven van Sint-Franciscus, en deze reine teekeningen, vol diep en innig gevoel, moeten enkel voor de serafieke beelden van eenen Fra-Angelico onderdoen. Overigens was het bij de Franciskanen niet alleen, dat de armoede bijval en gunst vond; gansch de bloeiperiode der middeneeuwen was met hare vereering doordrongen. De menschen leefden in stulpen en kluizen, maar was er spraak een tempel op te bouwen, den Gode der armoede ter eere, moest men zijne lijdende ledematen in gast- of godshuis herbergen, dan was niets te rijk, te schoon, dan rezen pijlers en torens in de lucht, dan ontloken de steenen bladeren en bloemen; dan fonkelden de glazen rozen met duizende kleuren in het donkerend verschiet der statige beuken; en het tabernakel werd een tempel op zijn eigen, om de armoede van Bethlehem en van Calvarië te vergelden, te vereeren. Zoo rezen uit den grond de slanke zuilen der | |
[pagina 185]
| |
kathedralen, dragende op hunne gewelven het gebed van gansch een volk; of, waar zij ontmoetten, elkander als zusterbeden, omhelzende: ‘Uit deze omhelzing is 't ogief geboren.’Ga naar voetnoot(1) Zoo hieven de torens naar den hemel den onophoudelijken kreet eener nooit verzadigde liefde; want die liefde dacht nimmer genoeg gedaan te hebben. Daarom spraken, dachten, leefden de steenen; daarom ontloken bloemen op bloemen, bladeren op bladeren; daarom leefden de vensters met kleinooden in glas, en de muren met glanzende kleuren. Eén gevoel bezielde alle harten en alle kunsten. De adem der liefde had alles doorzweefd en overal de bloemen der poëzie wakker gekust. En nochtans is de statigste kathedraal dezer geloofvolle tijden niet eene kathedraal van steen en ijzer. Een dichtwerk beheerscht de middeneeuwen, statig en indrukwekkend als eene kathedraal, verheven als de luchtige gewelven, zuiver van lijnen en omtrek als de zuilen en beuken, wemelend van leven en aardsche voorwerpen gelijk de nissen en portalen, en, als de kathedraal, gansch op het Kruisplan gebouwd. - Het is de Divina Comedia van Dante Alighieri. Dante is een reus tusschen de reuzen der gedachte, een adelaar, die de zon der eeuwigheid vlak in het aanzicht staarde, en niet met blindheid werd geslagen, maar op aarde terugdaalde om het geziene aan zijne tijdgenoten mede te deelen. Zijn somber genie wist uit de diepten der Hel op te stijgen naar de zachtere luchtstreek van 't Vagevuur, en zelfs de stralende vizioenen van 't Paradijs terug te geven. Zoo rusten de zware, ronde zuilen in den donkeren grond, maar tillen de krullen en festoenen hunner kapiteelen naar omhoog, om eindelijk te ontluiken in het gewelf, door het avondzonnegoud verlicht. | |
[pagina 186]
| |
Zoo schiet het kruis van 't grondplan, in weelderige takken, door de torens en pijlers, of bloeit in schitterende kapellen rond het zonnige koor. De Divina Comedia is zoodanig op de strenge leer van verloochening, van uitboeting en armoede, op het ideaal van Franciscus en van de zaligheden geboetseerd, dat het derde paart van 't werk - Purgatorio - op de zaligheden berust. Het Vagevuur, volgens den dichter, is verdeeld in zeven kringen, waar de zielen van de zeven hoofdzonden gereinigd worden. Telkens dat Dante, onder Vergilius' geleide, een dier kringen verlaat, zingt eene hemelsche, eene troostende stem eene der acht zaligheden. Ozanam bekende eene voorliefde te koesteren voor het Vagevuur, omdat het menschelijker is, dan de twee andere deelen. Volgens hem, schildert het Vagevuur den toestand van den mensch op aarde, overgeleverd aan den strijd tusschen goed en kwaad. De Hel is het volstrekte kwaad en de Hemel het volkomen goed. Beiden gaan ons zoo zeer niet aan, die nog in den tijd zijn, die nog de keus hebben. De strijd integendeel trekt ons aan; en in het Vagevuur heerscht eene frischheid van kleur, eene zachtheid van toets en teekening, zweven er middentinten, die het menschelijker maken. Het is een volmaakter kunstwerk, daarom dat het menschelijker is. De kunst blijft inderdaad eene bij uitstek aardsche, menschelijke zaak. Beantwoordende aan onze menschelijke natuur, heeft zij de twee elementen: geestelijke kracht en stoffelijke kracht, ziel en lichaam, bezielende gedachte en boeienden vorm, teeken en beteekenis. Daarom heeft het Protestantisme zoo weinig verstand van kunst. Missende het juist begrip van de verhouding van ziel en lichaam in den mensch, van 't ongeschapene en het geschapene, 't goddelijke en 't menschelijke, 't geloof en de rede in den godsdienst, houdt deze drooge leer zich enkel onledig met kunst door een gebrek aan logiek. Doch hier ook is dit gebrek felix culpa! | |
[pagina 187]
| |
‘De Hel is de logiek in het kwaad,’ hoorden wij Dr. Schaepman eens zeggen. Nooit gaat de dwaling zoo ver als die helsche logiek, en zoo blijft zij bestaan, bestaan uit het spoor waarheid dat haar nog aankleeft en in 't wezen houdt. Wil men overtuigd zijn van de onvruchtbaarheid der valsche moeder - het Protestantisme - dan trede men een ‘tempel’ binnen: Naakte muren, banken, een koude preekstoel, 't is alles wat men te zien krijgt, waar, bij de Katholieken, de muren met tafereelen stralen, de zuilen met heiligbeelden prijken, de pijlers naar omhoog schieten, de melodie weerklinkt, en het koor, als het middenpunt van den godsdienst, alles tot zich trekt. Ja, het koor is het punt waar alles toegaat, en waarom? - Omdat daar het H. Sacrament berust, het Sacrament God en Mensch, ziel en lichaam, gratie en uitwendig teeken, waarheid en zinnebeeld. Door het Sacrament te verwerpen, heeft het Protestantisme de kunst verworpen en vernietigd; want ook de kunst is een sacrament, vereischt eene uitwendige gedaante voor de levende gedachte, huwt den vorm aan de ingeving, paart het lichaam met de ziel. Immers wat, voor 't kerkelijke Sacrament, het uitwendig teeken is aan de inwendige gratie, dat is de vorm, in de kunst, aan de bezielende gedachte: een boei en een steun, een kluister, maar eene voorwaarde des levens. Doch, om tot Dante terug te keeren, moet men zich niet verwonderen, zoo deze machtige geest doordrongen was met Franciscus' begrippen. Hij kende immers zijne orde, ja, was er zoo innig mee bevriend, dat hij in de nederige kleedij der broeders wilde begraven worden. Zijn Paradiso behelst een luistervollen lof van den Seraphijnschen Vader. Dante legt dien in den mond van eenen Dominikaan, den grooten Thomas van Aquino, terwijl een Franciskaan, de H. Bonaventura, den roem van Sint Dominicus bezingt. | |
[pagina 188]
| |
Gansch het leven van Sint Franciscus wordt aldus in onsterfelijke verzen beschreven: zijne geboorte in het schilderachtige Assisi, het stichten zijner orde, het ontvangen der stigmaten op berg Alverno, maar vooral zijn mystiek huwelijk met de kuische Bruid Armoede: Chè per tal donna giovinetto in guerra
Del padre corse, a cui, com' alla morte,
La porta del piacer nessun disserra;
E dinanzi alla sua spirital corte,
Et coram patre le si fece unito;
Poscia di dî in dî l'amo piu forte.
Questa, privata del primo marito,
Mille e cent anni e più dispetta e scura
Fino a costui si stette senza invito;
Nè valse esser costante nè feroce,
Si che. dove Maria rimase giuso,
Ella con Cristo salse in sulla croce.
Ma perch'io non proceda troppo chiuso,
Francesco e Povertà per questi amanti
Prendi oramai nel mio parlar diffuso.
La lor concordia e i lor lieti sembianti,
Amore a ‘maraviglia’ e dolce sguardo
Faceano esser cagion de' pensier santiGa naar voetnoot(1).
| |
[pagina 189]
| |
De lof der armoede door Dante bezongen: Geen ander bewijs is noodig om de macht der zalighedenleer over kunst en gedachten te toonen. Maar, zal men zeggen, dat was goed in de middeneeuwen, toen het geloof merg en been der samenleving doordrong Een ander ideaal is voor onze moderne tijden, vooral vóor onze negentiende eeuw, gerezen. Wij denken juist het tegenovergestelde: Onze eeuw is meer dan al de andere met menschenliefde doorkneed, en hare letterkunde bijgevolg berust op eene juistere waardeering, op een inniger medelijden met de smarten der armen. En waar spraak is van armenvereering, van armenliefde, van poëzie bij de armen, daar komt een naam als van zelf op de lippen, onder de pen: het is de naam van den onvergetelijken Dickens! Wij zegden het hooger op: Door een weldadig gebrek aan logiek - De logiek is het kenmerk niet der Engelsche ras - hebben de Protestanten de kunst niet opgegeven, en hier mag deze protestante schrijver optreden als een type van medelijdende voorliefde voor armen en kleinen, als de dichter bij uitmuntendheid van | |
[pagina 190]
| |
't volksleven, als de verpersoonlijking van de echt katholieke opvatting der armoede. Dickens! - de naam alleen brengt al de hartvermogens in roering, wekt een glimlach in eenen traan, lokt een gebed uit het innigste van 't gemoed. Is het kenmerk van 't genie de scheppingskracht, wie was meer schepper dan deze schrijver, die eene gansche wereld figuren in 't leven riep, figuren zoo rein, zoo edel, zoo verheven, dat ze gekend te hebben alleen eene wijding is, figuren die het menschdom eigen zijn geworden, alsof zij waarlijk hadden geleefd. Ja, zij leven van een hooger, onsterfelijker leven dan het gewone leven, van het leven der kunst. Hoevele menschen hebben geleefd, gezwoegd, gestreden, en zijn in 't graf gedaald, in 't afdoende graf van vergetelheid en dood! Maar deze scheppingen van Dickens zullen in onsterfelijke frischheid en gratie blijven bestaan, zoolang de wereld wereld is. En waarom? Omdat de schrijver waarlijk dichter is, het leven neemt in zijnen hoogsten zin, in het licht van 't ideaal. Niet dat hij de werkelijkheid niet kenne. Niemand is meer realistisch dan hij, tot in het nauwkeurigste toe. Maar zijn werk is het ware leven, met zijn hoog en laag, zijn vreugd en leed, met de pathetiekste, tragiekste toestanden nevens de komiekste. Midden in de aandoenlijkste tafereelen, borrelt weer bij Dickens het fijnste humor op. Men smelt in weldadige tranen, en moet een oogenblik daarna losbarsten in den gulsten, hartelijksten lach. - Een hartelijken lach! ja, Dickens kent er geen anderen. Zijne ironie is altijd welwillend, medelijdend, vindt hare bron, gelijk alles bij hem, in het hart. Daar put hij zijne hoogste ingevingen, en zelfs zijne diepst wijsgeerige opvattingen. - Getuige daarvan The haunted man. In Dickens wordt het diepe woord van Pascal bewaarheid, dat ‘de grootsche gedachten uit het hart komen’. | |
[pagina 191]
| |
Daarom buigt en neigt hij zich bij voorkeur over de lijdenden en armen; daarom schetst en schildert hij met voorliefde zijne tafereelen uit het volk en houdt voor deze de zaligste ingevingen van zijn genie, de zoetste kleuren van zijn palet. Wat men bemint, kent men het beste. Ook heeft Dickens eene grondige kennis van het leven der armoede en verraadt ze in het aandoenlijke woord uit Bleak House: - What the poor are to the poor is little known, excepting to themselves and God.Ga naar voetnoot(1) Eere aan dezen vereerder der armoede, die in het volksleven zijne reinste figuren, zijne hoogste ingevingen, zijne onsterfelijkste scheppingen vond! Eere aan dezen dichter, die voor het volksleven zijne zoetste, streelendste poëzie behield, die op de lippen zijner lezers het innigste gebed doet stijgen, bij de aandoenlijke beschrijving der armoede volgens God! Eere aan dezen schrijver, dien het Christendom en de Zaligheden-leer zoo hoog boven de Oudheid verhieven, dat hem noemen alleen genoeg is, om den afstand te teekenen tusschen den geest van 't heidendom en den nieuwen geest van Christus! (Vervolgt.) M.E. Belpaire. |
|