| |
| |
| |
Naar Quito.
(Vervolg.)
De hoogvlakte.
‘'Smorgens om halfacht uren, gaat het reisverhaal van den Jezuiët voort, zaten wij weder in den zadel. De sneeuw van den avond te voren was reeds verdwenen, en boven onze hoofden was de tropische hemel zoo blauw en zoo helder tot den versten horizont, als wilde hij zeggen: Ik ben nooit boos geweest, noch kan het in der eeuwigheid worden... Na zijne wilde gebaren van gisteren avond was het eerste eene grove leugen, maar de belofte van voortaan braaf te zijn, hield hij, want van hier tot Quito begeleidde hij ons met zijn heerlijkste weder.’
Om hun laatste nachtkwartier te bereiken, waren zij sedert het ontschepen 4280 meters geklommen. Het nederdalen van den Chimborazo liep op verre na zoo diep niet, want zij vielen nu op de zoogenoemde hoogvlakte van den Evenaar, die middelmatig iets meer dan 2.500 meters boven de zee ligt. Hoog mag zij heeten' gelijk men ziet, maar is het wel eene vlakte?... Ik wil het beproeven den Lezer een gedacht dezer streek te geven, die als het herte van 't land is.
Gij kent de Andes-cordillere, de machtige bergketen, die geheel de lengte der westerkust van Zuid-Amerika inneemt. Zij loopt over het grondgebied van den Evenaar,
| |
| |
maar splijt er in twee, zoodat men hier meer dan honderd uren verre eene wester- en eene oostercordillere heeft, diemiddelmatig vijftien uren van elkander verwijderd blijven. De ruimte nu tusschen deze twee ketens is wat men de hoogvlakte noemt, maar zij is heel verre van vlak te zijn. Wij gaven haar zooeven omtrent 2,500 meters hoogte, maar dat was eene middelmaat, waar sommige plaatsen bijna eenen kilometer onder blijven, terwijl er andere even zooveel boven stijgen. Voeg daar nog bergketens van tweeden rang bij, die de twee cordilleren aan elkander verbinden, en gij zult bekennen dat zulke vlakte niet heel geschikt is om er ijzerenwegen aan te leggen. En wat al machtige spitsen ziet men op die verschillige ketens uitsteken!... De Chimborazo maakt deel van de westercordillere, en zoohaast men naar de hoogvlakte nederdaalt, ziet men te allen kante reuzen, die voor hem niet veel moeten onderdoen. Dit land wordt, in 't vak van hooge bergen, alleen door Indië met zijne Himalaya's overtroffen.
Wij zijn hier in het hert van het land; 't is op de hoogvlakte dat men het grootste getal dorpen en steden vindt, waaronder de hoofdstad Quito, en nog mag er de bevolking schaarsch heeten, als men de uitgestrektheid inziet. Wat aangaat de deelen, die van wederzijds buiten de twee cordilleren liggen, daar zijn geheele provinciën, als Esmeraldas en Manabi, aan de wilde groeikracht der tropische gewassen prijs gegeven, gelijk wij overigens ook gezien hebben in een goed deel der provincie, die haren naam aan de stad Guayaquil ontleent.
De warmte neemt af naarmate men hooger in de lucht klimt, en tot bewijs daarvan de sneeuw, die, zelfs tusschen de keerkringen, gansch het jaar de hoogste bergen bedekt. Daaruit volgt dat het op de hoogvlakte zoo stikkend heet niet is als in de provinciën, aan de zee gelegen, en daar die vlakte zelve zeer ongelijk is van hoogte, zoo moet er de warmtegraad afwisselend genoeg zijn om alle soorten van groensels en vruchten te laten gedijen. Men vindt er menschenwoningen van
| |
| |
1,800 meters boven de zee tot 3.600. Dat is een verschil groot genoeg om daartusschen alle soorten van klimaten te vinden. Veronderstel eenen bergboer, wiens hacienda aan de onderste grens der paramo's gelegen is, waar hij zoo ongelukkig moet leven als een Laplander. Wil hij een luchtje scheppen, gelijk wij in Mei genieten, op twee uren tijd vindt hij dat, met van zijn hooge woonplaats neder te dalen. Heeft hij liever de luchtgesteltenis van het noorden van Italië, hij heeft maar eenen halven kilometer lager te dalen, van waar een nieuwe rit van een paar uren hem tot het laagste punt der hoogvlakte brengt, en hier zal het hem zijn alsof hij in Sicilië of het noorden van Afrika ware.
Daar zijne hoef hem geen ander voedsel verschaft dan het vleesch en de melk zijner beesten met wat slechte patatten, zal hij op zijne eerste standplaats even goede groensels vinden als de onze; op de tweede zal hij zich aan vruchten mogen vergasten, zoo fijn als deze die in Italië groeiën, en in de diepte zullen hem de lekkere voortbrengsels der heete landen opgedischt worden... En zoo gaat het daar gansch het jaar. Uit hoofde der ligging op den evenaar en zoo hoog boven den waterspiegel der zee, hebt ge hier het verschil van zomer tot winter niet; het is er in de eeuwigheid lente en herfst te gelijker tijd, tot zoo verre dat ge op denzelfden boom tevens bloemen en vruchten ziet.
Zoo eet men in den Evenaar gansch het jaar versche bananen, eene der kostelijkste vruchten die men vinden kan. Zij groeien in overvloed op een prachtig gewas, waar wij den naam van banaanboom aan geven; doch het is eer een kruid dan een boom, maar een kruid met overgroote, uiterst sierlijke bladeren, zoo hoog, dat het voor veel boomen niet moet onderdoen... Een vreemdeling gaf eens aan Garcia Moreno den raad van de banaanboomen tot den laatsten te doen uitroeien - Wat wilt ge daarmeê zeggen? vroeg de president. - Dat uw volk te lui is, was het antwoord; het ware hun zalig geene banaanboomen te hebben; zij zouden toen wat meer moeten werken om aan den kost te geraken.
| |
| |
Maar zou ik soms bij den Lezer de goeste niet verwekt hebben om die wondere hoogvlakte te bewonen, waar men zich op eenige uren de voldoening kan verschaffen, welke de rijke lieden van ons land gaan zoeken te Nice, Napels, of zelfs in Egypte?... Lezer lief, het is toch zeker bij dien paramo-boer niet dat gij uwen intrek zoudt nemen? En eer gij vertrekt om aldaar uwen t'huis ten halve der hoogte te kiezen, luister naar verdere inlichtingen over dit land.
Er is geene streek in de wereld zoo bedreigd met uitbersting van vuurbergen en met aardbevingen als de hoogvlakte van den Evenaar. Menige der hooge spitsen, die boven de bergketens uitsteken, zijn vulkanen. De Sangay, meer dan 5000 meters hoog, zendt gestadig uit zijnen top eene vurige kolom, die in de hoogte gelijk de kruin van eenen boom opengaat; dit braken gaat gepaard met donderslagen, welke men soms tot op den afstand van dertig uren en nog meer hooren kan. Dit vuurwerk duurt alzoo maar altijd voort sedert veel meer dan eene eeuw. Het spreekt vanzelf dat de Sangay eerbiedige vrees inboezemt, en dat zijn omtrek eene onbewoonde woestenij is.
Andere dier vulkanen liggen menige jaren lang ingesluimerd, maar wee aan geheele provinciën in 't ronde als zij wakker worden! Zulk een is de Cotopaxi, bijna 6 000 meters hoog; als hij in zijne dolle woede schiet, stijgt uit zijnen mond, tot eene verbazende hoogte, eene dikke rookzuil, van onder vurig, waar gloeiende steenen doorvliegen, die over de omstreek nederploffen, menschen en beesten doodslaan, gebouwen in brand steken enz. Op die steenen volgt eene fijne assche, die de lucht zoodanig verduistert, dat de dag in nacht verandert, zelfs te Quito op twaalf uren afstand. In hunnen schrik gaan toen de inwoners der hoofdstad, bij fakkellicht, in boetprocessie van de eene kerk naar de andere. Een andere geesel zijn de overstroomingen, door de gloeiende lava teweeggebracht, als zij over het machtig ijs- en sneeuwbekleedsel van den berg loopt.
| |
| |
Nog schrikkelijker zijn de gevolgen der aardbevingen... Een enkel voorbeeld daarvan: noordwaarts ligt de stad Ibarra in de verrukkendste ligging, welke een mensch kan uitdenken. Den 15 Augustus 1868, dag van O.-L.-V. Hemelvaart, was het weder overheerlijk, en het volk, licht van aard, gaf zich nog meer als naar gewoonte aan verlustigingen over, weinig met de heiligheid van den dag overeenstemmend. Op straat hoorde men niets dan zang en muziek, en in huis waren het lange drinkpartijen Prachtvol was de avond; helder en frisch de lucht; grootsch het gebergte, op zijne onwankelbare grondvesten; wolkenloos de hemel, waar van oogenblik tot oogenblik, naarmate de duisternis toenam, meer en meer sterren zoo vriendelijk en zoo glanzend vonkelden. Middernacht was voorbij, en nog hoorde men hier en daar spel, zang en dans.. als eensklaps twee snel op elkander volgende aardstooten de gansche stad te gronde werpt... Duizenden dooden stonden in eens voor het Opperste gerecht, om te vernemen welk hun lot voor alle eeuwigheid zal zijn. En wie ware wel in staat den schrik der overlevenden te beschrijven, en de martelaarspijnen van deze, die gekwetst en half verpletierd onder de puinen lagen?... De tooneelen der eerstvolgende dagen waren zoo gruwelijk, dat ik ze liefst onder de oogen van den Lezer niet breng.
Ibarra was overigens niet alleen door de ramp getroffen. Otavolo, ook een zeer lief steedje, lag insgelijks in gruis, alsook Atuntaqui en Catocachi. De hacienden te lande werden niet min verwoest. Men verhaalt iets schrikwekkend van eene dier landhoeven. Zij behoorde aan eene familie, die den naam had van zeer goddeloos te zijn. Er waren daar veel magen en vrienden vergaard, die den hoogdag op hunne manier vierden en geheel het gezelschap was in staat van dronkenschap, als zij plotslings allen door de dood verrast werden, ter uitzondering van een klein onschuldig kind, dat juist buiten gegaan was eer het huis instortte.
Er wordt geschat dat deze aardbeving in 't geheel
| |
| |
en al aan 30 of 35 duizend menschen het leven gekost heeft.
Geëerde Lezer, mijn plicht is gekweten; ik heb u den voor en den tegen der hoogvlakte van den Evenaar voorgedragen. Nu kunt ge met kennis van zaken beslissen of gij ginder gaat wonen of liever t' huis blijft.
| |
Aankomst te Quito.
Maar waar zijn onze reizigers gevaren? Wij hebben ze uit het oog verloren daar zij van den Chimborazo in de hoogvlakte moesten nederstijgen.
Zij zijn voortgereden terwijl ik u daar eene les van aardrijkskunde voordroeg, en daar de weg beneden den berg goed was, hebben zij het op eenen draf gezet, waarmee zij nu reeds te Ambato aangekomen zijn. Zij vonden er het aangenaamste hotel van gansch hunne reis, zoodat zij de schade aan slaap van den voorgaanden nacht, op het gebergte, mochten herstellen. Zij werden er ook tot hunne vreugd verrast door de ontmoeting van vriendelijke heeren, uit Quito tot hier gekomen om ze te ontvangen.
Een rit van zeven uren bracht ze den volgenden dag, die een zaterdag was, te Latacunga Zij hadden nu acht volle dagen in den zadel overgebracht, en waren het rijden ten uiterste beu. De zusters waren uitgeput van krachten, en vooral de overste, een mensch van jaren, was in oprecht bedenkelijken staat. Daarbij de weg was hier nu bruikbaar voor rijtuigen; waarom nog op den rug dier vermoeiende muildieren voortgesukkeld? Er werd dus besloten dat men den zondag te Latacunga in rust zou overbrengen, en naar Quito werd een bode gezonden met de kondschap dat, indien de overheid er aan hield de zusters levend te zien aankomen, koetsen daar veel konden toe helpen.
De kleine steden der hoogvlakte, gelijk Ambato en Latacunga, met hunne rechte straten en hunne talrijke springbronnen, waar meestendeels eene bonte menigte
| |
| |
van volk rond wemelt, zouden op den vreemdeling eenen aangenamen indruk maken, ware het niet dat de huizen zoo laag en vooral zoo slecht onderhouden zijn. Men bouwt er woningen, ja, maar eens dat zij opgericht zijn, zelden of nooit brengt men er herstelling aan, wat nochtans dikwijls zou moeten gebeuren; ten gevolge der aardbevingen staan veel muren geborsten of uit hun lood. De huizen mochten hier geen metsel-, maar uitsluitend timmerwerk zijn; van hout gemaakt, zouden zij veel beter aan de beweging van den grond wederstaan; ongelukkig is het hout daartoe te duur.
Het hout te duur! hoor ik den Lezer zeggen, waar men die eeuwenoude bosschen heeft!...
Lezer lief, het woud, waar wij doorgetrokken zijn, ligt nu reeds machtig verre achter onzen rug Ginder boomen vellen, om ze al over twee bergketens, langs de wegen, welke gij kent, over te brengen, dat is eene loutere onmogelijkheid. De hoogvlakte is bouwland en verschaft zeer weinig timmerhout. Dit maakt dat de daken der huizen ook zeer gebrekkig zijn, daar men te spaarzaam is op de balken en de kepers.
Onder hun kort verblijf te Latacunga, hoorden Kolberg en zijne gezellinnen in hunne herberg eens den noodkreet: ‘Vluchte wie kan!... Het dak stort in!...’ Iedereen sprong op straat, waar men duidelijk kon zien dat de voormuur hem begeven had en dat de vorst nog krommer geworden was dan te voren. De muur werd met twee balken onderschraagd, en daarmee rekende men dat het huis wederom al voor eenen tijd goed was. Dat die balken de straat belemmerden, daar werd geen acht op gegeven... Als nu eene aardbeving komt, is het te verwonderen dat van den eersten schok heel de stad te gronde ligt? Het voorbeeld dat ik hooger te Ibarra zocht, kon ik ook te Latacunga vinden, die tot tweemaal toe vernietigd werd, in 1698 en 1757. Bij de twee rampen werd Ambato ook deerlijk gehavend; na den tweeden stoot stond er geen enkel huis meer recht. Wie nog in leven was en zich niet spoedig van onder de
| |
| |
puinen kon redden, stierf eene andere schrikkelijke dood; van het gebergte kwam een vloed van slijk afgerold, die de stad overstroomde. Aan het redden der verongelukten viel er niet te denken; alleman die nog te been was, moest in allerijl naar de naburige hoogten vluchten. Deze dag van rampzalig geheugen, 20 Juni 1698, kostte aan Latacunga 2.000, en aan Ambato 3.000 hunner inwoners... Maar genoeg daarover; laat ons tot onze reizigers terugkeeren.
's Maandags vroeg kwamen voor hunne herberg - die, dank aan de twee steunbalken, nog altijd recht stond, - twee omnibussen aan, uit Quito gezonden om ze af te halen. Groot was hunne blijdschap dat zij op zulke gemakkelijke wijze de 20 laatste uren der reis mochten afleggen. Doch die vreugd verminderde wat als zij aan gang waren, en hadden zij goed op alles acht gegeven, er was, van eer zij vertrokken, reden tot achterdocht. Bij iederen wagen waren drij koetsiers, daar bij ons een alleen gemakkelijk die taak kwijt. Waarom hier zooveel volk? Zij werden het welhaast gewaar.
Wij hebben hooger gezeid dat men in den Evenaar doorgaans niet anders reist dan te peerd of, waar de wegen bergop en bergaf gaan, met muilezels. De rijtuigen zijn er bijna onbekend; nauwelijks zijn er een klein getal in Quito. Daaruit volgt dat de peerden, zeer goed onder den man, in 't algemeen ongeschikt zijn om te trekken. Men moet dan nog in acht nemen dat deze dieren in 't wilde opgroeien, en met eenen strik moeten gevangen worden, welken men hun rond den hals of de beenen slingert. Dan worden zij afgericht, en daar hun leertijd niet heel lang duurt, zoo blijven zij dikwijls zeer moeielijk om mennen. Dit was hier het geval met de peerden, die ons volk moesten vervoeren; bij den minsten zweepslag was het een steigeren alsof zij naar de maan moesten, en als zij dit moe waren, dan namen zij stand op de voorpooten om de achterste achteruit te slaan. Drij man waren hier niet te veel om de orde te handhaven of te herstellen, als zij gestoord was. Als het gespan eens
| |
| |
aan gang geraakte, dan vloog het vooruit zoo snel als de wind, alsof de peerden, door het gerammel der koetsen verschrikt, er in dollen loop aan zochten te ontsnappen. En die wilde vlucht liep steile hellingen af, en nevens afgronden, waar noch boomen noch leuningen aan stonden om ongelukken te voorkomen.
Zij reden eenen ruimen tijd door eene eenzame, onvruchtbare streek, die vroeger de rijkste opbrengsten gaf; nu ligt zij begraven onder sinders. puimsteen en vulcanische assche, daarover uitgebraakt door den vervaarlijken Cotopaxi. Rond den middag hielden zij stil in het open veld, op eene plaats, van waar zij den vuurberg in al zijne glorie mochten aanschouwen. Zijne kegelvormige gedaante, eigen aan de vulkanen, is zoo regelmatig als ware hij op eene draaibank afgewerkt. Van zijnen top tot verre naar beneden ligt hij in een blank gewaad van ijs en sneeuwgehuld. Zijne hoogte bedraagt 5994 meters, 524 meters meer dan de drij vuurbergen van Europa op elkander geplaatst, te weten: de Etna, 3304 m., de Vesuvius, 1186 m.; en de Stromboli, 980 m
Rustig en vreedzaam rijst hij ten hemel op, de reus, zonder zelfs het lichtste floers van wolken rond zijnen hoogen kop. Hoe frisch en hoe lichtend staat hij daar als zilver in den zonneglans te schitteren!... Is dat die woedende vuurberg, de schrik van twee provinciën?... Hoe lang zal zijn slaap nog duren?...
Hoe lang?.. Nog zes jaar nadat Pater Kolberg bij het zicht van den berg deze vragen stelde. In Juni 1877 ontstak de Cotopaxi weder in woede met al de gewone gevolgen: gebulder van grof en minder geschut: rookzuil acht, negen duizend meters hoog; asscheregen en volledige duisternis tot in Quito toe; de weg naar de hoofdstad werd op eene lengte van zeven tot acht uren verdorven; uit den vuurmond vloeide de gesmoltene, gloeiende lava al over de ijslagen van den berg, waar schrikwekkende stroomen uit volgden, die veel honderden menschen verzwolgen...
Na hunne nieuwsgierigheid aan den ontzagwekkenden
| |
| |
berg voldaan te hebben, hernamen de reizigers hunne woeste, gevaarlijke vaart, die hen voor eene der bergketens bracht, dwars door de hoogvlakte loopend. Traag en moeielijk moest men zeven-, acht honderd meters opklimmen, maar hoe duizelend daarna het nederdalen, langs krinkelende, hellende wegen, in stormachtige vlucht met jonge, wilde peerden, roekelooze koetsiers, en wagens zonder wielprangen!... Zij kwamen niettemin tegen den avond levend te Machache toe, hun eerste dorp deeszijds Latacunga, en vonden er een goed nachtverbitjf.
Den volgenden morgen, den laatsten der gansche reis, mochten zij het prachtigste panorama bewonderen, dat een liefhebber van bergen wenschen kan. Zij rijzen te allen kante op rondom Quito, ontzaglijk van omvang, en niet min ontzaglijk van hoogte; 't is een woud van bergen, zoo kolossaal als de Witte Berg. en menige stijgen hooger. Daartusschen liggen valleien zonder einde, verschillig van klimaat en van voortbrengsels, gelijk vroeger gezeid is, naar mate hunner hoogte.
Quito werd eerst erkend aan den Panecillo, eenen koepelvormigen heuvel, 200 meters hoog, die de stad ten zuiden begrenst. Welhaast ontwaarden zij zelfs eenige straten, waarvan de huizen gelijk zwaluwnesten tegen de hoogten geplakt waren... Eindelijk den Dinsdag 4 Juli, om 10 uren voormiddag, deden zij hunne plechtige intrede in de hoofdstad, onder grooten toeloop van volk, maar toch niet zonder ten slotte een der duizend ongelukken te hebben, waarmee zij deze twee laatste dagen bedreigd geweest waren. Aan den ingang der stad werd door de opvliegendheid van het gespan en de onkunde van den koetsier een der wagens tegen eenen rotswand geworpen, zoodat er eene zuster uitvloog en op den grond plofte. Gelukkig kwam zij er van af met den schrik, zonder ernstige schade of leed.
Daar waren zij nu ter plaats hunner bestemming... Hoe bevonden zij zich er?... Niet goed. Zij waren en bleven eenen ruimen tijd afgebeuld van de vermoeienissen der reis, en ontsteld van de afwisseling van hitte en koude,
| |
| |
welke zij ondergaan hadden. Eens te Quito, konden zij zich niet goed verzorgen. Men gaat er in alles zoo onachtzaam te werk, dat een Europeër zeer moeielijk de levenswijze van het land gewoon wordt. Het vleesch wordt reeds bij den slachter, het brood bij den bakker, het meel bij den mulder verdorven, en wat er nog goed blijft, wordt door de Spaansche kokkunst ten gronde geholpen; daarover klagen alle vreemdelingen Voeg daar nog bij dat het drinkwater der stad de beste faam niet heeft; het is gesmolten sneeuw van den Pichincha, op wiens laagste helling Quito gebouwd is. Al deze omstandigheden werkten schadelijk op de pas aangekomenen. Zij werden allen oprecht ziek, en voornamelijk leden de zusters. Drij verkeerden lang in bedenkelijken staat, en de overste stierf...
Gij ziet, heer Lezer, dat de republiek van den Evenaar voor landverhuizers niet zeer bekoorlijk moet zijn. Garcia Moreno was de man om het land uit zijn verval op te beuren. Hij heeft veel gedaan voor de zedelijke en stoffelijke welvaart van zijn volk. Onder zijn bestuur werd er veel aan de wegen gewerkt, en zelfs het aanleggen van spoorwegen voorbereid. Al de scholen, van de hoogste tot de laagste, werden door hem verbeterd en vermenigvuldigd, om door de jeugd het land te vernieuwen... Men weet welke belooning hij voor zijn edelmoedig streven ontving: hij werd vermoord!... De vrijmetselarij werd het land meester, en er ontstond tegen de Katholieke Kerk eene hevige vervolging, waaronder de zusters evenwel stand hielden, en heden nog besturen zij er scholen en weezenhuizen.
J.B. Martens, Kan.
|
|