Het Belfort. Jaargang 14(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Pelgrims. Lumen ad revelationem gentium. (Uit het officie van Lichtmis.) De wereld is een wijde baan, Waarover jaar aan jaar, Sinds duizende eeuwen pelgrims gaan, De Hoop tot beukelaar. Ontelbre volken, vreemd in taal, Ontmoet men op dien tocht, Den lijdensweg ter zegepraal, Door Christus zelf bezocht. De weg is lang en ver het doel, Verpoozing kort en schaarsch, Een onweerstaanbaar heilsgevoel Bezielt de wandelaars. Zij blikken in het vergezicht Op de ongeschapen zon, Die alle natiën verlicht, Den baaiaard overwon. Maar velen van den dichten drom Bezwijken onder weg, Bereiken nooit het Heiligdom: Zij vallen van de steg, [pagina 145] [p. 145] Waarbij Volharding en Geduld Tot wachters zijn gesteld, Het flikkrend lemmer, rijk verguld, Op ieders borst geveld. De zwakken wijken voor het zwaard, De sterken zijn verblind Door goud, dat, uit het slijk vergaard, Zoo vele aanbidders vindt. Een klein getal dringt moedig door, In ether uitgedost, Zij worden in den zonnegloor Der Lichtbron opgelost. Hun lichaam was een Chrysaliet, Een vluchtig vlindergraf; De ziel onttrok zich aan het Niet En lei haar stofkleed af. De wereld is een pleisterplaats Op weg naar de Eeuwigheid; Een doortocht, waar de geest des kwaads Zijn hinderlagen leit. Aanhoudend daagt van wijd en zijd Het woelend huisgezin Der Adamskindren op; de Tijd Haalt de achterblijvers in. Ook zij verlangen naar het licht, Dat hun van jongs af aan Als Blijde Boodschap werd bericht; Miljarden zijn gegaan. [pagina 146] [p. 146] Maar velen van de lange rij, Ontgoocheld, levensmoe, Gaan zitten in die woestenij En luiken de oogen toe. Gelijk een bergstroom, rolt en bruischt De zielverhuizersstoet Onstuimig voort, geen rotswand sluist Den bonten menschenvloed, Bij drommen, legers, één voor één Op de uitgestrekte baan, Maar ieder met zijn leed alleen, Onpeilbare oceaan. De ontwaakten steken de armen uit En roepen: ‘Wacht ons, wacht!’ De weg wordt eenzaam, geen geluid Verstoort den langen nacht. Alleen verwijderd, dof gerucht Weerklinkt het pelgrimskoor Gelijk een stervende afscheidzucht Verwijtend in het oor: ‘Het leven is een bedevaart; Wie afschrikt voor de reis, Ziet nimmer, werd door God verklaard, Het Hemelsch Lichtpaleis. Verdwaalden, glanst een liefdestraal, Waar Hoop gebannen is; Uw naam prijkt nimmer in de zaal Der nagedachtenis!’ Karel Quaedvlieg. Vorige Volgende