Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Noorsch en Vlaamsch.I.Zeer opmerkenswaardig is het dat de Vlaming die de Noorsche vertellingen van Björnson of Magdaglene Thoresen leest, zelfs de latere tooneelspelen van Ibsen, in den waan verkeert, dat hij zijn eigen Vlaamsche volk zijn dialect hoort spreken, voor wat betreft de eenvoudige manier van zich uit te drukken, zonder gezochtheid, noch het minste verlangen geleerd te schijnen. Die Noorsche schrijvers schijnen niet van gevoelen te zijn iemand onbeschaafd te heeten, omdat hij zich uitdrukt zoo natuurlijk mogelijk, trots alle regels van rhetorica, trots alle beweren van taalgeleerden die daar, gelijk elders, het gebruik van woorden bestrijden, die zij als ‘provincialismen’ beschouwen en niet in de letterkundige taal willen opnemen. Juist alsof een letterkundige taal door taalgeleerden zou geschapen zijn, in stede van uit dialecten gegroeid en door dichters en schrijvers verfijnd en beschaafd te zijn. Wat dichters en schrijvers vroeger deden, moet hun thans nog toegelaten zijn. Jammer genoeg dat zij in onze verschoolde literaturen te veel naar ‘boekenwijsheid luisterden, haar stelden boven waarheid en oorspronkelijkheid, en eenvoud en natuur miskenden’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 90]
| |
Intusschentijd heeft die boekenwijsheid dikwijls heel veel kwaad gesticht op het gebied der letteren en men zal nooit kunnen berekenen hoeveel talenten de schoolmeesterij heeft verminkt. In ieder van ons zijn gewoonlijk twee menschen aanwezig: de natuurmensch en de ontwikkelde of geleerde mensch. Heel dikwijls zijn beiden met elkander in strijd. Bij den eerste is alles individualiteit, bij den tweede alles meest conventie, die dikwijls alle individualiteit zoekt te vernietigen. Op conventie is de beschaving gebouwd, en de beschaving houdt geen rekening noch met de natuur, noch met den tijd, noch de plaats. Iedereen heeft zich te schikken naar degenen, die den toon aangeven en als autocraten willen heerschen. Dat kan alles zeer goed en voordeelig zijn in staaten huishoudkunde, voor wetenschap en alles wat door conventie moet bestaan; maar op de kunst, en bepaald op de letterkunde, heeft het den nadeeligsten invloed. Wat de Noorsche literatuur betrof, met Oehlenschlager, Andersen en anderen, stond zij onder Duitschen invloed. Konden nu de Noren van tusschen hun bergen en hun fjords met die Denen naar het land blikken van waar het ‘licht der beschaving’ kwam? Deden zij niet beter, ofschoon zij dezelfde taal schreven als de Denen, zich een eigen kunst te scheppen en hun woorden en zegswijzen bij honderden in de algemeene Noorsche taal te doen opnemen, gelijk vooral Björnson en Ibsen gedaan hebben? Juist omdat zij eenvoudig, natuurlijk en oorspronkelijk wilden zijn, hebben zij de aandacht der beschaafde wereld geboeid, die in de laatste tijden in de Noorsche letteren een verfrisschend bad kwam nemen. De indruk dien men ontvangt bij het lezen der vertellingen van genoemde schrijvers, als van de romans van Jonas Lie, Alexander Kielland, Lars Dilling is gansch anders als degene, welken de Deensche schrijvers nalieten, die onder den letterkundigen invloed van Duitschland stonden. | |
[pagina 91]
| |
Doch vooral is het voor den Vlaming opmerkenswaardig, zeg ik, dat hij in een taal, die vijf, zes honderd mijlen hooger in 't Noorden gesproken wordt, woorden en wendingen kan hooren, die door ons Vlaamsche volk gebruikt worden. En als wij die woorden in de letterkundige taal gebruiken, zegt men ons dat wij ‘provincialismen’ invoeren, die men in Noord-Nederland niet verstaat. In Noord-Nederland zou men niet verstaan of liever niet willen verstaan, wat men in 't hooge Noorden begrijpt! | |
II.Het woord snel heeft in Zuid-Vlaanderen de beteekenis, die het in het Noorsch heeft, namelijk die van vriendelijk, bevallig. ‘God og snil imod alle menesker’ - Goed en vriendelijk tegen alle menschen. (Ibsen: Fruen fra havet, De vrouw der zee). Het woord deerlijk wordt in Zuid-Vlaanderen gebruikt in de beteekenis, die het in de Nederlandsche boekentaal niet heeft. Van Dale geeft het op als ‘gewestelijk’ in de beteekenis van ziekelijk. ‘Hij ziet deerlijk, hoort men hier gelijk in Noorwegen. Hun var daarlig; hun var i det hele ikke frisk.’ Zij was deerlijk, zij was in het geheel niet frisch. (Björnson: fortaellinger, Vertellingen). Pijnten zegt men in Zuid-Vlaanderen voor tooien, versieren, zich fraai kleeden. Huizen en straten worden gepijnt, als de processie voorbij gaat. In het Noorsch beteekent at pynte kleeden, versieren gelijk bij ons. ‘Börnene maa endelig faa se det for iaften; naar det er pyntet’ zegt Nora van den kerstboom. De kinderen mogen hem eerst te zien krijgen, als hij getooid is. (Ibsen: et dukkehjem, Het poppenhuis). | |
[pagina 92]
| |
Stif of stijf worden hier alle dagen gebruikt voor sterk of zeer. ‘Se mig stivt i öjene,’ zegt Helmer tot Nora in hetzelfde tooneelspel. - ‘Zie mij stijf in de oogen.’ Tijlik (tijdelijk) hoort men in Zuid-Vlaanderen altijd in de beteekenis van vroeg, die het in het Noorsch heeft. ‘Han havde tidlig laert at skaere met Haandsag.’ Hij had vroeg geleerd met de handzaag te werken. (Björnson: arne.) Een want is een handschoen in Zuid-Vlaanderen als in Noorwegen. ‘Gamle Ekdal er klaedt i en luvslidt kavaj; uldne vanter; 1 haanden en stok og en skindhue.’ De oude Ekdal is gekleed in een afgesleten mantel; wollen wanten; in de hand een stok en een pelsmuts. (Ibsen: vildanden. De wilde Eend.) Spoken wordt rond Oudenaarde gehoord in den zin van spotten, lachen met iemand. Hij is een ‘spoker’, een ‘beslagmaker’. Zoo wordt het ook in het Noorsch gebruikt. At spoge is schersten, spotten. ‘Helmer tar hende spögende i öret’. Helmer neemt haar schertsende bij 't oor. (Ibsen: et dukkehjem). Stanken zegt men in Vlaanderen voor een gracht of een beek afdammen met slijk of goor. At staenke heeft in het Noorsch nagenoeg dezelfde beteekenis. At staenge beteekent versperren. Stuipen in den zin van buigen geeft Van Dale op voor Zuid-Nederlandsch en verouderd. Het wordt nog alle dagen gehoord. In het Noorsch heeft het nog de beteekenis van buigen, gelijk in 't Engelsch to stoop; maar ook die van neerstorten. ‘Da stupte Faderen ned af Baenken met et stort Hug i Nakken.’ - Daar stortte de vader neder van de bank met een hevigen stoot in den nek. (Björnson: arne). Voor een handvatsel van een bijl of zoo iets, zegt men in Zuid-Vlaanderen nog altijd een handtaoke, - uitgesproken gelijk gewoonlijk de a in de streek. In het Noorsch is het Haandtag. | |
[pagina 93]
| |
‘Han gik; der var ikke Klinke i Dören, men Haandtag of Messing.’ - Hij ging; daar was geen klink aan de deur, maar een handvatsel van geel koper. Ons taoke is als het Engelsch to take, het Noorsch at tage. Aangaande de uitspraak van onze a als ao, moet ik hier aanstippen, dat dit de uitspraak is van vele woorden in 't Noorsch, welke wij met a schrijven en ginder met o geschreven worden. B.v. kort, vogn, voxen = kaart, wagen, volwassen. De v spreekt men w uit. Onze eigenaardige klank van oo in boom, dat wij nagenoeg buum uitspreken, is aanwezig in het Noorsch. Zoo luidt hun woord bly, dat bloo beteekent, als het onze op zijn Zuid-Vlaamsch uitgesproken; bluu. De Noorsche y heeft gewoonlijk dien klank. In het Noorsch zijn skierne stukken hout, gekloven uit boomstammen, wat wij in de streek van Oudenaarde scheiers noemen. Pigger zijn doornen of stekers, wat bij ons piekers heet. Fele noemt men ginder de vedel, en wij zeggen vele. Knippel zeggen de Noorsche boeren voor een kluppel, juist gelijk de onze. Krop is bij hen de strot, gelijk hier. At rusle, zegt men van de droge bladeren, gelijk wij reuzelen. Desschen zeggen wij voor dorschen gelijk zij at taerske. ‘Han er kommen’, hoort men daar, gelijk bij ons ‘hij is kommen’ voor gekomen. Bestellen in den zin van aan het verlangde helpen of gerieven, geeft Van Dale als ‘gewestelijk.’ Wij hooren in Vlaanderen zoo dikwijls spreken van de koeien te bestellen. In Noorwegen ook zoo. - ‘Han har vel meget at bestille paa Granliden.’ Hij heeft veel meer te bestellen op Granliden, zegt men in Björnsons fortaellinger, sprekende van het werk op een hoeve. Bescheid weten hooren wij bij ons, of liever bescheed. ‘Han vil jo gerne vide besked om verden.’ - Hij wil gaarne bescheid weten omtrent de wereld, wordt er in de vrouw van de zee van Ibsen gezeid. Tot zelfs onze opeenhooping van werkwoorden in de onbepaalde wijze ontmoeten wij daar. | |
[pagina 94]
| |
‘Om nogen skulde ville ha'’ - Om iets te zullen willen hebben. Als Ballested in hetzelfde stuk van Ibsen zegt: ‘Naa, ved De hvad?’ meent men iemand uit Zuid-Vlaanderen te hooren: ‘Nou, weet-te wat?’ De is het meervoudige zij in 't Noorsch, beleefdheidshalve, voor den tweeden persoon gebruikt, gelijk in het Duitsch. Is daar de oorsprong niet van ons, zoo veel gebruikte zul-de? wil-de? voor zult ge? wilt ge? Wij zeggen mommelen in plaats van mompelen. Daar is het at mumle. Wij zeggen nog turren voor durven. In Noorwegen is het at turde. De d wordt in dergelijke woorden niet uitgesproken, ook niet in pinde en mand (pin en man). Wij zeggen ook ‘op een boom klaveren’ voor klauteren. Het Noorsch heeft at kravle, met de verspringing der r. Doch niet alleen ontmoet men die gemeenschap in de woorden, maar in de wijze van zich uit te drukken: bondig en pittig, zonder omhaal van woorden, - niet gelijk wij het in onze boeken lezen, of van den kansel of katheder hooren; doch gelijk wij het uit den mond des volks vernemen. Maar wat wij bij het volk gehoord hebben, hebben wij ook door de verschoolde taal te dikwijls verleerd. Wij zullen zooeven een heele bladzijde uit een Noorschen schrijver lezen, doch eerst zullen eenige uitdrukkingen duidelijk maken, wat ik door de Noorsche bondigheid en pittigheid bedoel. Korte zinnen als de volgende, ontmoet men bij Björnson en Ibsen in menigte. ‘Hun er borte, taenkte Gutten.’ - Zij is voort, (heengegaan) dacht de jongen. ‘Solen stak.’ - De zon stak. ‘Markene stod grönne’. - De velden stonden groen. ‘Gutten sag sig om, da smat en grön stak bort mellem Buskene. Han efter.’ - De jongen keek om; daar sloop een groene rok tusschen het kreupelhout. Hij er achter. Is dat han efter kort genoeg, als zin in een verhaal? ‘Det blev Sengetid, og hver gik til sit.’ Het werd beddetijd en ieder ging naar het zijne. | |
[pagina 95]
| |
En als een Noorsche schrijver naïef en eenvoudig zijn wil als een kind, neemt hij zijn toevlucht tot herhalingen, zoo lief als schilderachtig. Twee kinderen zingen een rijmpje, waarbij zij samen moeten dansen; ‘Han tog ham om Halsen, og han tog hende om Halsen’ (Björnson: synnöve solbakken). - Zij nam hem om den hals en hij nam haar om den hals. Om te sluiten, zullen wij, in den oorspronkelijken tekst, een lieve, eenvoudige vertelling mededeelen uit het verhaal arne van Björnson. Zij werd door Pol de Mont in verzen gebracht, onder den titel van De Distelvink. Zonder iets te kort te doen aan het talent van onzen dichter, kunnen wij niet nalaten te verklaren, dat wij het eenvoudige Noorsche proza boven zijn verzen verkiezen. Björnson had nauwelijks een bladzijde noodig om uit te drukken, wat de Zuid-Nederlandsche dichter in een twaalftal bladzijden berijmde. Een voorbeeld te meer om te staven, wat eens de keurige Vosmaer zei over den breedsprakigen Bilderdijk: ‘Hij dacht, dat het hem in de woorden zit.’ Er zijn er op onzen tijd velen, die denken dat het hem in de woorden zit. Daarom stapelen zij maar alles opeen, wat zij links en rechts aan uitdrukkingen en woorden, die schilderen, hebben opgeraapt. Dit geldt vooral voor de jongste richting, die ‘macaque flamboyant’ schrijft. Zonderling is het; maar nu wil de muziek vooral, ja, uitsluitend schilderen; sommige schilders loochenen haast lijnen en kleuren en de dichters der nieuwe richting willen nu toonkunstenaars en schilders al te zamen en niets dan dat zijn. Wordt iedereen het spoor bijster? Doch geven wij liever de vertelling van Björnson: | |
III.‘En Jente og en Gut gik sammen paa en Vej. - Nej, se den Trosten, son fölger os, sagde Jenten. | |
[pagina 96]
| |
- Det er mig, den fölger, sagde Gutten. - Kan lige saa godt vaere mig, svarede Jenten. - Det er smart at se, mente Gutten; nu gaar du den nedre Vejen, og jeg den övre, og vi mödes deroppe. De saa gjorde. - Fulgte den saa ikke mig? spurte Gutten, da de mödtes. - Nej, den fulgte mig, svarede Jenten. - So, maa de vaere to. De gik sammen igjen et Stykke; men da var der blot en; Gutten mente, den flöj paa hans Side; men Jenten mente, den flöj paa hendes. Jeg bryder mig Fa'n om den Trosten, sagde Gutten. - Ja, jeg ogsaa, svarede Jenten. Men strax, de havde sagt det, kom ogsaa Trosten vaek. - Det var paa din Side, sagde Gutten. - Nej, du skal have Tak; jeg saa tydelig, det var paa din. - Men der! - Der er han kommen igjen, raabte Jenten. - Ja, det er paa min! raabte Gutten. Men nu blev Jenten sint. - Nej, om jeg wilde gaa med dig laenger, soo gid jeg maatte for alle Plager! og hun gik sin egen Vej. Da kom Trosten vaek for Gutten, og det blev saa studsligt, at han gav sig til at raabe. Hun svarede. - Er Trosten hos dig? raabte Gutten. - Nej, men er den hos dig? - Ak, nej; du faar komme hid igjen, saa kanske den fölger med. Og Jenten kom igjen; de tog hinanden ved Haanden og gik sammen. - Kvit, kvit, kvit, kvit! sagde det paa Jenten Side. - Kvit, kvit, kvit, kvit! sagde det paa Guttens. - Kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit! sagde dit til alle Sider, og da de skulde til, van der hundre Tusend Millioner Troster rundt om dem. | |
[pagina 97]
| |
- Nej, hoor rart! sagde Jenten og saa op Gutten. - Aa, Gud velsigne dig! sagde Gutten og klappede Jenten. En nu de vertaling zoo letterlijk mogelijk: - Een meisje en een jongen gingen samen op een weg. - Nu, zie de lijster, die ons volgt, zei het meisje. - Het is mij,Ga naar voetnoot(1) dien zij volgt, zegde de jongen. - Het kan zoo goed mij zijn, antwoordde het meisje. - Dit is seffens te zien, dacht de jongen; gij gaat nu den weg af, en ik den weg op, en wij zullen elkander ginder boven te gemoet komen. Zij deden zoo. - Volgde zij mij niet? vraagde de jongen, als ze elkaar ontmoet hadden. - Neen, zij volgde mij, antwoordde het meisje. Zij gingen een stuk te zamen; daar was er bloot een; de jongen meende, dat zij op zijn zijde vloog en het meisje meende, dat zij op haar zijde vloog. - Ik bekommer mij geen streek om de lijster, zei de jongen. - Ja, ik ook zoo, antwoordde het meisje. Maar straks, als zij dit gezeid hadden, kwam ook de lijster weg. - Het was op uw zijde, zegde de jongen. - Neen, gij zijt bedankt; ik zag duidelijk, dat het op de uwe was. - Maar daar! - Daar is zij teruggekomen, riep het meisje. - Ja, het is op de mijne! riep de jongen. Maar nu werd het meisje boos. - Neen, indien ik met u langer wilde gaan, zoo zou ik alle plagerijen moeten voor lief nemen! en zij ging haar eigen weg. Daar kwam de lijster weg van den jongen, en het werd hem zoo benauwd, dat hij begon te roepen. | |
[pagina 98]
| |
Zij antwoordde. - Is de lijster bij u? riep de jongen. - Neen; maar is zij bij u? - Ach, neen; gij zoudt weer moeten naar hier komen, dan zou zij u volgen. En het meisje kwam terug; zij namen elkander bij de hand en gingen te zamen. - Kvit, kvit, kvit, kvit, zei het op 's meisjes zijde. - Kvit, kvit, kvit, kvit, zei het op dien van den jongen. - Kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, ging het te alle kanten en dan konden zij zien, dat er wel honderd duizend millioenen lijsters rond hen waren. - Nu, hoe raar! zei het meisje en zag naar den jongen. - O! God zegene u! zei de jongen en streelde het meisje. | |
IV.Niet alleen voor vertellingen in dien aard, of verhalen uit het volksleven zijn de Noorsche schrijvers bondig; maar in alles, wat zij voortbrengen. Zoowel Björnson in zijn socialen roman Paa Guds Veje (op 's Heeren wegen) en zijn laatste drama Over AEvne (Boven de krachten), als Ibsen in alles wat hij in de laatste jaren heeft voortgebracht. Het beeld, dat zich vooral in den geest moet vormen, - en dat vergeten de schilders met woorden - lijdt dan niet onder de overtollige woordenpraal. Het juiste woord geven is het middel, dat zij gebruiken om hun doel te bereiken; dat doel is den lezer treffen door flink voorgestelde handeling met zoo weinig woorden mogelijk. Iets wat ons verwondert is, dat wij in sommige tijdschriften dikwijls de namen van die Noorsche schrijvers te zamen zien met die van kunstenaars met wier streven zij in het geheel niets gemeens hebben. Och, kom! er zijn zooveel critici, die den snob uithangen, als zij zoo een rij merkwaardige mannen noemen, van welke zij dikwijls geen letter gelezen hebben. | |
[pagina 99]
| |
Dat is op onzen tijd van overhaasting meer dan eens gebleken. Er wordt b.v. zooveel over Ibsen gesproken, en ik heb hem nog niet eens oprecht goed vertaald gezien, zelfs in 't Duitsch niet. Men moet een ware vriend van 't eenvoudige, het natuurleven zijn om te wenschen, dat zijne uitdrukkingen ons zouden gegeven worden, gelijk de Noorsche schrijver ze ons geeft. Wij, verschoolde menschen, vinden dat te weinig ingewikkeld, te eenvoudig. Dan doen wij er onzen nutteloozen omhaal, onze salontaal bij en al het oorspronkelijke verdwijnt. Of liever wij maken er literarische werken van met veel, veel woorden, als het onderwerp toch zoo weinig woorden behoeft en toch zulke lieve beelden vóór den geest roept. Lezers, met de Noren ben ik voor 't eenvoudige en 't natuurlijke! Omer Wattez. Doornik, Juli 1898. |
|