| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Bloemen en Vruchten. Dicht- en prozastukken, practische en zedelijke lessen voor de meisjes, door Maria Du Caju, met teekeningen van Ronner, Duyck, Gailliard, enz. In-18. 300 bladz., fr. 1,25.
Voor de degelijkheid en waarde van dit werk, is de naam der schrijfster reeds een waarborg. Onvermoerd ijverde zij, in boek en vlugschrift, om de vrouwelijke opvoeding en onderwijs beter in overeenkomst te brengen met de eischen van het werkelijk leven. Niet alleen droeg haar streven veel bij tot de meer praktische richting, welke de vrouwelijke opvoeding in den laatsten tijd kreeg, maar zelfs buiten de schoolwereld en in den vreemde vonden hare denkbeelden weerklank.
Gansch nieuw en zeer ergenaardig is de strekking van dit leesboek, dat voor de meisjes uitmuntend geschikt is. De schrijfster wil deze, bij middel van het taal- en letterkundig onderricht, bepaald tot hare huiselijke taak en gewichtige levensplichten voorbereiden. In 't voorbericht van haar werk drukt zij zich uit als volgt:
‘Er ligt in den vrouwelijken aard eene geestdrift, eene behoefte aan poëzie, die zich ongelukkig licht door uiterlijkheid en valschen schijn laat misleiden, en vaak tot overdrijving en dweperij ontaardt. Waarom zou men niet trachten, die gave van geestdrift te voeden met natuurlijk gevoel en ware poëzie, niet pogen haar te ontwikkelen in de richting van het werkelijk leven, van de vrouwelijke roeping en plichten? Niet alleen op stoffelijk gebied heeft de taak der huisvrouw waarde en nut: zij kan ook gezelligheid, gemoedsrust en wederzijdsche genegenheid aankweeken, den huiselijken kring bezielen en veredelen; - dàt moest men willen zien, en ernstig streven om het den meisjes in te printen...
Wij hebben getracht, onze lezingen zóó te kiezen en te schikken, dat zij in haren samenhang een gemeenzamen leergang van huiselijke zedenleer en levenswijsheid vormen. Wij hebben vooral gewezen op de alledaagsche plichten en deugden der vrouw, die al te dikwijls in de zedelijke opvoeding minachtend voorbijgezien worden, hoewel van hunne beoefening alle huiselijk geluk afhangt. Wij stelden ons ten doel, den meisjes gezonde gevoelens in te boezemen: eerbied voor den arbeid, voor een werkzaam leven, waardeering van het degelijke en nuttige; bevalligheid en goeden smaak zonder ijdelheid noch praalzucht. Wij wilden eindelijk dat ons boek recht Vlaamsch zij: dat het den huiselijken zin, de eenvoudigheid en degelijkheid, en ook de gehechtheid aan taal en zeden van den waren Vlaamschen aard trouw weerspiegele.’
In het eerste deel: Het Huisgezin, wordt het huiselijk leven in poëzie en beeld verheerlijkt, en we treffen daar menige van de zuiverste parelen van den Nederlandschen letterschat aan. Het tweede deel:
| |
| |
Huiselijke plichten en vrouwelijke deugden, handelt over de practische vaardigheden, de degelijke hoedamgheden en de vriendelijke deugden der vrouw; het wijst op de ernstige werkelijkheden en zware plichten des levens; het leert de mogelijkheid om in alle standen gelukkig en geacht te zijn. Zeer bezorgd is de schrijfster, om haar werk aan de huidige behoeften en eischen te doen beantwoorden, om de heerschende verkeerdheden te bestrijden, om zekere maatschappelijke vraagstukken vatbaar te maken, die tegenwoordig aller belangstelling boeien. Dat bewijzen, onder andere, de lezingen over de kleederpracht en valsche weelde, de spaarzaamheid en 't vooruitzicht, den arbeîd, de stryd der vrouw, tegen de dronkenschap, enz. Een deel van dit recht Vlaamsch boek is ook gewijd aan Vaderland en taal.
Het werk is versierd met vele lieve teekeningen van Duyck, Ronner, Gailliard, enz. Wegens zijne practische strekking is 't een allernuttigs, boek, dat onze meisjes zal helpen opleiden tot degelijke Vlaamsche huisvrouwen. Wegens de literarische waarde en gepaste verscheidenheid van den inhoud, mag deze keurige bloemlezing een waar leesboek heetent wat eene niet geringe en vooral niet gemeene verdienste is. Als lees- en prijsboek voor de meisjesscholen zal het ongetwijfeld door de onderwijzeressen zeer gewaardeerd worden. Ook in alle Vlaamsche volksboekerijen moest men aan dit nuttige en aangename werk eene plaats inruimen.
L.C.
1o Sophokles' Antigone in het metrum van het oorspronkelijke vertaald door Mr J. Dermout. Amersfoort. Slothouwer 1896.
2o Antigone. Tragedie van Sophokles, metrisch vertaald door J. Van Leeuwen Jr. Leiden, Sijthoff.
Het is algemeen bekend dat, bij onze Noorderburen, de jongelíng na zijne humaniorastudieën vrij wat meer weet van latijn en grieksch dan onze Belgische knapen die, na zes jaren studie, het kollegie of het athenaeum verlaten. Wellicht wordt er daar aan de andere vakken niet genoeg aandacht en tijd besteed; de grondige kennis der klassieke talen is het hoofddoel, bijna het eenige doel. Of die opvatting de goede, de wijze is zullen wij hier onaangeroerd laten; doch een onbetwistbaar gevolg van dien geest, van die richting der humaniorastudieën is dat, in Noord-Nederland, de meesterstukken der oude talen meer als bij ons gekend en bewonderd worden. Is het geen bewijs daarvan, het feit dat in het laatste twaalftal jaren ten minste vijf Nederlandsche vertalingen verschenen van Sophokles' meesterwerk, Antigone, waaronder de meeste bewerkt door mannen die zich eenen roemrijken naam hebben verworven of door de studie der klassieke taalwetenschap of op het gebied der Nederlandsche letterkunde. - Buiten de twee hierboven gemelde, waarvan de tweede uit de pen vloeit van eenen Leidschen hoogleeraar, kunnen wij nog melden die van Opzoomer, van Van Herwerden, vroeger verschenen, en eene andere die onlangs het licht zag, van den dichter Willem Kloos.
Ruime keus was er dan, wanneer onlangs de Koninklijke Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ het besluit nam de Antigone van Sophokles op te voeren. Van Leeuwen's vertaling kreeg de voorkeur. Daarover ontstond dan een pennetwist die niet altijd vrij bleef van overdrevenheid noch ook van bittere woorden die men nergens meer ontmoet dan in dusdanige omstandigheden, maar die ook nergens meer dienden vermeden te worden. De keus van het ‘Nederlandsch Tooneel’ werd aangevallen door dezen, verdedigd door anderen. Althans scheen de strijd beperkt tusschen de vertaling van Van Leeuwen
| |
| |
en die van Kloos; beider zwakke zijden werden aangetoond, beider verdiensten opgehemeld.
Het valt buiten ons inzicht ons met dien strijd in te laten. Onze beoordeeling moet zich beperken tot de twee hooger gemelde vertalingen. Beide zijn in het metrum van het oorspronkelijke gemaakt; toch bestaat tusschen hen een hemelsbreed verschil dat voorkomt uit de verscheidenheid van het standpunt waarop zich de vertalers geplaatst hebben.
Dermout houdt er aan den griekschen tekst dicht nabij te blijven; en daarin lukt hij doorgaans; dat is zijne verdienste. Toch heeft hij het gevaar, dat uit zijne opvatting eener vertaling voortvloeit, niet altijd kunnen vermijden. Is de zin nauwkeurig weergegeven, de taal is soms duister, de wending gewrongen, de volzin ingewikkeld.
Van Leeuwen vertaald losser, vrijer. Soms komen gedachten voor die in 't oorspronkelijke niet zijn uitgedrukt; somwijlen ook vergenoegt zich de vertaler alléén de gedachten van den griekschen schrijver weer te geven. Hier en daar zelfs neemt de vertaling den schijn van eene verklaring die dan ook wel aantoont hoe wondergoed de schrijver met den oorspronkelijken tekst vertrouwd is. - Bij Van Leeuwen is de uitdrukking klaar, de taal zuiver en sierlijk, de volzin steeds vloeiend en welluidend. Ondanks de grootere vrijheid in het overzetten moeten wij bekennen dat de Leidsche leeraar op merkweerdige wijze in den geest van het oorspronkelijke is getreden, dat hij Sophokles' Antigone door en door verstaat. Dit bewijst ook de voortreffelijke inleiding van het werk. - Den Nederlander, die het grieksch onmachtig is, en die met Antigone wil kennis maken door eene vertaling, goed verstaanbaar en gemakkelijk te lezen, durven wij het werkje van Van Leenwen in volle vertrouwen aanbevelen. Die zich voort wil helpen, in de studie van den griekschen tekst, bij middel eener Nederlandsche vertaling, bediene zich liever van Dermoat's arbeid. Verder, daargelaten de vertaling van Kloos die ons slechts door uittreksels gekend is, mag het ook onbetwistbaar heeten dat Van Leeuwen's overstelling volkomen geschikt is voor de opvoering.
Dr Sencie.
Menschen en Boeken. - Verspreide opstellen van Dr H.J.A.M. Schaepman, derde reeks, Utrecht, Wed. Van Rossum, 1898. - Dit boek is eene omschrijving van 's doctors leuze: Credo pugno. Wat de dichter in poëzij liefst huldigt: den paus en het pausdom, dat doet de pen van den polemist het hevigst trillen. De opgenomen stukken dagteekenen uit het beruchte tijdvak der jaren 1870, en staan in betrekking met het algemeen Concilie en de inneming van Rome.
In zijn woord ter inleiding ontleent Schaepman aan de Musset dit gezegde: Ce livre est toute ma jeunesse. Het is het boek van zijn jeugd, omdat het zijn boek is van Rome. En, zoo getuigt de schrijver, Rome is de liefde, die de eerste liefde is, de oudste liefde wordt en die de jongste liefde blijft, de eeuwige. Korter: Roma-Amor.
Met eenen kreet van hoop Post tenebras lux vangt hij aan; met een Speriamo besluit hij. Tusschen aanvang en slot, vier verhandelingen van verschillige gehalte. De Piusfeesten te Rome is het omstandig dagboek der feestelijkheden bij het gouden priesterjubilé van Pius den IXe, op 11n April 1869. Geleerd en leerrijk is, onder den titel van Duitschland en het Koncilie van het Vaticaan, de wederlegging van het Tagebuch, waehrend des Vaticaníschen Concils gefuehrt von Dr J. Friedrich, te Munchen. Zelfbedrog of Ydelheid? is gericht
| |
| |
tegen het artikel van Gladstone: Italy and her Church in de Church Quarterly Review no 1, over het Vaticanisme. Het welsprekende en soms lyrische Rome is de perel van den bundel. Zulke bladzijden leest men nog in de Civitate Dei en in den Discours sur l'histoire universelle. Dit opstel roept Byron's vers uit Childe Harold (C. IV st. 145) in het geheugen: And when Rome falls - falls the world.
Dr Schaepman mag aanspraak maken op aller dank bij het verzamelen dezer verspreide opstellen tot een blijvend document, vooral omdat het goed is de gebeurtenissen van '70, met de stemme des getuigen, te melden voor het jorgere geslacht. Schaepman, met zijne machtige geestvermogens en zijne grondige studie van Kerk- en wereldgeschiedenis, vermeldt die feiten met tonen die zullen dreunen zoolang er eene Nederlandsche taal zal gesproken worden, en die tranen van aandoening zullen verwekken zoolang er een vonkje geestdrift voor Petrus en voor Rome zal smeulen in het hart der Nederlanders. Ktèma ers aei
Dr C.J.A.M.C.
Unsere Hochschulen und die Anforderungen des zwanzigsten Jahunderts, von A. Riedler, Kón. geh. Reg Rath und Professor Vierte Auflage, Berlin, A. Seydel, 1898. 120 bl. in folio. Een Frank 25 centiemen.
Dit werk heeft van den begin af zoo grooten opgang gemaakt en de uitgevers zijn zoo bang geworden voor hunne clandisie dat verschillende, die de uitgave wilden ondernemen op 't laatste oogenblik zich ervan af hebben gemaakt. Want de hoogleeraren der hoogescholen stonden met hunne gart gereed om den aanranders van hunne monopoolwetenschappen den rug aan bloed te slaan.
Seydel nu heeft des te meer voordeel daarbij behaald. De uitgave werd drie, viermaal herhaald en ten laatste in driemaal het gewone getal exemplaren.
De oude inrichting der hoogescholen, met hare pruikerige vakken, heeft zich overleefd, zegt de schrijver. Hare wetenschap is volstrekt niet meer voldoende voor de eischen van den tegenwoordigen tijd. Dat ziet men wel aan het toenemen der ‘technische’ scholen. Daarom zijn er in het Oosten van Pruisen niet minder dan zeven steden, welke naar het bezit eener ‘technische Hochschule’ streven.
Algemeen wordt gevoeld dat de groote uitbreiding welke zekere speciale wetenschappen aan de hoogescholen verkregen hebben, aan de algemeene studie, niet gunstig is; waarbij ons het woord in de gedachte komt, wat aan J.J. Rousseau in den mond wordt gelegd:
‘A nous former bel et bien
l'Université n'entend rien’.
De technische wetenschappen worden door Riedler als inleiding der natuurwetenschappen en als grondslag der moderne volksbeschaving aanbevolen. De schrijver beweert, dat de houding der tegenstrevers van het fabriekwezen in tegenstrijd is met de eischen der hedendaagsche beschaving. Met veel nadruk wordt aangetoond, dat het ingenieurswerk tot de edelste geestontwikkeling leidt. Uit deze algemeene beschouwingen wil de schrijver bewijzen, hoe noodzakelijk het is dat de hoogescholen van verschillenden aard in eene algemeene hoogeschool zouden moeten overgaan, waarvan het eerste grondbeginsel de natuurwetenschappen zouden zijn. De schoone kunsten konden op deze wijze in dergelijke hoogescholen eene gevoeglijke plaats innemen.
| |
| |
De schrijver beweert geene moeilijkheden te kennen voor het verwezenlijken dezer centralisatie; wanneer echter deze mochten bestaan, dan meent hij ze door grondige bewijzen uit den weg te kunnen ruimen.
Mocht evenwel het verwezentlijken van des schrijvers doel onmogelijk wezen, dan wil hij toch bijzonder op dit punt aandringen, dat de techniche hoogescholen op eene meer algemeene en wetenschappelijke wijze zouden ingericht worden.
Merkwaardig vooral zijn de opmerkingen des schrijvers omtrent de noodzakelijkheid der kunstbeoefening tot eene algemeene en edele beschaving. De kunstacademiën, ingesloten de hoogere muziekscholen, ten minste de muziekhistorie en de compositieleer konden aan de Universiteit toegevoegd worden.
Ten slotte maakt de schrijver nog deze opmerking, dat aan de vraag der stichting eener hoogeschool in het Oosten van Pruisen, waar twee povinciën nog geene hoogeschool bezitten, nog nooit is gedacht, en alzoo het veld geheel voor eene technische school in bovengenoemden zin vrij staat.
(Dietsche Warande.)
Loaeus. Hoogleeraar A. Roersch heeft uitgegeven bij A. Siffer, de briefwisseling van Jan Van Loo (Correspondance inédite de Loaeus, abbé d'Eversham) volgens een handschrift dat berust op de boekerij onzer Gentsche hoogeschool. Van Loo was een der geleerdste humanisten der 16e eeuw, en een der beste latijnsche schrijvers van dien tijd. Ook is het met een waar genoegen dat men die brieven leest, niet enkel daar zij in eene fijne taal opgesteld zijn, maar ook omdat zij ons het dagelijks leven en het werken van onze Vlaamsche geleerden laten kennen. Het boekje bevat 51 brieven en is met eene bijzondere zorg door deer Heer Siffer gedrukt geworden. De uitgever doet ons een onzer beste geleerden kennen en de drukker herinnert ons aan die zoo schoon gedrukte boekjes der 16e eeuw die door al de liefhebbers tot heden toe zoo gewaardeerd worden. In een dezer latijnsche brieven vinden wij een Vlaamsch recept tegen de jicht. Wij schrijven het hier neer daar het wellicht aan de lezers aangenaam zal zijn te weten met welke middelen men trachtte in de 16e eeuw de jichtlijders van hunne kwaal te genezen. Als taal is het ook heel aardig. ‘Neempt een half Pinte nieumolcken melcq, de crume van een nieubacken wittebroot, de doore van een eij, zes (een onleesbaar woord) soffraen, twee oncien olie van roosen, een oncie van mastickt, al tsamen ghezoon in een half pinte potge. Daarof een plaester ghemaeckt van alzoo fijn lynwaet alsmen crijghen can, en dat alzoo groot, dat men de handen of de voeten, daer de pijne in is, daar in gheheel wijnden can. Tplaester alzoo heet opgheleijt, alsment verdraghen can.’ Het geneesmiddel is niet heel werkzaam geweest, daar de uitgever aanneemt dat de abt van Eversham niettegenstaande deze plaaster, van de jicht gestorven is (13 Oct. 1594).
A. De Ceuleneer.
Maatschappelijk Redmiddel is de titel van een vlugschriftje door Fr. Ignatius Beaufays, Minderbroeder, in het licht gegeven en gedrukt te Mechelen bij Fr. Frantzen. Het is reeds de 2de uitgaaf, bewijs dat het boekje met groote gunst onthaald is geweest.
Pater Ignatius schrijft flink en onderhoudend en met den Paus predikt hij als redmiddel der maatschappij aan den terugkeer tot het geloof en de christene levenswijze. Nog met Zijne Heiligheid wijst hij als middel van een voorbeeldig leven op de Derde Orde van den H. Franciscus. Dit nuttig en grondig werkje zij warm aanbevolen.
| |
| |
Boete, treurspel in éen bedrijf van Th. Körner, vertaald door Jef Hinderdael (tweede uitgave). Gedrukt bij den uitgever dezes en te bekomen bij den schrijver te Temsche. Prijs fr. 0,60.
Dit werk, eerst in het Belfort verschenen, wordt volgenderwijze bij het Duitsche publiek ingeleid door de ‘Deutsche Zeitung’.
Ein junger strebsamer Vlaame: Herr J. Hinderdael aus Temsche (Tamise) hat die vlämische Litteratur um ein prachtig uberzetztes Körner'sches Werk ‘Die Suhne’ bereichert. Der Feuergeist des grossen deustchen Freiheitsdichters hat gezundet in dem Herzen des Vlaamen und es erfullt mit germanischem Hochgefuhl. Hinderdael's Versuch in die Fusstapfen seines Lehrers und Vorgängers Dr J. Haller zu treten, dem u.A. die Uebersetzungen von Körner's ‘Tom’ und ‘Zrini’ zu danken, ist bestens gegluckt. Möge er so fortfahren und seinen Stammesgenossen das Schöne und Gute unseres Dichterwaldes auch weiterhin ubermitteln. Solche Gaben sind dazu angethan, Vlaamen und Deutsche einander zu nähern.
(Deutsche Zeitung, 5-11 Juni 1898.)
Lübke's Geschiedenis der beeldende kunsten, vert. door Weissman (eerste aflev.), nieuwe uitgave in 52 wekelijksche afleveringen à 25 centiemen per aflev. Te Gent bij Ad. Hoste, en bij alle soliede boekhandelaren.
Nutteloos den lof te maken van dit standaardwerk dat in handen van alle ware kunstliefhebbers is of moet zijn. Het is het klassiek kunstwerk in Duitschland en is vertaald in alle beschaafde talen.
Deze goedkoope uitgave stelt het in 't bereik van alle belangstellenden. Zeggen wij nog dat het werk versterd is met vele prachtige platen.
K. Vl. Acad. - Zitting van 21 December. Na het verslag der vorige bijeenkomst, brengt de heer Coopman verslag uit over de vergadering der commissie van nieuwere taal en letteren.
Deze commissie heeft haar bestuur voor 1899-1900 als volgt samengesteld: voorzitter, de heer Hansen, ondervoorzitter, de heer J. Obrie en secretaris, de heer Coopman.
Tevens brengt de heer Coopman verslag uit over de belangrijke werkzaamheden der bijzondere commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
Vervolgens vestigt de heer Broeckaert de aandacht der Academie op eene onbekende dichteres Elizabeth Van Hove, echtgenoote van Hendrik Bruynincx, apotheker te Goes, die op 14 Mei 1857 te Dendermonde overleed.
Door den heer W. De Vreese wordt aan de Academie aangeboden het werk van den heer Alfons Roersch, docent aan de Gentsche Hoogeschool, getiteld: Correspondance inédite de Loacus, abbé d'Eversham.
De heer J. Obrie biedt aan de Academie het lyrisch gedicht Bellerophon van den heer Is. Albert aan.
De lezing van den heer Hiel wordt op zijn verzoek tot eene latere vergadering verschoven.
Davidsfonds. - Patria. Bij de opvoering te Gent van dit nationaal drama door Baron Kervyn de Volkaersbeke, bood de eerw. heer Dr H. Claeys, onder de toejuichingen van het publiek, eenen palmtak aan den schrijver, en sprak in dezer voege:
Ik heb de eer, aan ons edelen eere-voorzitter van het Gentsche
| |
| |
Davidsfonds, Baron Kervyn de Volkaersbeke, den palm onzer hulde en erkentenis aan te bieden, met ons vaderlandsche gelukwenschen over zijn treffend drama en over dees feestelijken kunstavond.
Ik wil niet verzwijgen dat het mij bijzonder aangenaam is, door het Davidsfonds aangeduid te zijn, om u, edele heer Voorzitter, in diens naam deze hulde te betoonen: u hier begroeten doet mij herdenken hoe ik, tot het voorlezen mijner eerste, kinderlijke dichtproeven, aan uw vaderhaard uitgenoodigd, en door uw edelen kunstlievenden vader met onderscheiden vriendelijkheid aangemoedigd werd: dit herdenken gaat in mijn eigen leven zoo ver terug, dat waarschijnlijk uwe herinneringen mij tot daar niet volgen, waar ik u, een spelend knaapje, zag.
Bij het eeuwfeest van den Boerenkrijg heeft het Davidsfonds elke betooging geleid en bestuurd of bijgewoond, opgeluisterd, ondersteund. Van in het jaar 1891, op het Katholiek Congres van Mechelen, mocht ik aankondigen dat het Davidsfonds, in het bereiden en inrichten der Jubelfeesten, eene eerste plaats zou innemen. Maar dan reeds was ons eere-voorzitter ons vóór: in den zomer van 1880, had hij in de opene lucht, op het breed tooneel der velden en bosschen van Sint-André bij Brugge, een mimodrama, een levende verbeelding van den Boerenkrijg opgevoerd met mannen en paarden, geweervuur en grof geschut.
De Boerenkrijg is de heldhaftige strijd die ons alouden roem heeft gestaafd, die onze nationale eer heeft gered; want, dank aan den Boerenkrijg, is er tegen het vreemd, woedend geweld van verdrukking, roof en heiligschenderij verzet aangeteekend met het zuiverste en eerlijkste bloed der natie.
Met gansch uw hart, edele heer Baron, zijt gij dit glorierijk tijdvak onzer geschiedenis te gemoet gegaan; daar waart gij te huis, daar vondt gij uw lust, gij, met uw geestdriftige liefde voor Godsdienst en Land, voor onze overleveringen van rechten en zeden, met uw fieren haat tegen onrecht, ongeloof, verdrukking, laagheid, gij, wiens jongelingshand gegrepen had naar den degen van zouaaf en die u schaardet bij de laatste wachters van 's Pausen aangevochten troon; gij, die in uw burgerlijk leven heilige rechten verdedigend, den voet niet achteruittrokt, wèl wetende nochtans waar de ingetreden baan uitkomen zou.
Meermaals heeft het Hoofdbestuur van het Davidsfonds over uw drama gehandeld, en is u zeer dankbaar geweest, toen gij toelating hadt gegeven het werk, gelijk het zelf vraagt en eischt, in het Vlaamsch te vertalen, uit te geven en te doen opvoeren. Dit is dan ook geschied bij tusschenkomst van het Davidsfonds: de vertaling, bezorgd door den eerwaarden heer Van Britsom, professor aan de Normaalschool van Sint Nicolaas, werd aan al de leden van het Davidsfonds gezonden en werd opgevoerd reeds in Vlaamsche steden en gemeenten. Zoo hebt gij, edele heer Voorzitter, een gewichtigen dienst aan onze Vlaamsche Katholieke bevolking bewezen; zoo sticht gij goed onder ons volk, in liefde en zorg voor zijne oprechte en hoogere belangen. Tot u ook mag ik de woorden richten waarmede Dr Schaepman op het laatste Nederlandsch taal-congres van Gent den edelen heer Baron de Maere toesprak: ‘in u staat voor ons een edelman, die weet wat echte adel is, adel die zich met het volk in verbinding houdt en tegenover het volk zijne plichten doet; in het volk is immers de kracht die het schild van den adel omhoog heft.’
- Den 12 December laatst hield het Gentsche Davidsfonds de plechtige prijsuitdeeling aan de leerlingen bekroond in zijne jaarlijksche Vlaamsche prijskampen.
| |
| |
De uitslag van den prijskamp mag als zeer bevredigend aanschouwd worden; het Vlaamsch komt meer en meer in eer en wij mogen met genoegen vaststellen dat in onze vrije scholen, middelbare en lagere, de moedertaal zeer ernstig onderwezen wordt. Wij hebben opstellen in handen gehad die waarlijk puik waren, zoowel in opzicht van stijl, gedachte als van taal.
Ter gelegenheid van het schoolfeest, dat opgeluisterd werd met muziek en zang, had de eerw. heer Dr H. Claeys wel op zich willen nemen eene voordracht te houden over het Davids-Fonds, zijn doel en zijn nut.
De redenaar somt de werkzaamheden op en de aanzienlijke diensten waarover ons genootschap met recht en reden fier mag zijn.
Het Davids-Fonds geeft niet alleen boeken uit, aan hoevele heeft het ook de pen in de hand niet gegeven, die anders voor onze beweging verloren zouden zijn geweest? Zoo b.v. de zeer eerw. heer Kanunnik Martens, thans een der beste wetenschappelijke schrijvers van Noord en Zuid.
De werken welke het Davids-Fonds aan zijne inschrijvers zendt dragen de namen van eenen David, Martens, Snieders, Hilda Ram, de Potter, Pieter Danco en anderen, dat zegt genoeg.
Het nut door zijne bibliotheken gesticht, is ook onmetelijk, en, wat heeft het Davids-Fonds niet gedaan en wat doet het nog niet op maatschappelijk gebied?
Wat zou de Katholieke Vlaamsche denkwijze zijn zonder het Davids-Fonds?
Het droeg ook machtig veel bij, zoowel zedelijk als geldelijk, tot de oprichting der standbeelden aan Van Duyse, Ledeganck, David en Willems.
Na gewezen te hebben op het verval der jeugd, en bewezen te hebben dat dit verval toe te wijten is aan de eenzijdige, materialistische richting van het onderwijs, waarin de kinderen gedreven worden, ontleedt de geleerde redenaar de spreuk van het Davids-Fonds: voor Godsdienst, Taal en Vaderland. En, op de taal drukkend, haalt hij verzen aan van Gezelle, Tollens, De Bo en anderen, om te bewijzen dat men de taal van den geboortegrond boven alle andere talen moet liefhebben en beminnen.
In deze orde van gedachten wijst spreker op de redevoering ‘lofrede op de moedertaal’ door Schrant in 1818 in onze Hoogeschool uitgesproken; hij haalt de woorden aan van den Duitschen Riel die zegde dat de nalionaliteit leeft door de taal en dat waar de taal sterft ook de nationaliteit sterft.
Beminnen wij onze taal en wezen wij er fier op, gelijk de Romeinen, die alhoewel allerbest vertrouwd met het Grieksch, nooit deze taal wilden gebruiken wanneer zij als volk met Griekenland te onderhandelen hadden. Uit beginsel huldigden zij hunne moedertaal en dwongen de Grieken taalmannen aan te stellen.
Zorgen wij ook voor eene beschaafde en gekuischte uitspraak; mutatis mutandis moeten wij het voorschrift van Quintillianus ons voor oogen houden: ‘aan de kinderen niet aanleeren wat zij later moeten afleeren (slechte taal). Hoed u voor kindermeiden welke geen goed Latijn spreken.’
Onnoodig te zeggen dat deze boeiende, zaakrijke en grondige rede met geestdrift en medesleepende welsprekendheid voorgedragen, met stormachtige toejuichingen onthaald werd.
Het Belfort zou gelukkig zijn ze te mogen afkondigen wilde de gevierde redenaar ze schrijven. Zulks doende zou hij een waren dienst
| |
| |
bewijzen aan het Davids-Fonds, aan de Vlaamsche katholieke zaak, en aan de fijnproevers van schoone letteren.
- Meermalen is gebleken dat, wil men voor ontwikkelde en deftige toeschouwers een blijspel zonder vrouwenrollen opvoeren, men de grootste moeite heeft om een stuk te vinden dat daarvoor dienen kan, dit wil zeggen: dat ook aan de vereischten der kunst voldoet.
In deze leemte willende voorzien, schrijft de Gentsche afdeeling van het Davids-Fonds eenen wedstrijd uit voor het leveren van een hoog blijspel (comédie, niet te verwarren met kluchtspel.)
De volgende prijzen zullen toegekend worden: Eene som van 300 fr. en eene medalie voor het beste stuk; eene som van 150 fr. en eene medalie voor het nabeste.
Voorwaarden: 1o Het blijspel mag uit twee of drie bedrijven bestaan; het moest zonder vrouwenrollen zijn.
2o De keus van het onderwerp is gansch vrij. Alleenlijk mag er geene de minste zinspeling in komen tegen den Godsdieest en de goede zeden.
3o De voor den prijskamp bestemde werken mogen niet reeds gedrukt, vertoond of anderzins bekend zijn. Zij moeten zeer leesbaar, aan ééne zijde van het blad geschreven, vrachtvrij besteld worden aan M.F. de Potter, voorzitter van het Gentsche Davids-Fonds, vóór 1 Maart 1899.
De schrijvers mogen zich niet laten kennen op straf van uitsluiting.
Ieder handschrift moet eene kenspreuk dragen, welke herhaald wordt in een bijgevoegd gesloten omslag, dat den naam en het adres des schrijvers zal bevatten.
De afdeelingen van het Davids-Fonds zullen de bekroonde stukken mogen opvoeren zonder schrijversrecht te betalen.
Een keurraad, door het Davids-Fonds aangesteld, zal de ingezonden stukken beoordeelen en vóór 1 Mei 1899 den uitslag van den prijskamp doen kennen.
Monument aan Jan Frans Willems. - De zegepraal is behaald. In de jongste zitting van den gemeenteraad is met eenparige stemmen de gevraagde toelage van 7500 frank toegekend en met 34 tegen drie stemmen de plaats vóor den nieuwen Nederlandschen Schouwburg aangeduid geworden om daar het gedenkteeken, dat de Vlaamsche Beweging en Jan Frans Willems moet verheerlijken, op te richten.
Wij verheugen ons over dit feit, dat onze kracht en ons recht bevestigt. De moeilijkheden waren groot; de hinderpalen vermeerderden dagelijks; al het mogelijke was uitgedacht om onze onderneming tegen te werken.
Wij rekenen het ons ten plichte hulde te brengen aan den heer Siffer, die in den gemeenteraad de voorstellen van het comiteit zoo krachtig heeft verdedigd.
De grondige beweegredenen en bewijsvoeringen, de verklaringen van de kunstenaars De Rudder en De Vigne, den bouwmeester van den nieuwen Schouwburg, de beteekenis der vereering van Willems, die de heer Siffer, zoo treffend uiteenzette, dit alles maakte een grooten indruk, zoo op de leden als op het talrijk publiek en lokte een warm handgeklap uit.
(Het Volksbelang)
Een nieuwe leerstoel te Amsterdam. - De Amsterdamsche Universiteit is een leerstoel rijker geworden: door het Dagelijksch Bestuur der Nederlandsche hoofdstad is vergunning verleend aan Dr.
| |
| |
J.Ph. Vogel om als privaat docent college te houden over de Oudindische literatuur en geschiedenis. Men weet dat de heer Vogel in December 1897 gepromoveerd is op een dissertatie Het leemen Wagentje, Indisch tooneelspel uit Sinskrit en Prākrit in het Nederlandsch vertaald, die overal zeer gunstig beoordeeld werd. Daar in Noord Nederland het Sanskrit tot nog toe veel meer, ja bijna uitsluitend uit een linguistisch oogpunt wordt onderwezen, zal een leerstoel, waar het uitsluitend uit een literair oogpunt gedaan wordt, zeker geen overdaad zijn. Den 18 November Il. heeft Dr. Vogel zijne lessen geopend met eene oratie over De Beoefening der Oud-Indische Litteratuur in Nederland. Het blijkt dat door een Hollander het eerst over de Oudindische literatuur bericht werd, t.w. door Abram Roger in zijne Opene Deure tot het verborgen Heidendom, in 1651 verschenen en in 1663 zelfs in het Duitsch vertaald. Van dit werk, en van dergelijke, die later verschenen, vooral van de beter bekende van François Valentijn en Jacob Haafner, geeft de heer Vogel een zeer aardige karakteristiek. Daarna bespreekt hij, nogal beknopt in verhouding tot het overige, het aandeel dat Nederland nam in de studie der Oudindische literatuur sedert 1784, in welk jaar te Calcutta de bekende Asiatic Society werd opgericht, waardoor de geregelde studie een aanvang nam. Ten slotte betoogt hij met warmte en overtuiging de wenschelijkheid, dat der Oudindische literatuur meer belangstelling worde betoond, zoo om haar zelve, als om haar nut bij de studie der vergelijkende mythologie en letterkundige geschiedenis.
Den heer Vogel zij veel bijval bij zijn onderwijs toegewenscht.
W.d.V.
Leesgezelschap, Hasselt. - Prijskamp. - Er wordt gevraagd eene lijst van hedendaags in goede woordenboeken voorkomende Fransche woorden, die eenen Germaanschen oorsprong hebben.
Aan de beste woordenlijst worden toegekend: 1o Een gedenkpenning; 2o Letterkundige werken, ter waarde van ruim 50 frank.
Voorwaarden. - Enkel handschriften worden aanvaard, goed leesbaar geschreven.
De schrijver zet op zijn werk eene kenspreuk, welke hij, met opgave van naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt.
De mededingende stukken moeten vrachtvrij ten huize van den schrijver (den heer Eug. Leën, Nieuwstraat, Hasselt), ingezonden zijn vóór den 1 Juli 1899.
† Georges Rodenbach, schrijver van Les Foyers et les Champs, Les Tristesses, La mer élégante, Bruges-la-morte, Le Voile, La Jeunesse blanche, Le règne du Silence, enz. Hij werd geboren te Doornijk in 1854 doch bewoonde Gent van zijne eerste jaren af. De schrijver dezer regelen herinnert zich met ontroering, bij deze onverwachte dood, hoe hij getuige was van het ontluiken van Rodenbach's dichtertalent, in de ‘Espérance’, de toenmalige letterkundige maatschappij der katholieke studenten aan de hoogeschool te Gent, en hoe hij, op aanvraag van den dichter zelf, dezes eerstelingen recenseerde in de dagbladen van dit tijdstip.
Reeds gunstig bekend in de letteren trok Rodenbach naar Parijs in 1884 en verwierf zich aldaar door zijne gedichten, zijne romans, zijne tooneelspelen en zijne ‘chroniques littéraires’, een zeer gewaardeerden naam. Dezer dagen nog werd hij, door een referendum in een
| |
| |
Parijzer blad, door menigeen als de eerste dichter van Frankrijk opgegeven. Lang was hij de Parijzer briefwisselaar van ‘Journal de Bruxelles’ en nu schreef hij als zoodanig in ‘Le Patriote’.
Georges Rodenbach, een der prinsen der Fransche letterkunde, was een bloedverwant van Albrecht Rodenbach, ook een prins in de Vlaamsche letteren. Deze laatste had voor hoofdtrek in zijne werken de mannelijke kracht, de eerste de vrouwelijke week- en bevalligheid.
† Konrad Ferdinand Meier, dichter en novellist, na Gottfried Keller, met wien hij veel gelijkenisstukken heeft, Zwitserlands meest populaire schrijver. Hij behandelde veel historische onderwerpen.
† De heer volksvertegenwoordiger Joris Helleputte, voorzitter van het Davids-Fonds, en de heer Fr. Schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, ondervoorzitter van het Davids-Fonds, ondergingen den 29 December laatst een gevoelig verlies door het afsterven van Mevrouw Weduwe Schollaert, hunne wederzijdsche schoonmoeder en moeder. Het Belfort biedt hun zijne innige deelneming aan. Dat hare ziel in vrede ruste.
|
|