Een laatste woord.
Straks zal het juichend feestjaar verdwenen zijn, verdwenen, maar niet vergeten. De bloemen zijn verslenst en de bladeren gevallen, maar de oogst is opgedaan en in de schuren getast.
Wat dit jaar door Vlaanderen liep, was geen stroovuur, dat in twee stonden ontvlamt en uitbrandt; het was een machtige golfslag, die in kringen van jaren zal voorthuppelen langs het onbegrensde bed der zee.
Wij willen, ja, koel en koud genoemd worden door hen die bij het eerste woord in geestdrift ontsteken; wat zeker is, 't is dat, wanneer het hert van ons volk geroerd is, het zijn vuur niet in woorden uitbluscht, maar door werken gaande houdt en aanstookt....
Het gold voor de Vlamingen dankbaar te zijn en dankbaarheid te stichten.
't Was over honderd jaar een ellendige tijd. De onbeschaamdheid der uitbuiting, de dwingelandij der verdrukking, de razernij der goddeloosheid wogen zoo zwaar op het volk en vernederden het zoo diep dat daar waar geen tegenstand kwam, de nakomelingen over hunne voorouders zouden blozen en liefst die bladzijde uit hunne geschiedenis wegscheuren.
Hier kwam de tegenstand edelmoedig en heldhaftig: nevens den Sansculot verscheen de Boer, nevens den verdrukker de held, nevens den goddelooze de martelaar!