Het Belfort. Jaargang 14
(1899)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||
Bellerophon.Ga naar voetnoot(1)
| ||||||
Personen:
Bellerophon, zoon van Glausus, koning van Corinthe, had den koning van Tiryns, Proetos, gesmaad. Proetos wil hem dooden, maar dorst hem zelf niet treffen, omdat hij als gast ten zijnent verbleef. Hij zendt hem bij zijnen schoonvader, Jobates, koning van Lycië, met eenen geheimen brief, waarin hij bevel geeft Bellerophon te dooden. De koning Jobates ontvangt hem met zeer veel pracht; negen dagen lang geeft hij feestmalen en iederen dag offert hij dieren. Den tienden dag vraagt hij den brief en leest het bevel. Hij draagt dan aan Bellerophon den last op, een monster te dooden, met vlammenschietenden muil, leeuwenkop, schaapslijf en draakstaart. Met behulp der godes Athene doodt hij het monster, en Athene geeft hem een gevleugeld paard, Pegasus. Jobates herkent dan in Bellerophon den begunstigde der goden en geeft hem als bruid zijne dochter, die door Bellerophon wordt bemind. Maar zekeren dag wil de held met zijn paard den Olympos bestijgen, ('t is te zeggen den hemelberg of het verblijf der goden); maar hij valt van zijn paard en sterft. Het gevleugeld paard maakt nu, volgens de mythologie, deel van het sterrenstelsel. | ||||||
[pagina 18]
| ||||||
Eerste deel.De handeling grijpt plaats in het Woud van Tiryns.
Bellerophon.
Recitatief.
En ver in het verschiet daalt bloedig rood, de zonne...
En 't wraakgeschreeuw stijgt op, gedragen door den wind...
Geen zoete Philomeel, geen murmelende bronne...
Ik dwaal door 't eenzaam woud, ik dwaal verschrikt, ontzind!...
Ik roep u smeekend aan, o goden!
Vorst Proetos heeft mijn dood geboden,
Vorst Proetos, door mijn smaad verblind!
Maar 'k hoor op mijne klacht slechts de Echo antwoord geven,
Esdrade zelv', de zoete, is mij niet bijgebleven!...
Esdrade (die intusschen Bellerophon nadert).
Bellerophon!
De goden hoorden mijn gebeden,
Appolo richtte mijne schreden,
En 'k zie u weer!...
'k Mag weer uw zoete kussen voelen,
'k Mag in uw gouden lokken woelen,
Als Eools adem eindloos teer!
Bellerophon.
Esdrade, 'k smaak het heil der goden,
Wijl ge weder mij behoort...
Maar het noodlot jaagt mij voort...
Wordt mij wee of troost geboden?
(Wraakgehuil in de verte.) Hoor, het wraakgehuil van 't volk
Snijdt door 't angstig, jagend herte...
Zie, hoe in de grauwe verte
Bloedig hangt de neevlenwolk...
De Thirynthiërs (in de muren van Tiryns).
Wraak! o wrake! Galme door 't heelal
Luid ons wraakgeschal!
Kan ons bloed den hoon vergeven,...
We eischen 't offer van zijn leven...
Hem die koning Proetos smaadt,
Ontgaat nimmer Tiryns haat!...
| ||||||
[pagina 19]
| ||||||
Bellerophon (wanhopig).
Het volk op de Agora snelt toe in 't avondrood.
De krijgers roepen wraak en eischen mijnen dood; -
En 'k zie me in naren droom, als 't schichtig hert gedreven, -
Door 't moordend staal geveld, op 't bloedig schild geheven...
De Tirynthiërs (in de verte).
Wraak! o wrake! Galme door 't heelal
Luid ons wraakgeschal!
Bellerophon (moedeloos).
Hoor, lieve, hoor, men eischt mijn leven...
Esdrade (troostend).
Neen, ban de vrees en zie me in 't oog,
Of daar een valsche hope loog...
Uw vrijheid heeft de Vorst geschreven:
Het dierbaar schrift is mij vertrouwd;
En als Jobates het ontvouwt,
Zal Hymenaios ons vereenen...
Bellerophon.
Het bloedig floers drijft in de verte henen:
't Is liefdedauw, die 't brandend herte laaft.
Esdrade lief, zoo schoon, zoo rijk begaafd,
Aan uwe zij zijn vrees en smart verdwenen!
Esdrade.
Aria.
Wij zullen heengaan... Ver, geliefde, ver!
En 't morgenrood vindt samen ons op weg
Naar 't zonnig land, dat ons de liefde wijst!
En vooglenzangen stijgen, waar wij gaan
In reine vreê. De bloemen geuren zacht
Als wierookwalmen... O, geliefde, kom!
Voelt gij 't genot niet dat ons ginder wacht,
Waar, rustend op mijn borst, gij 't zoete woord
Van liefde laat ontglippen uit uw mond?
Wij zullen heengaan, geestdriftvol omarmd...
En groene mirt begroet ons langs de baan!
| ||||||
[pagina 20]
| ||||||
Esdrade en Bellerophon.
Van liefde spreekt ons weer het ruischend loover,
Van liefde weer de zoele zomerwind;
't Is of een nieuwe dag begint,
Vol weelde en glans en zilvren zanggetoover.
De Tirynthiërs (meer en meer in de verte, invallende in den tweezang).
En machteloozer klinkt ons woord:
Moord! Moord!
Bellerophon.
Vrij zijn, vrij zijn in uw armen!
Badend in der minne gloed...
Esdrade.
't Hart door liefde voelen warmen,
Kussen drinkend, honigzoet!
De Tirynthiërs (wegstervende stemmen).
Wraak! o wraak!
Esdrade en Bellerophon,
Van liefde spreekt ons weer het ruischend loover,
Van liefde weer de zoele zomerwind,
't Is of een nieuwe dag begint,
Vol weelde en glans en zilvren zanggetoover!..
einde van het eerste deel. | ||||||
[pagina 21]
| ||||||
Tweede deelPlaats in Lycië.
Volk van Lycië (dat Esdrade en Bellerophon met welkomzangen begroet).
Geestdriftig klinkt de vieugdegalm!
Wij wachten u met feestakkoorden,
Met mirtenkrans en wierookwalm,
En hymnen schoon als tooverwoorden...
Het lied der gouden cythersnaar
Verwelkomt u, o minnend paar!
(Jobates doet zijne intrede onder de tonen der marsch van Lycië.)
Jobates.
Esdrade, kom aan mijne borst,
En kus me, kus me eindloos teer...
Uw bruidegom vindt hier een vorst,
Een nieuwen vader weer!...
Esdrade en Bellerophon.
O zoete streeling, zalig hopen!
Ons gaat een gulden toekomst open,
Wen 't hart naar zoete liefde dorst!
Jobates.
Stijge de wierook in geurige wolk,
Knielen de maagden en bidden om zegen,
Strooie de jeugd nu 't gebloemt allerwegen;
Ruische 't gezang van het dankbare volk!
(De stapels worden aangestoken en de vlammen stijgen opwaarts, terwijl het volk geknield rond het offer zingt.)
Volk van Lycië.
Stijg nu, vlam, in hellen glans,
Stijg nu tot den hemeltrans.
Draag den goden onze beden, -
En het loon der offerand!
Zij der liefde heilig pand,
Zij de vrede hier beneden!...
(Deze plechtigheid wordt gevolgd door dansmuziek.) | ||||||
[pagina 22]
| ||||||
Vrouwen.
Dat nu vreugde,
Dans en liefde,
Blakend verwen onze wang,
Schalle luid de jubelzang...
Borsten gloeien,
Kussen vloeien
Midden in den liefdedrang!
(Jobates heeft het schrift van Proetos ontvouwd en gelezen. Het volk jubelt meer en meer terwijl Esdrade haren vader verschrikt aanschouwt.)
Esdrade (smeekend).
O vader, o Koning, ik lees in uwe oogen
Zoo'n wonder gevoel... En 'k smeek u zoo zoet!
Ik hang aan uw borst nu en vrage meedoogen.
O vader, o Koning, wat heeft u verwoed?
Jobates (streng).
Bellerophon, u treft een vreeslijk vonnis.
Gij hebt den koning van Tiryns gesmaad...
Zoo zult ge als straf de marteldood nu sterven...
Zoo hoor 't bevel dat als een vloek u neerslaat:
In 't diepste van 't gebergte schuilt een monster,
Met leeuwenkop en vlammenschietende oogen;
Het waart er rond en brengt alom vernieling;
En wie 't gedrocht eens zag, die vluchtte heen;
En niemand, niemand dierf tot nu het dooden...
Dit vreeslijk monster nu, Bellerophon,
Zult gij bevechten tot de dood u treft!
Esdrade (verschrikt).
O genade, vorst almachtig!
Zie, ik buig de knieën neer...
Volk van Lycië (smeekena).
Wees den liefdeband indachtig
Die hen strengelt eindloos teer...
| ||||||
[pagina 23]
| ||||||
Bellerophon (gebiedend).
Geen wee,
Geen laffe bee!
Ten strijde dan vooruit! een vrouwenoog bespiedt me,
De scherpe spies gevat, omgord het glansend schild!
Den zwaren helm gedrukt... En 't schrikbaar monster ziet me
Met wondren moed in 't oog, wen 't mannenharte trilt!...
Esdrade (wanhopend).
O kom, mijn zoete bruidegom,
Ik druk mij hooploos aan uw herte...
Wij snellen henen naar de verte...
En redding wacht ons. Kom, o kom!
Bellerophon.
O, wil mij smeekend niet bekoren!
Het is een nietig toovergloren,
Bij deze spotternij...
Esdrade.
O! Medelij!
Vaarwel! Een laatste kus versmelte beider zielen.
O laat me nog eenmaal aan uwe voeten knielen...
De tijd vervliegt zoo maatloos snel!
Bellerophon.
De scheiding komt... Vaarwel...
Volk van Lycië.
In gouden droomen
Zal hij, den krans om 't hoofd, tot U, geliefde, komen.
Esdrade (met eenen gil uitroepende).
Vaarwel!
(Plechtige stilte.) Een vreeselijk gerucht laat zich hooren. Het monster nadert, terwijl de donders in de verte grommen. | ||||||
[pagina 24]
| ||||||
Volk van Lycië.
(Algemeen koor.)
En voort nu! voort!
Wij hooren 't monster aaklig kreunen.
Hoort! Hoort!...
Paleis en hut op hun gewelven dreunen;
En voort nu! voort!
Het onweder woedt meer en meer. Bellerophon gaat ten strijde tegen het monster. Een wild gevecht heeft plaats; de kreten des volks mengen zich met het ratelen des donders.
Volk van Lycië.
En 't onweer bruist... de wilde winden loeien...
De zware donder gromt, en regenstroomen vloeien...
De bliksem doet den hemel gloeien...
Jobates.
Het vreeslijk monster schiet verblindend hem nu tegen...
Een vreeslijk wangedrocht, met breeden leeuwenkop,
En zwavel spuwt de muil in kronkelende wegen.
Volk van Lycië (tot Bellerophon).
Bellerophon, snel toe en stort er woedend op!
Esdrade (uitzinnig).
Hoe razend holt en rolt de kamp!
O ramp!
Het monster slaat mijn heil ten gronde!
O gruwlijk feit... O bange stonde!
Mannen.
Hij stormt vooruit... vooruit... op 't hijgend monster weder,
Een enkle ruk, een stoot, en 't wangedrocht stort neder;
Het slaat zijn bloedig brekend oog
Omhoog!
De scherpe spies heeft het doorstoken...
Hij is gewroken, ja, gewroken!
Een oogenblik plechtige stilte. Bellerophon keert zegevierend terug. Een triomfmarsch wordt aangeheven. Het volk van Lycië begroet geestdriftig den overwinnaar. | ||||||
[pagina 25]
| ||||||
Esdrade (overgelukkig).
U vrij te zien! U kussen geven!
En rusten aan uw mannenhart!
Bellerophon.
Ik heb voor u 't gevaar getart,
En ik hervind bij u het leven...
Jobates.
De koning schenkt u zijn genade,
En gansch zijn levensheil, zijn kind...
Dat Hymenaios u verbind'!
De zoete Esdrade wordt uw gade!...
Eene stem (uit den hooge).
Athene loont en eert den held,
't Gevleugeld paard is hem beschoren!
Bellerophon (overgelukkig).
Pegasus zal mij toebehooren!...
Welaan, d'Olympos opgesneld!...
Esdrade.
Ik smeek u, blijf, nog woedt het vreeslijk weder,
Een angstgevoel beklemt me, zwakke bruid...
Bellerophon.
O stil uw vrees!
(Bellerophon vliegt met Pegasus, het gevleugeld paard, den Olympos op.)
Lyciërs.
Daar stort het ros vooruit,
En snuift de winden op en slingert op en neder...
Esdrade (angstig).
En vreeslijk steil is 't reuzenhoog gebergte.
‘O stil uw vrees,’ dat is zijn laatste woord!...
| ||||||
[pagina 26]
| ||||||
Jobates (troostend).
Hij zal omhoog tot bij de goden dringen,
Hij wil zijn heil verkonden aan hen zelv'!...
(Een vreeselijk gerucht stijgt op, de wolken scheuren en een bliksemschicht treft Bellerophon, die van het gevleugeld paard valt).
Esdrade (uitzinnig).
O, zie, een straal, een helle straal des bliksems
Verblindt hem 't oog! het is te laat... te laat!...
Daar stort hij neer! En 'k mag met hem niet sterven!...
Algemeen slotkoor.
Lofzang aan Bellerophon.
Stralend glinstert omhoog nu het beeld van zijn grootheid, Pegasus.
Eeuwig verkondigt 't gewelf zijne glorie in schittrende glansen;
Dankende knielt het volk in bewondering heffend de blikken.
Heilig, o dichter, zij 't beeld u van hem die de tijden gedenken!
Liefde herschiep hem tot held; hem leidde de gunst van Athene...
Stralend glinstert omhoog nu het beeld van zijn grootheid, Pegasus!
EINDE. |
|