| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Boom tijdens de Fransche Omwenteling, door den eerw. heer J. Fr. Pallemaerts. leeraar in 't klein Seminarie te Mechelen. 73 bladz. Mechelen, Van Velsen, 1898.
Toen schrijver zich bezighield met de stof tot eene beknopte geschiedenis des Boerenknrijgs (zie Belfort, aflev. Juli 1898) te verzamelen, kwamen hem eenige bijzondere feiten, in zijn geboortedorp tijdens de Fransche Omwenteling voorgevallen, te weet. Niet geschikt om in eene algemeene geschiedenis aangeteekend te worden, zijn zij nochtans van plaatselijk belang niet ontbloot, en dienden daarom in een afzonderlijk boekje uitgegeven. Oprecht belangvol en aandoenlijk zijn de lotgevallen van den eerw. heer Moons, ondeipastoor van Boom, door hem zelven verhaald in een paar uitgebreide brieven uit Cayenne, November 1798 en Januari 1799, gedagteekend Drie maanden nadien kwam de grootmoedige priester met twee zijner gezellen, in het woud van Corentin, een statie van Hollandsch Guyane, om het leven.
Deze monographie is vol nut omdat zij, wellicht beter dan eene algemeene geschiedenis, ons door tal van bijzonderheden bekend maakt met de drijfveeren en den aard der volksbeweging van 1798. Het nieuwe boek van den heer Pallemaerts mag eene ernstige bijdrage heeten tot de verheerlijking dier Boeren, welke het Vlaamsche volk, in letteren en toonkunst, met gedenksteenen en eerezuilen, na verloop eener eeuw, vol geestdrift en vaderlandsliefde, huldigt, toejuicht en zegent.
C.M.X.
Een Kroningslied, door Dr H.J.A.M. Schaepman. Bij Van Holkema en Warendorf.
Begeesterd, gelijk al zijne anders zoo bedaarde landgenooten, bij de kroningsfeesten, maar bovendien bekwamer dan wie ook die begeestering in verhevene en blijvende accoorden te vertolken, heeft Dr Schaepman een lied gestemd, een Kroningslied dat een Koningslied is.
De gloedvolle Opdracht, het bevallige Klokkenspel en de hartroerende Slotzang wisselen af met de hoogernstige gedachten der Kroningswake, Kroning, Huldiging.
De Kroningswake is in dit vers samen te vatten:
Een koning komt! Gij, volk, vereer en kniel!
| |
| |
In de Kroning is de beschrijving van 's konings kroon, met de bijgaande overwegingen, heerlijk en diepzinnig. Maar, breed en stout van opvatting, sierlijk en machtig van uitvoering, gaat Huldiging het overige te boven.
Die dichterlijke studie over het volk, die ontzaggelijke macht in het plan der Voorzienigheid en in den gang der wereld, kon Schaepman, de volksman, de volkskenner, wagen. Hij mag de koningin vragen:
Kent gij het volk? Zond ooit uw oog zijn peil
Ten bodemloozen afgrond van zijn wezen,
Mat ooit uw blik zijn hoogte, hooggerezen,
Eenige verzen uit den slotzang: de jeugd, rond den troon der koningin, zingt het lied der toekomst:
Al zijn de stemmen teeder
Gij hoort ons eenmaal weder
De kloekheid zal vertalen
Wat u de geestdrift biedt,
Zoo worde Schaepmans Kroningslied als een nieuw puikgedicht gewaardeerd, naast Aya Sophia en het overschoone H. Sakrament van Mirakel tot Amsterdam.
C.J.A.M.C.
De Rodenbachsvrienden, bloeiend Vlaamsch katholiek Studenten Genootschap der Gentsche Hoogeschool, hebben ter gelegenheid van hun tienjarig bestaan een eerste Jaarboek uitgegeven (Gent, A. Siffer, 202 bl) bevattende een aantal merkwaardige studien en ook eenige goede novellen en dichtstukjes, onder andere twee van Guido Gezelle en een van P. Danco. Wij ontmoeten er ook eenige belangiijke bladzijden van den heer J. Mees ‘over de Graven van Vlaanderen en hunne onderdanen ten opzichte van het Vlaamsch’ en eenige maar al te gegronde beschouwingen over het onderwijs in de meisjesscholen. Wij hopen dat de Rodenbachsvrienden ons jaarlijks met zulke goed doordachte en wel geschrevene voortbrengselen zullen vergasten.
Ziehier hoe het ‘Fondsenblad’ den bundel beoordeelt:
Dit jaarboek steekt, onder letterkundig oogpunt, voordeelig af bij de boekjes van dien aard, welke gewoonlijk door min of meer letterkundige kringen worden uitgegeven. Er zit, ontegensprekelijk, kruim en kunst in.
Het begint met een flink opgesteld en zaakrijk tienjarig verslag,
| |
| |
dat men de beknopte geschiedenis van het taalminnend studentengenootschap de Rodenbachsvrienden noemen mag.
De verdere inhoud, die tot 200 bladzijden reikt, is samengesteld uit bijdragen van verschillenden aard: gedichten, novellen, eene geschiedkundige verhandeling en eene hedendaagsche beschouwing over de belangen der Vlaamsche taal en eene korte levensschets van Albrecht Rodenbach.
De gedichten zijn, over 't algemeeu, bloeiend en treffend en verraden de pen van reeds gevormde of wordende kunstenaars.
De gedichten van Liske Valkeniers - waarom dien vrouwelijk klinkenden deknaam? - zijn heerlijk beschrijvend, echte natuurtafereelen.
Het laatste, De Gunsteling der Walkuren is eene prachtig uitgewerkte sage. Het Gildelied van Fl. Van Durme (getoonzet door zijnen broeder) is krachtig en welluidend tevens en ademt den koenen Vlaamschen strijdlust.
Daarop volgen Jantje en Hosannah van ‘heer ende meester’ Guido Gezelle, twee pareltjes van het zuiverste water.
Bamisweer in Juni, van R. De Clercq, is iets wat de Franschen een welgelukte boutade zouden noemen; Witte Donderdag, van denzelfden, is een ingrijpend godsdienstig sonnet; doch wat ons van hem het meest bevalt is de uitgebreide ballade Halewijns straf, gedicht naar het middeleeuwsche Halewijnslied.
Wie beter dan Pieter Danco, die in Kongo verbleef, en ons daaruit zijn heerlijk en kloek opgevat werk Ook een ideaal heeft medegebracht, kon ons Afrika bezingen? Ook hier wordt, in machtige en aanlokkende toonen, het kristen ideaal op den voorgrond geplaatst.
Eene eervolle melding verdienen ook Een Gevoel en Twee Bloemkes van Rykaard.
Eindelijk ontmoeten wij in Lena, van Karel Broeckaert, een rijmloos metrisch verhaal dat de hoogste belangstelling gaande maakt en tevens tintelt van echte poëzie.
Afscheid nemende van de dichters hebben wij met evenveel genoegen kennis gemaakt met de novellenschnjvers, bij welke hat ook aan geen talent en gaaf van schildering ontbreekt. Hier echter loven wij niet onvoorwaardelijk; wij ontmoeten hier eene soort van realism dat, naat onze meening, bij sommigen wat ver wordt gedreven. Van zulk realism in de feiten getuigen, het Wereldsch Kerstfeest van Amaat Van Waesberghe en nog meer Schoon Rachelleke, van Bing. In de uitdrukkingen komt het voor in Op de Voutekamer, een kerstverhaal door Alfons Sevens. De plaats, waarop wij het vooral gemunt hebben, staat onder aan bladzijde 123.
De verhalen Om 't Goede, van Julius Tuypens en Het Wonderbaar erfdeel, van G. Lefèvre, komen ons, het eerste vooral, wat al te naief voor.
Wat nu de verhandelingen: De Graven van Vlaanderen en hunne onderdanen ten opzichte van het Vlaamsch en De plaag des tijds betreft, gaarne zien wij dat de studenten door zulke schriften toonen niet onverschillig te zijn aan den strijd voor ons taal- en volksrecht. De
| |
| |
heeren Julius Mees en Botosyde hebben daarmee een voorbeeld gegeven, dat navolging verdient.
Geschichte der Weltliteratur, door Alex. Baumgartner, J.S.I. Die Literaturen Westasiens und der Nillander. II Die Literaturen Indiens und Ostasiens. Freiburg, Herder 1897.
Sedert wij het ter perse leggen van dit werk aankondigden, zijn meer dan twee deelen ervan volledig verschenen.
Het is licht te begrijpen dat een arbeid van deze soort de belangstelling van menige letterkundigen trekt: Wij kunnen dan ook met den meesten lof van de studie des schrijvers spreken. Nauwelijks waren de eerste afleveringen de wereld ingezonden of van alle zijden werden de oogen op dit grootsche werk gericht, en nu reeds kan men verzekerd zijn, dat P. Baumgartner zijne voorgangers in dit vak ver overtroffen heeft. Velen voldoen weinig aan hetgeen van eene geschiedenis van dezen aard kan geeischt worden. Vooral moet een dusdanig werk onzijdig blijven, en niet uit partijzucht datgene ter zijde laten wat soms den voorrang moest hebben; deze vijandelijke houding, welke wij bij verscheidene schrijvers waarnemen, is dan ook de oorzaak dat vele hunner werken slechts eene zeer beperkte waarde op geschiedkundig gebied hebben.
Wij hebben reeds vroeger (Dietsche Warande blz. 403, 1897.) de verdeeling van P. Baumgartner's werk medegedeeld Het eerste boek behandelt de letterkunde der oudste volkeren. De geschiedenis der Israelieten is in vier kapittels verdeeld; het vijfde kapittel handelt over de Assyriers en Babyloniers en de twee laatste betreffen de Egyptenaren. In het tweede boek treffen wij eene schets aan der oud-chnstelijke litteraturen van het jodendom, eene algemeene schets der Syrische, Koptische, Etiopische, Armenische en de nieuw-hebreeuwsche literatuur.
Onze grootste lofspraak betreft de behandeling der Arabische litteratuur. Sedert Hammer-Purgstall heeft het niemand meer gewaagd iets op dit gebied te schrijven. Voor zijne studie heeft de schrijver enkel de werken van Caussin de Perceval, Kremer en Schack kunnen raadplegen, voor het overige heeft hij zich op zijne eigene studie moeten steunen.
Hetgeen wij over de behandeling der arabische litteratuur zeggen mag ook op de persische toegepast worden. Hier heeft de schrijver zich moeten bepalen bij enkele monographien van den vakkenkenner H. Ethé. De talrijke proeven van dichtkunst, welke men hier ontmoet, in zuivere taal overgebracht, bewijzen op voldoende manier dat de schrijver zich bij. zonder op de studie der verschillende volkstalen heeft toegelegd.
De tweede band, welke uit zes boeken bestaat, handelt over de geschiedenis der letterkunde der Indische en oostaziatische volkeren. Onder dit opzicht is het werk van P. Baumgartner het eenige dat tot hiertoe bestaat. Dit gedeelte van zijne studie mag dan ook met recht het belangrijkste genoemd worden
Het eerste boek spreekt over de letterkunde der Indische volkeren. Bijzonder wel gelukt is de behandeling der twee groote epossen. de Mahâb- | |
| |
hárata en de Râmâyana. Vervolgens komen de epische, lyrische en dramatische meesterwerken der sanskrietsche letterkunde; eenige bladzijden worden gewijd aan de fabels en bijzonderste romans dezer volkeren.
Het tweede boek treedt in bijzonderheden over de menigvuldige talen, welke van het sanskrietsche afstammen. Alhoewel de menigvuldigheid dezer talen de stof, welke de schrijver te behandelen heeft, in mime mate vermenigvuldigt, toch mag hij zich beroemen alle moeilijkheden overschreden te hebben; wij vinden in zijne studie zoowel de eenvoudigste volksliederen aangeteekend als het door miljoenen menschen vereerde Râm bant Manas.
Verder leidt ons de schrijver tot de hoofdstreken van het Buddhismus, Ceylon, Birma, Siam, Tibet en Mongolie, en sluit zijn tweede boekdeel met eene uitgebreide studie over de merkwaardigste verschijnselen uit de letterkunde der chineesche en japaneesche volkeren.
Men heeft zelden gelegenheid met zooveel onbepaalden lof over een letterkundig werk te kunnen spreken. De schrijver mag zich gelukkig achten zijnen arbeid nu reeds de schoonste vruchten te zien dragen. Van alle zijden worden de oogen op deze nieuwe algemeene geschiedenis der letteren gericht, die zoowel door volledigheid als onpartijdigheid, door aantrekkelijken stijl als klare voordracht uitmunt.
K.
Het Jaarboekje van Alberdingk Thym voor 1898 deelt bij de gelegenheid van de kroning der jonge hollandsche vorstin een aantal bijdragen in proza en in verzen mede, waarin de lof der jeugdige koningin wordt gezongen.
Het is zeer passend, dat nog eenmaal pater van Meurs' ‘Grootje aan 't prinsesje’ overgedrukt werd. Even belangwekkend was het onder den titel Van de Landen van Overzee een aantal gedichtjes te verzamelen, welke in eigen taal de heilwenschen uitdrukken der Oost- en West Indische katholieken. Zoo treft men niet min dan 12 verschillende talen in deze kleine verzameling aan.
Als historische bijdragen, nemen het artikel van Dr W. Everts, Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, eene achter-kleindochter in den 37en graad van Keizer Karel, met stamtafel, en dat van J H.A Thus Wilhelmina dochter van de H Elisabeth, met twee genealogische tafels, eene bijzondere plaats in. Eene bijdrage van Prof. Vermeulen getiteld: Een Vredevorst, wordt gewijd aan de levensschets van den katholieken prins Willem van Oranje. Pater Allard, de Vondelvereerder, handelt over de verhouding welke tusschen Joost van den Vondel en prins Frederik Hendrik bestond, alsook dezes betrekkingen met Daniel Seghers. De schrijver spreekt bij deze gelegenheid over de groote verdienste van den bloemschilder en wijst voor nadere bijzonderheden over Daniel Seghers op een ‘lent van Vaarzen’ welke door den schrijver in den jaargang 1870 van den Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken medegedeeld werden. Doch hij schijnt hier uit het oog te verliezen wat Pater Kieckens over den voortreffelijken man
| |
| |
in het Bulletin de l'Académie d'Archéologie de Belgique in 't midden bracht, evenals zijn artikel over Daniel Seghers in D.W., jaargang 1891, evenals de lofdichten door Dr P. Alberdingk Thym in hetzelfde tijdschrift reeds in 1876 medegedeeld.
Het boekje, dat wel wat laat is verschenen, geeft op den keurigen omslag eene fraaie afbeelding der H. Elisabeth, van Karel de Groote, en de wapens der Nederlanden, allen zinnebeeldig aangebracht.
Boon's Letterkundige Bibliotheek. - De uitgever H Boon, te Amsterdam, heeft de hand gelegd aan een goedkoope volksuitgave der letterkundige werken van de meest verdienstelijke nederlandsche schrijvers. Deze uitgave zal verschijnen in deeltjes van 3-5 vel druks voor 20 cents. Voorloopig zullen hierin worden opgenomen Vondel's Lucifer, De Leeuwendalers, Hooft's Warenar, enz
Het eerste deeltje bevat Vondel's Gysbrecht van Amstel, in nieuwe taal bewerkt door J.A. Verkuyl. Alhoewel voor de hoogere studien der letterkundige oudheden altijd voor de studenten de oorspronkelijke spelling aan te bevelen is, ontvalt niet al de waarde aan de vertolking derzeltde in nieuwe taal. Hierdoor worden min geoefenden in staat gesteld de oude nederlandsche werken van nabij te leeren kennen; van de menigvuldige edities van Vondel's meesterwerken zijn allen, op enkele uitzonderingen na, in oude taal weergegeven. Men mag dus van deze nieuwe verzameling van dichtwerken eene algemeene verspreiding verwachten.
Lebrecht Dreves Ein Lebensbild. Als Beitrag zut Literaturund Kirchengeschichte nach dem handschriftlichen Nachlass und den gedruckten Quellen entwoifen von Wilhelm Kreiten, S.J. Mit Dreves' Bildniss. Freiburg 1. B., Herder, 1898, VIII en 432 bl. 8o. Prijs Mk 5,-, geb. Mk. 6 40 = fr. 6,25 en fr. 8 -.
Wij kennen reeds sedert vele jaren den gemoedelijken dichter Kreiten, aan wien de helaas! te vroeg gestorven Ludwig Brill zijn schoonste zangen toewijdde Wij kennen evenwel ook den scherpzinnigen criticus en weten dat Kreiten's kritiek even grondig is als zijn stijl aantrekkelijk Door niemand kon een karakterschets van den edelen dichter Lebrecht Dreves betei worden ontworpen als door Pater Kreiten, en zijn weik is dan ook een belangrijke bijdrage tot de geschiedenis der letterkunde. Kreiten heeft ook veel uit de nagelaten handschriften van den dichter Dreves geput. Deze behoort tot de beste der Romantieken en bekleedt eene eereplaats tusschen Adalbert van Chamisso en Eichendorff, met wien hij ook in persoonlijke betrekking stond.
Wat Dreves' gedichten vooral kenmerkt, is de diepte van gevoel en het meesterschap in den vorm Uit zijn uitgegeven stukken blijkt eveneens hoe vatbaar hij was voor het schoone en welk evenwicht hij steeds wist te bewaren.
Wie dit boek leest zal ten zeerste met den dichter ingenomen zijn.
| |
| |
Een blik op zijne beeltenis doet ons dadelijk ten ongewoon mensch en kristen strijder in een waas van dichterlijkheid erkennen.
Ten slotte geven wij de regels door Dreves aan eenen vriend gericht, toen zijne kinderen zich beklaagden dat zij zijn naamfeest niet konden vieren, dewijl hij Lebrecht heette naar zijn' peetoom, vorst Blücher.
Lebrecht (leef goed) ward ich genannt, und Glaubrecht (geloof [goed) nennet der Mann sich,
Dem der Glaube allein ohne die Werke genügt.
Nicht einsertig, o Freund! Zum Glaubrecht gehort der Lebrecht Gleich wie dieser ja auch nichts ohne jenen vermag.
Willst einen dritten im Bund du nehmen, ehrwürdiger Glaubrecht Unmaszgeblich alsdann, schlag ich den Hoffrecht (hoop goed) dir vor.’
Het weik verdient alleszins onder kunstvrienden en alle andere welgezinden veispreid te worden.
V.N.
Trierisches Archiv. - Verzameling van Dr Keuffer. Trier. Fr. Lintz, 1898. 1o band.
Met het doel een aantal onuitgegeven en onbekende bescheiden omtrent de bouwkunst en zedegeschiedenis van het middeleeuwsch Trier aan het daglicht te brengen, heeft de stedelijke archivaris, Dr Keuffer, de hand gelegd aan het gioote werk, waarvan thans het eerste deel verschenen is.
Bijzonder merkwaardig is de beschrijving van het liturgisch epistelboek van Prum met twee fraaie lichtdrukken, evenals E. Kutzbach's bijdrage over de wereldlijke gothische gebouwen, welke in de vroegste middeleeuwen werden opgericht, maar welke thans door de zucht naar modeine figuren en versieiselen gansch als aloude kunstpronkstukken hun karakter verloren hebben.
Als bijdrage der zedegeschiedenis kan de verhandeling van Dr Lager over de dienstregeling der beambten en dienaars der domkerk in de XIIe eeuw, de eerste plaats innemen.Van even min belang is het onderwerp van Dr H. Isay, welke een aantal bijzonderheden aan het licht brengt over Bonagratia von Bergamo's geschriften, tot verklaring der oneenigheid tusschen paus Johann XXII en Ludwig d.B.
Les dernieres cartouches d'un archiviste. - Le Goeden dag. Les fresques de la Leugemeete. Observations présentées à M.J. Van Malderghem, par H. Van Duyse. Gand, De Brabandere 1897
Om de lijst der critische werken, welke in de laatste tijden over dit onderwerp geschreven werden, volledig op te geven, maken wij hier melding van de laatste verschenen opmerkingen, omtrent den Goeden dag en de Gentsche Leugenmeete. Wat de kritiek over dit werkje betreft, wij hebben leeds bij vroegere gelegenheid onze meening over dit onderwerp laten kennen.
K.
| |
| |
De Geldwaarde in de Geschiedenis. - Practische wenken door Edm. Geudens. Antwerpen, Dela Montagne 1897.
Wij kunnen deze bijdrage niet genoeg aanbevelen aan degenen welke zich met oudheidkunde bezig houden. Voor diegenen, welke niet tot deze klas behooren, is het tevens belangrijk een gedachte te hebben van de beteekenis der geld-of muntbenamingen en een oogslag te werpen op de verschillende omstandigheden, welke de munten in waarde deed vermeerderen en verminderen.
Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers is de titel van eene lezing in de Vlaamsche Academie gehouden door Th.I.J. Arnold, welke lezing thans verschenen is in de laatste aflevering der ‘Verslagen’ der Academie.
Hoe wij letterlijk, en veeltijds tegen den zin, uit het Fransch vertalen is door voorbeelden tastbaar en aanschouwelijk gemaakt. Voorgelicht door den fakkel van den schranderen schrijver, zien wij woorden, uitdrukkingen en wendingen, welke wij als gangbare munt beschouwen en zonder erg of nadenken dagelijks gebruiken, eensklaps voor onze oogen verschijnen in hunnen monsteiachtigen onzin. Voorwaar de geest der Nederlandsche taal is ons nog bitter weinig eigen! Natuurlijk zijn het de Gentsche dagbladschrijvers niet alleen welke hier bedoeld worden, vele Vlaamsche schrijvers zullen met vrucht deze nuttige proef van taalpolitie lezen.
De Toekomst, maandblad voor onderwijzers, verschijnt niet meer. Dit tijdschrift, opvolgendlijk bestuurd door Dautzenberg, Frans de Cort, Sleeckxen De Mont, was in letterkundig opzicht zeer verdrenstelijk. De strekking was ‘liberaal’ en uit dien hoofde kon het tijdschrift door de katholieken niet ondersteund worden
Volkskunde, een aanhangsel van De Toekomst, blijft evenwel bestaan onder redactie van P. de Mont en A. de Cock. Voor onze Folklore is het wel te raadplegen.
Konink. Vl Academie. - In de zitting van verleden maand deelde hoogleeraar Dr. W. de Vieese den uitslag mede van de zending, met dewelke hij door de Regeering belast werd, in het British Museum te Londen, namelijk het afschrijven van een oud Nederlandsch handschrift. Zijn werk is zeer belangrijk en het werd door de leden zeer geprezen.
De heer de Vreese heeft daarna lezing gedaan van eene studie over de werken van Cornelis Everaert (einde der XV eeuw) welke uitgegeven zijn door de heeren Muller en Scharpé.
De heer minister De Bruyn heeft aan de Academie laten weten, dat hij haar een marmeren borstbeeld schenken zal van Jacob van Maerlant, den vader der Dietsche dichters al te gader Het is de Antweipsche beeldhouwer Jespers, die gelast is met dat werk
Letterkundige wedstrijden der Koninklijke Vlaamsche Academie voor 1900. - I. Middelnederlandsche Taal- en Letter- | |
| |
kunde. Men vraagt eene vergelijkende klank- en vormleer der verschillende Middelvlaamsche dialecten, zooals die uit oorkonden kan opgemaakt worden. - Prijs: 600 frank of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
II. Nieuwere Taal- en Letterkunde. Geschiedenis der Nederlandsche taalkunde in de Zuidelijke Nederlanden, van de XVIe eeuw tot 1886. - Prijs: 800 frank, of een gouden gedenkpenning van dezelfde waarde.
III. Vak- en Kunstwoorden. Eene volledige Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsche vakwoordenlijst over het ‘Notariaat’. - Prijs: 500 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
IV. Eene volledige Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche Woordenlijst over de ‘Veeartsenijkunde.’ Met bijvoeging van de gewestelijke woorden en uitdrukkingen, en teekeningen waar het past. In het antwoord zullen de Mededingers ook zooveel mogelijk de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche bena’ mingen mededeelen - Prijs 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Wedstrijden voor 1901. - V. Zuidnederlandsche Folklore. Eene zoo volledig mogelijke verzameling en nauwkeurige beschrijving van de oude en hedendaagsche ‘kinderspelen’ in Vlaamsch-Belgie, met aanteekening der daarbij gezongen liederen (woorden, en in zoo ver het mogelijk is, de muziek). - 1e prijs: 800 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. 2e prijs: 400 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
VI. Eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den ‘Loodgieter en Zinkbewerker’ (met het oog op de bouwkunde), zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen en van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen - Prijs: 500 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Buitengewone wedstrijd. Gewesttaal. Een zoo volledig mogelijk Idioticon over het ‘Meetjesland.’ - 1e prijs: 400 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde. 2e prijs 200 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Wedstrijden voor 1902. Taalkunde. Geschiedenis (Bibliographie en Critiek) der Nederlandsche lexicographie in de 15e, 16e en 17e eeuw. - Prijs 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Kunstgeschiedenis. Geschiedenis der Brugsche Schilderschool. - Prijs · 600 frank of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Wedstrijden voor 1903 Vak- en Kunstwoorden. Eene volledige Nederlandsche Vakwoordenlijst over de ‘Zeevisscherij’, met afbeelding van de vermelde voorwerpen en met opgave van
| |
| |
de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen. - Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning van gelijke waarde.
Wedstrijden voor 1904 Geschiedenis van den Werkmansstand in de Nederlandsche gewesten van Belgie. A. Geschiedenis van onzen Werkmansstand in de 13e en 14e eeuw. - Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning.
B. Geschiedenis van onzen Werkmansstand in de 15e en 16e eeuw. - Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning.
C. Geschiedenis van onzen Werkmansstand in de 17e en 18e eeuw. - Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning.
N.B. Den schrijver, die in één werk de drie gestelde prijsvragen op bekronenswaardige wijze beantwoordt, wordt een prijs van 2,000 frank toegekend.
Voorwaarden. Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in het Nederlandsch geschreven zijn
De schrijver stelt zijnen naam op zijn opstel niet, hij voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling met, dan kan de prijs hem geweigerd worden.
De mededingende handschriften voor de wedstrijden moeten vrachtvry ten huize van den bestendigen Secretaris (den heer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) ingezonden zijn vóór den 1 Januari van het jaar des wedstrijds De antwoorden op den wedstrijd over de Geschiedenis van den Werkmansstand moeten ingezonden worden vóór 1 December 1902
De stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker opstellers zich op eenige manier zullen doen kennen, worden uit den wedstrijd gesloten
Den mededingers wordt aanbevolen een volledig afschrift van hun werk te bewaren, om dit te kunnen benuttigen in geval de keurraad het bekronenswaardig zou ooideelen, maar wijzigingen of brvoegingen zou vorderen aleer het te laten drukken. In geen geval wordt het bekroonde handschrift aan den Inzender teruggeven.
Zijn er aan eenig bekronenswaardig gekeurd werk wijzigingen toe te brengen, dan zal het bedrag van den prijs met eerder gegeven worden dan nadat de keurraad het drukvaardig zal verklaard hebben.
De Academie eischt voor de werken de grootste nauwkeurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat de Mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, aanduiden - Zij meent den Mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven
Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de Mededingers, op hunne kosten, een afschrift kunnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris.
De bestuurder,
P. Alberdingk Thijm.
De bestendige secretaris,
Fr. de Potter.
| |
| |
Davids-Fonds. - De reveiige schrijver der afdeeling Borgerhout, de heer Aug. Matthys, vierde dit jaar zijn zilveren jubelfeest als onderwijzer.
Het bestuur van het Borgerhoutsche Davids-Fonds wilde deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, zonder op eene bijzondere wijze den geachten jubilaris te feesten en hem tevens openbaar dank te zeggen voor de vele diensten, door hem aan de afdeeling bewezen
De heer Edm. De Herdt, bijgestaan door de bestuurleden Heiremans, Dircx en Mersie, nam de taak op zich eenen muzikalen feestavond voor te bereiden, zooals onze afdeeling er nog geenen zou beleefd hebben. Dat dit ontwerp ten volle gelukt is zullen allen getuigen, die op Maandag 24 October op het feest aanwezig waren.
En zij waren velen. De overgroote zaal van het Aloisius-Patroonschap was gansch gevuld.
Toen de gevierde jubilaris met zijne geachte familie binnentrad, werd hij door luide toejuichingen begroet, welke afdoende bewezen, hoe al de leden instemden met de hulde, die den gewaardeerden feesteling zou gebracht worden.
Reeds was het teeken tot uitvoering van het programma gegeven, toen de heer Vloors, die daags te voren zoo koninklijk als primus van Rome was gehuldigd, het huldebetoon aan Aug. Matthys met zijne tegenwoordigheid kwam vereeren. Onnoodig te zeggen, dat het publiek, door dit bewijs van genegenheid, nog meer geestdriftig gestemd wierd.
Overigens alles noopte tot feeststemming. Het programma, op prachtpapier gedrukt, zag er zoo aanlokkelijk uit, men voelde zich zoo tehuis in de sierlijke zaal, zoo helder verlicht; het lieve koor onzer zangeressen, die gereed stonden om ‘Natuur een Tempel’ van Matthys uit te voeren was zoo frisch en bevallig, dat men zich volkomen in den toestand bevond, om eenen avond van kunstgenot te smaken.
Een onberispelijke uitvoering deed al het dichterlijke van dit muzikaal tafereeltje uitkomen en niet zonder reden bekwam het grooten bijval.
Door de gemengde koren werden nog ten gehoore gebracht: Een Bondslied en de Stryd is niet verloren van Matthys; een Bruidszang van Loots een Klokkclied van Seward en ten slotte drij madrigalen: a) Ick seg vaerwel van Van Melle, b) Vaarwel mijn Broeder van Waelrant en c) Hosanna van Kruis.
De gemengde koren onzer afdeeling hebben in de Scheldestad eene welverdiende faam verworven, welke zeker niet zal verminderd worden, door hetgeen zij thans getoond hebben te knnnen. Zonder vleierij mogen wij zeggen, dat ze de volmaaktheid nabij komen.
Jufvrouw Eeckels, eene concertzangeres van groote verdienste, oogstte luide toejuichingen in met: Bloemen en Sterren van Mortelmans, Meilied van Huberti; Lentelust van Lebrun en Jeugd en Liefde van Van der Stukken.
De heer J. Collignon, vroeger baszanger aan het Neerlandsch Opera, droeg met veel talent het ‘Ik ken een lied’ van De Mol en ‘Artevelde's geest,’ van Benoît voor. Dit laatste stuk vooral hebben we nooit beter gehoord.
| |
| |
Waar onze vriend De Herdt als violist optreedt, hoeft men niet te twijfelen over den bijval, die hem zal te beurt vallen. Zijn meeslepend spel toch heeft aanstonds aller harten veroverd. Zóó was het hier ook en terecht wierd hij onder daverende toejuichingen teruggeroepen.
Tusschen het eerste en het tweede deel werd door Peeters-Lacroix, voorzitter der afdeeling, eene flinke feestrede uitgesproken, waarin hij den held van den dag naar verdienste hulde bracht. Namens al de leden werd den heer Matthys een prachtig brons aangeboden, voorstellende: ‘de wetenschap die haar licht over de wereld straalt.’
Een onzer bestuurleden, de heer Van Broeckhoven, droeg daarna met warmte een welgelukt feestdicht voor, dat luiden bijval verwierf.
Zeer gemoedelijk dankte de heer Matthys voor de vele blijken van toegenegenheid hem dien avond geschonken en hij beloofde, zoolang het in zijne macht zou geweest zijn, tot den bloei van het Borgerhoutsche Davids-Fonds te blijven medewerken; eene belofte, die voorzeker zoo min vergeten als gebroken zal worden.
Wij mogen dit verslag niet sluiten zonder eenen bijzonderen dank te brengen aan den heer Edm. De Herdt, die het feest zoo kunstvol heeft voorbereid en aan zijne lieve zuster Mathilde, die gansch den avond den rol van begeleidster op onberispelijke wijze waarnam.
Borgerhout,
E.O.
Den 23 October heeft de afdeeling Mechelen ook een gedenkteeken opgericht aan de martelaars van den Boerenkrijg. De zeer eerw. heer kanunnik Muyldermans sprak de lofrede uit. - Den 3 October hield Zele een zang- en tooneelavond. - De afdeeling Gent bereidt eene plechtige prijsuitdeeling aan de bekroonden in hare jaarlijksche Vlaamsche prijskampen.
Tooneelkundige wedstrijd (Davids-Fonds, Gentsche afdeeling).
De volgende stukken zijn ingezonden:
1. | De Geldziekte. Blijspel in 4 bedrijven. Naar Conscience's ‘Geluk van rijk te zijn’. |
2. | Harde lessen. 3 bedrijven. |
3. | Elk meester in huis of de twee gebuurs. Kluchtspel in twee bedrijven (zonder naambriefje). |
4. | De kindidaat. 3 bedrijven. |
5. | De Raadsheer Dupinais. Twee bedrijven (zonder naambriefje). |
6. | Het borstbeeld. Eén bedrijf. |
7. | Hier lacht men! Twee bedrijven (zonder naambriefje). |
8. | Het coffre-fort van Engel Tarras of de wereld onder 't socialisten-bestier. |
9. | Voor oomkens schijven. Twee bedrijven. |
10. | Adriaan Bollemans Twee bedrijven (zonder naambriefje). |
11. | Op het Taal- en Letterkundig Congres. Eén bedrijf. (Met eene vrouwenrol, dus buiten concours.) |
12. | De Vlaamsche Taalwet. Twee bedrijven. |
| |
| |
13. | Elza. Drie bedrijven. (Met mannen- en tien vrouwenrollen, dus niet in aanmerking te nemen) |
14. | De Barbier van Napoleon. Twee bedrijven. |
15. | Baron van Pimperloo te Matadi. Drie bedrijven. |
16. | Gefopte Zondagschenders. Drie bedrijven. |
17. | Pill Pekingpaw. Twee bedrijven. |
18. | Een ongustige dag |
Nrs 3, 5, 7 en 10 zonder naambriefje. Indien de schrijvers verlangen mede te dingen naar den prijs, worden zij verzocht het (goed gesloten) naambriefje in te zenden.
Het Kersouwken. - Het verslag over het 425jarig jubelfeest (1473-1898) dat deze aloude rederijkkamer gevierd heeft, is verschenen Dit vlugschriftje bepaalt zich niet met de uitslagen van de tooneelwed. strijden op te geven, het wijdt een lang kapittel aan de practische kunsvan het tooneelspel (keus der stukken, voordracht, uitspraak, enz.)t zoodat het bijna het handboek mag genoemd worden van den degelijken tooneelspeler.
† Broeder Livinus, Franciscaan, schrijver van Guide-Indicateur de la Terre-Sainte. Dit boek is geen bloote gids, maar een wetenschappelijk werk, waarin de nederige kloosterling eenen schat van kennissen en wetenswaardigheden verzameld heeft, door de geleerden geraadpleegd en gewaardeerd De afgestorvene was geboortig van Hamme, in Oost-Vlaanderen, en bracht het grootste gedeelte van zijn 80jarig leven door in het H. Land. Laatst nog was hij in Europa voor het uitgeven van plans en kaarten van Palestina. - Mignon, Luiksche beeldhouwer; onder zijne gewrochten meldt men bijzonderlijk een borstbeeld van Frère-Orban en zijn meesterstuk ‘De Stier’, de wereld door bekend. - Charles Blériot, de gekende katholieke uitgever te Parijs, die de werken uitgat van de la Mothe, Devoille, de Navery, Fleuriot, enz, alsook L'Ouvrier en Les Veillées des Chaumières - Puvis de Chavannes, de vermaarde Fransche schilder, de onbetwiste hoofdman der muurschilderingschool; de bijzonderste monumenten van zijn vaderland bezitten van zijne gewrochten; in het Pantheon bewondert men zijn ‘H. Genoveva’ en zijn ‘H. Germanus’, in de Sorbonne zijne ‘Geschiedenis in de Wetenschap’ enz - Arnold Ising, gewaardeerde Hollandsche schrijver, hoofdopsteller van de ‘Nederlandsche Spectator’. - De Munck, bestuurder van het Weezenhuis te Dendermonde, een der beste reveraars voor het Davids-Fonds, aan wien de afdeeling der Denderstad haar bestaan en haren bloei te danken heeft. - Schilder Lenepven, gewezen bestuurder der Fransche school te Rome; hij voerde gewaardeerde schilderwerken uit in het Opera en in het Pantheon. - Prof. Nothagel, eene der beroemdheden van de medicale wereld te Weenen.
|
|