| |
| |
| |
Jan de Laet als letterkundige.
Verba volant, scripta manent.
Eene studie onder dien titel in Het Belfort verschenen, op bl 366 van dezen jaargang (eerste half-jaar) noopt mij eenige bedenkingen in het midden te brengen over hetzelfde belangwekkend onderwerp De jeugdige schrijver ervan verdient voorzeker aanmoediging, doch tevens past hem terechtwijzing, om de eenvoudige reden dat hij, mits ernst en studie, nog al belooft voor de toekomst
Jan De Laet (1815-1890) behoort alreeds tot de geschiedenis; en mijns erachtens heeft des vromen mans gedachtenis hoegenoemd niet vandoen dat men er overtollig wierook voor brande op het altaar der eigenlijke letterkunde. 't Is nochtans wat de jonge schrijver doet.
Ondertusschen verklaar ik met liefde dat Jan De Laet bij onze verste naneven zal bekend blijven als een der koenste generaals die ooit het katholiek leger en het Vlaamsche kamp hebben ter strijd gevoerd. Hij was zijn leven lang de type van den Katholieken Vlaming.
Dit leven was onstandvastig en ongedurig in de groote eerste helft Waarom? Omdat hij in zijne ziel een heilig vuur voelde branden en in zijne oor eene profetische stem hoorde fluisteren. Excelsior. In den burgerstand geboren, wilde hij vrij kunnen leven onder den blauwen vrijen hemel; hij vond zich geroepen om in de samenleving geene alledaagsche, maar eene nuttige, vereerde rol te vervullen.
De Laet begon dan met de lessen te volgen der Geneeskundige school van Antwerpen (Ecole de l'hôpital civil d'Anvers), en bekwam er den graad van chirurgijn ten platten lande (1839). Dat maakte bitter weinig uit. Op hetzelfde tijdstip (1838-1842), verlieten zijne Kempische tijdgenooten de hooge- | |
| |
school van Leuven met den titel van Medicnae Doctor, 't geen heel wat anders was. De namen van Renier Snieders(Turnhout), Ph. Van Meerbeeck en C. Broeckx (Antwerpen), L. Van der Molen (Stabroeck), Fr. Borrewater (Merxem), J. Van Pelt (Esschen), P.J. Haan (Leuven), J.B. Heylen (Herenthals), enz., verdienen wel eens in den Vlaamschen strijd herinnerd te worden: zij waren met Emm. Van Straelen, Lod. Delgeur en Jan Nolet de Brauwere de eerstelingen van het Studenten-Genootschap Met tijd en vlijt. Kortom Jan De Laet voelde zich ontmoedigd door zijne nederigheid, en hij smeet de plaaster, de trektang en het vlijmken over boord.
Nu werd hij dagbladschrijver, doch wel juist niet gelijk de geestige Jérôme Paturôt die zijne geleerde loopbaan opende met adresbanden te schrijven. Jan De Laet was van den beginne af, een der flinkste journalisten van ons land, niet alleen in het dagblad Vlaamsch-Belgie (Brussel, 1844), maar ook in het Journal d'Anvers, doch bijzonder in de Emancipation Belge, de voorzaat van het tegenwoordig Journal de Bruxelles. In dien tijd had hij dikwijls zijne pen te scherpen tegen den Franschen droomer en oproerstoker Proudhon, wat echter niet belette dat de beruchte polemist zijnen tegenstrever zoo hoogschatte dat hij aan de Belgen verweet: Le meilleur de vos journalistes pour vivre a été obligé de se faire boulanger
Inderdaad Jan De Laet, in het journalismus geene toekomst ziende met de magere bezoldiging en de luttele lezers van dien tijd, liet de ganzenpen naar de maan vliegen, en stichtte in Antwerpen eene mekanieke broodbakkerij, met een groot getal bijwinkels, en een dergelijk huis in eene volkrijke wijk van Brussel, van welk laatste hij 't bestuur opdroeg aan den nu vergeten romanschrijver Jan Van Rotterdam
Ziedaar voor zooveel ik weet, het grondplan van De Laet's vroegste leven Dat belette echter niet dat onze Vlaamsche Jérôme Paturôt intusschen andere banen zocht in te slaan, immer op zoek naar een ernstigen, maatschappelijken toestand Twee episoden uit zijn eerste tijdvak leveien 't bewijs van zijn geestvermogen en van de onverdroten wilskracht die hem altoos bezielde De leeraarsstoel van historie was ledig gekomen aan het Athenceum of aan het handelsgesticht, en hij viel aan 't werk om de geschiedenis der onderscheidene volkeren te doorgronden, bijzonder met het oog op den koophandel, de geographische ligging, den aard der grondvoortbrengsels, enz. 't Was echter Sic vos non vobis, hij mislukte
| |
| |
in de benoeming; doch hij nam dit wedervaren en zijne opgedane kennissen te baat om wat anders te beproeven op hetzelfde geschiedkundig terrein of beter op het kunstgebied.
Het wijd en zijd geroemd Museum van schilderijen der Scheldestad bezat geen beredeneerd cataloog, en de Bestuurraad der Koninklijke Academie van Schoone-Kunsten aarzelde niet er het opstel van toe te vertrouwen aan onzen Jan-Alfried De Laet. De vrucht van zijn lastigen, ondankbaren arbeid verscheen in het jaar 1849, met, onder andere, deze woorden in het voorbericht: Si de nouvelles découvertes étaient faites, si d'autres renseignements étaient communiqués, si même des inexactitudes s'étaient glissées dans cette première publication, il en sera tenu compte dans une édition nouvelle. De eerste stoot was gegeven en nieuwe inlichtingen daagden van alle kanten op. Voorzeker het eerste Catalogue du Musée d'Anvers moest, na eenige jaren proeve in een verschen, meer omvattenden vorm hergoten worden, wat dan ook gebeurde. De tweede druk kwam uit in 1857 en ontving een meikelijk bijvoegsel in 1863. In het tweede voorbericht staat er te lezen: La révision de l'édition du catalogue de 1849 pouvait difficilement être l'oeuvre d'une seule personne Parmi les divers écrivains que leurs travaux antérieurs recommandaient à son attention, M. le chevalier de Burbure obtint la promesse de concours de M.J.A. De Laet, de M. Théod. Van Lerius et de M.P. Génard .. Ainsi composée, la commission, présidée par M. de Burbure, fit mettre successivement sous presse les premières feuilles. Mais lorsque, par suite de ses occupations nombreuses, étrangères aux Beaux-Arts, M. De Laet, qui avait composé le travail primitif de 1849, ne put plus prêter un appui assez actif au travail entrepris, l'ouvrage fut continué et achevé sans sa participation. Dès la page 109, M. De Laet y
devint étranger
Is dat niet vereerend voor de nagedachtenis van den man die zoolang op zoek bleef naar zijne eigenlijke roeping? - Zijne zending was in het politiek leven: hij moest de verspreide krachten der misnoegde Antwerpenaars onder één en hetzelfde vaandel, dat der Meeting scharen en de eerste van allen in ons land het Vlaamsch woord in de Statenkamer laten hooren. Doch wij zijn van ons spoor af en ontriggelen haast in de woeling der staatspartijen. Dat is ons doel niet, en wij keeren kalm terug naar Jan De Laet als dichter en romanschrijver, en naar den verdienstelijken jongen heer dien wij een tijd lang hebben uit het oog verloren.
| |
| |
Er staat in Het Belfort: ‘Als dichter bekleedt Jan De Laet eene voorname eereplaats tusschen al degenen die zich sedert 1830 in dit vak eenen naam verwierven’ ‘Zijn eenige dichtbundel verscheen te Antwerpen in 1848 onder den eenvoudigen titel van Gedichten van Johan-Alfried De Laet’ ‘Wij betreuren met al wie de echt Vlaamsche dichtkunst lief heeft, dat De Laet's Gedichten bij hunnen eersten druk gebleven zijn, en thans zoo goed als onvindbaar.’ - Ei mij! zegt men in Antwerpen, en ik bid gemoedelijk meâ culpâ, daar ik de nieuwe uitgave van den besproken dichtbundel niet heb aangekocht toen zij, in Maart 1892, op den omslag van Het Belfort ten prijze van drij franken stond aangekondigd. Ik kan echter niet alleen schuldig zijn, als 't waar is dat de Antwerpenaars zelf deze tweede uitgaaf niet kennen. Ik beklaag hartelijk de boekhandelaars die met het pondpapier onderzitteu.
Jan De Laet's beste gedicht schijnt te zijn: Aan een meisje dat zich ter beoefening van de poezie begeven wilde. Een zeer prozaïsche titel voorwaar! Waarom niet eenvoudig weg: Aan eene jonge dichteres? Ja, maar dan had men onwillekeurig gedacht aan Lamartine's zang: A une jeune fille poete. Men kan het eerste stuk aantreffen in het Nederduitsch letterkundig Jaarboekje voor 1841, het tweede in de Recueillements poétiques van Alphonse de Lamartine, en vergelijken.
Hier past eene algemeene beschouwing. In de jaren die op 1830 volgden - en dat duurde sedert veel vroeger - werd onze opkomende litteratuur als aangetast van eene drijdubbele kwaal, uit het Zuiden walmende gelijk de destijdige cholera. Het was vooreerst de overvloedige nadruk van Fransche boeken. Nauwelijks was in Frankrijk een geestesprodukt verschenen of het werd in Brussel op duizenden exemplaren getrokken en zeer goedkoop aan den man gebracht, vermits er geen schijversrecht bestond en dat de werkloon tot het laagste peil gedaald was. De Franschen kloegen putten in den grond over hetgeen zij la contrefaçon heetten: 't was niet zonder reden, doch men liet hun eerst recht wedervaren in 1852 bij eene wederlandsche conventie. Deze kwaal had een nog erger uitvloeisel: de werken van onze eigen vroegere schrijvers in rijm of onrijm bleven verwaarloosd en vergeten, dewijl het jong geslacht zijn geest uitsluitelijk voedde met de voortbrengsels van de Fransche dichters à la mode.
‘Onze schrijvers denken niet in hunne taal maar in 't Fransch,’ zei J. David. - Voeg daarbij de navolgingszucht
| |
| |
waaraan de jonkheid niet kon ontsnappen. Niemand zal ontkennen dat Karel Ledeganck veel had overgeërfd van Lamartine's ziekelijke droomerigheid, terwijl hij even lyrisch en zoetvloeiend wist te blijven. Men zal het dan ook niet euvel opnemen dat Jan De Laet van Lamartinisme verdenkt woide, zooveel te meer dat hij te dien tijde meer ervaren was in de Fransche als in zijne eigene moedertaal. - De derde kwaal des tijds zal ons op den weg brengen van De Laet's romantische verhalen.
Er valt niet te ontkennen dat de omwenteling van 1830 hier te lande eene volkomen hergeboorte te weeg bracht van Kunsten, Letteren en Wetenschappen. Er zijn honderden bewijzen voorhanden, bijzonder op het gebied der Fraaie Letteren en Schoone Kunsten. Ik wil hier enkel gewagen van den opgewekten iever voor de studie der geschiedenis, die tevens eene kunst is en eene wetenschap, willende letterkundig behandeld worden. De kennis der historie is dan ook zoo eenvoudig en zoo gemakkelijk niet dan onze bloedige patriotten dachten. Doch zij hadden haast een vaderlandsch thema, een stokpaardje gevonden, namelijk de Nederlandsche beroerten der XVIe eeuw, met de inkwisitie, de brandstapels, de vrouwenschaking en de sluipmoorden, en wat dies lawaaimakends meer; zij vielen dan allen gelijkelijk met eene ware furia fiamingha op den donder van koning Philip II en van den hertog van Alva, juist als of 't deze waren die klop kregen te Waterloo en werden uitgejaagd in 1830. Ja, dat was in schijn het gemakkelijkst onderwerp, vermits men zich bepaalde bij 't lezen van de Historie der Nederlandscher oorloghen van den verdienstelijken doch allerpartijdigsten Emmanuel van Meteren. De geschied- en romanschrijver Moke, die te Gent in het Fransch schreef, de dichters Theodoor Van Ryswyck en Prudens Van Duyse, zijn hier niet meer vrij te pleiten als de twee onafscheidbare vrienden Hendrik Conscience en Jan De Laet. Het was echter hunne schuld niet; het woelig en bloedig tijdstip is eerst opgeklaard binnen onzen leeftijd, bijzonder door den rijksarchivaris Gachard. - Ziedaar grootendeels waarom Conscience's Phantazij (1837) nooit herdrukt werd; ziedaar waarom de meer bezadigde man zijn In 't Wonderjaer (1837) op een verschen leest schoeide; ziedaar waarom De Laet's Huis van Wezenbeke nooit moet noch mag herdrukt worden.
‘Als romanschrijver, zegt onze jonge heer, bezit De Laet
| |
| |
geene mindere verdiensten dan als dichter, alhoewel hij, bij onze wete, slechts een viertal verhalen geschreven heeft’ Spijt genoeg, 't is vijf te. veel - Deze romans zijn: Doctor van Droomenveldt, Herman de Schaliedekker, Het Huis van Wesenbeke (1842), Het Lot (1846), en Eene Bruiloft in de XVIe eeuw (dees laatste gedagteekend 1838, doch voorkomend in Het Taalverbond, jaargang 1847).
Men kent nog van Jan De Laet: De Schildburgers, naar het Hoogduitsch van Ludwig Tieck, door Jozef Colveniers. - Tooververhalen, naar het Fransch van Perrault, door J. Colveniers (Pseudoniem).
‘Als zijn meesterstuk aanschouwt men Het Huis van Wesenbeke...... Het ware te wenschen dat de verhalen van Jan De Laet eene jongere uitgaaf mochten beleven, voornamelijk zijn Huis van Wesenbeke en zijn Lot, die echte pereltjes van de Vlaamsche Letterkunde mogen genoemd worden.’
Nochtans Jan de Laet liep er niet hoog mede op, met alle die ‘pereltjes van het zuiverste water’. Hij was wijs genoeg om de aftakeling, hem toegediend door hoogleeraar Jan David, in De Middelaer, in dank te nemen. Allengskens verdween Het Huis van Wesenbeke uit den handel. Schrijver dezes heeft een der laatste exemplaren weten aankoopen, ten prijze van tien franken, bij den oud-boekhandelaar Thomas Herremans te Leuven, doch hij zal noch wil zeggen door wie. De opkooper was geen priester, neen, doch.... men denke er nooit aan van een werk te herdrukken dat door den schrijver zelf tot een auto-da-fé gedoemd was. Men verwijte dan ook aan Conscience en De Laet geene jonkheidsgebreken, péchés de jeunesse, delicta juventutis suae. De Laet wist heel goed dat hij noch een groot dichter noch een groot romanschrijver was: hij kon hartelijk lachen toen de beroemste van zijne kunstvrienden, een schilder, hem toesnauwde: ‘'t Verwondert mij niet dat gij bakker geworden zijt; vous n'avez jamais fait que des croûtes.’ Hierbij past het zwijgend en geestig antwoord van De Laet zelf aan Barones von Reinsberg-Dueringsfeld die hem verzocht naar het laatste voortbrengsel van zijn genie: hij zond haar een worstenbrood!
Wil men Jan De Laet als oprecht letterkundige beoordeelen en waardeeren, men leze, herleze en herdrukke, uit het tweede deel van zijn werkzaam leven, het Verslag over de Vlaamsche zaak, opgesteld namens de Commissie van verloogen en voorgedragen in de zitting van 5 Mer 1866 der Kamer van
| |
| |
Volksvertegenwoordigers. Ziedaar een oprecht meesterstuk van taal en stijl, van grondige wetenschap, van kalme en krachtige redeneering. Het opstel is heel waarschijnlijk in het Fransch, de toenmaals uitsluitelijke taal der Volkskamer gedaan, doch de overheerlijke Vlaamsche tekst is voorzeker het werk van den Meester. Dit verslag werd op duizenden exemplaren uitgegeven door het Vlaamsch Fonds, gedrukt zijnde bij J.E. Buschmann, te Antwerpen, in 1866.
Antwerpenaars, gedenkt u den hartekreet van uwen onvergetelijken Victor Jacobs: Wij hebben onzen Jan verloren! Houdt beider gedachtenis in zegening en in eere.
Moorsel, Juli 1898.
Dr R. Moroy.
|
|