| |
| |
| |
Boekennieuws en Kronijk.
Geschichte der deutschen Litteratur von den ältesten Zeiten bis sur Gegenwart, von Prof Dr Friedrich Vogt und Prof. Dr Max Koch. Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut. 1897. X en 760 blz. kl. folio.
Dit kostelijke werk is uitgegeven met meer dan 125 afbeeldingen in den tekst, 25 platen in kleurdruk, koper en houtsneden, benevens voorbeelden van oude drukkunst en 32 fac-simile's. Het is tot heden het rijkste versierde werk van dien aard.
Onder de afbeeldingen bevinden zich b.v. een aantal portretten van groote schrijvers in verschillende tijdperken van hun leven: oudere portretten van Walther von der Vogelweide uit de 14e eeuw, Meister Johannes Hadloub, Oswald von Wolkenstern, Hans Sachs, afbeeldingen uit het Roelandslied, van den zangstrijd op de Wartburg, portretten uit alle latere tijden, enz. enz.
Naar deze korte opsomming alleen kan men reeds oordeelen welk een schat van zaken men hier vóór zich heeft, waaruit niet alleen de geschiedenis der letteren in afbeeldingen, maar die der kunstgeschiedenis in 't algemeen, die der kleederdrachten, der schrijf- en boekdrukkunst te leeren is; vooral wanneer men bedenkt, dat alle kleur- en andere drukken op 't zorgzaamst zijn uitgevoerd.
De tekst is tevens met talent bewerkt, zoowel wat de algemeenheden betreft als de uitleggingen welke bij alle afbeeldingen worden gegeven, gericht aan een door en door beschaafd en kunstzinnig publiek, welke met de duitsche letteren vertrouwd, op behagelijke en zinrijke wijze die kennis tot een schitterend kunstbeeld wil volmaken. Want de keus der platen heeft eene niet minder historische waarde dan de tekst.
Zoo hebben de uitgevers, om slechts iets te noemen, bij de geschiedenis van Reineke Fuchs niet Kaulbachs zwierige maar minder sprekende verlichting van dit onderwerp, doch wel de 15e eeuwsche houtsneden en kleurdruk gebezigd.
Al stemmen wij ook niet altoos in de schatting veler schrijvers met de opstellen overeen, b.v. met die van Martin Luther, toch is de keus der dichters en dichteressen met oordeel gedaan en goed getroffen. Zelfs
| |
| |
toonkunstenaars vinden hier eene plaats; nevens Weber en Wagner wordt zelfs de pas beroemde geworden Humperdinck niet vergeten.
Zoo schittert van alle zijden onpartijdigheid en volledigheid. Op dezen grond zouden wij ook wel voor meerdere ongenoemde schrijvers, welke van niet minder grooten invloed op het volk waren, eene plaats hebben ingeruimd willen zien, zoo bijvoorbeeld voor Alban Stolz, den treffelijken volksschrijver, voor Emilie Ringseis, de diepzinnige christin, voor den begaafden Baumstark enz. Hoewel wij van den anderen kant erkennen, dat onder de Zuid-Duitschers de dialect-dichters niet ondankbaar zijn bejegend.
Behalve hetgeen wij reeds over de uitvoering zegden, voegen wij er nog bij, dat de correctie meesterlijk, druk en papier ongemeen prachtig verzorgd zijn. Het werk verdient deswege eene warme aanbeveling.
A.T.
De H. Nikolaas in het Folklore, door Dr Jos. Schrijnen, leeraar aan het bisschoppelijk kollege te Roermond, enz. Roermond, J.J. Romen en Zonen. 1898; 45 bl.
Ondanks de uitvoerige studie van Dr Schnell, die den schrijver niet onbekend bleef, en de kleinere van Verwijs, en anderen, vinden wij in dit boekje een aantal nieuwe bijzonderheden over het onderwerp.
De schrijver verdeelt zijn werk in vijf hoofdstukken: 1. Het vruchtbaarheidstijdstip; 2. Schoorsteen en Schoen. 3. De Schimmelrijder. 4. Vormveranderingen. 5. Bel en Roede.
Het algemeene doel van de studie is aan te wijzen welke overleveringen omtrent St-Nicolaas van heidenschen oorsprong zijn; waardoor wij een nieuw voorbeeld vinden van legenden die deels aan christelijke overleveringen deels aan heidensche zijn ontleend, en aldus aan de waarheid een stapje nader worden gebracht. ‘Eene menigte feiten’ zegt de schrijver, staven dezen gang der overlevering.
De eer der Kerk zal toch evenzeer gehandhaafd blijven, ook al mochten knecht en paard den Heiligen Nikolaas definitief worden ontzegd. Nikolaas' grootheid blijft ongerept.
Recherches sur maìtre Pierre van der Heyden dit Pierre de Thimo de Gierle, avocat pensionnaire de la ville de Bruxelles, chanoine et trésorier de Sainte-Gudule, 1393-1474, et sur les de Thimo de la Campine et de Louvain d'après des documents inédits du XIVe et du XVe siècle, par J.-F. Kieckens, S.J Anvers, de Backer, 1896, 8o. (Uit de ‘Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique’)
Petrus de Thimo was ons bij name bekend wegens zijn merkwaardig handschrift over Brabants geschiedenis, dat tot dusverre voor het grootste gedeelte nog onuitgegeven, in het stadsarchief te Brussel bewaard wordt. Van zijn leven en zijne persoonlijkheid wist men heel weinig, totdat de ijverige stadsarchivaris Wauters ons daaromtrent verschillende belangrijke bizonderheden mededeelde. Dewijl niet alle bronnen geraadpleegd waren, bleef menig punt onopgehelderd en daarom besloot de geleerde Jezuïet J.F. Kieckens de taak op zich te nemen, van ons omtrent Pieter de
| |
| |
Thimo zoo nauwkeurig en zoo volledig mogelijk te onderrichten. De vrucht van zijnen arbeid is vervat in bovengenoemd werk: een flink boekdeel van 226 blz. druks, verdeeld in 15 hoofdstukken met 4 aanhangsels en een twintigtal bijlagen van meest onuitgegeven stukken.
De schrijver is met zeer veel zorg te werk gegaan en hij heeft geene moeite ontzien om zijne naspeuringen zoo ver mogelijk uit te strekken, ten einde zijn oordeel op vasten en zekeren grondslag te grondvesten. Daarom zijn door hem geraadpleegd: het algemeen Rijksarchief, de heraldische bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, het archief van Sinte Goedele, alle te Brussel; verder net gemeente- en het kerkarchief van Gierle, de geboorteplaats van Petrus, alsmede het kerkarchief van Sinte Waldetrudis te Herenthals. Het behoeft ons dan ook geenszins te verwonderen, dat uit Kieckens' onderzoek blijkt, dat Wauters, niettegenstaande zijnen goeden wil, vaak onrechtvaardig in zijne beoordeeling over Petrus de Thimo geweest is.
Dank zij deze voortreffelijke studie zijn wij thans genoegzaam op de hoogte van Petrus' leven en werken. Hij aanschouwde het eerste levenslicht in het Kempisch dorp Gierle (9 1/2 kilom. Z.W. van Turnhout), waarschijnlijk den 6n Augustus, van het jaar 1393. Zijne ouders waren Nicolaas van der Heyden en Aleida de Proost. De gegevens ontbreken over Petrus' eerste jeugd en opvoeding. Heel waarschijulijk had hij eerst aan de beroemde Hoogeschool van Parijs gestudeerd, alvorens aan de Universiteit van Keulen zijne studien in de rechten voor te zetten, welke hij er in 1418 voltooide. Met de titels van ‘magister, baccalaureus in legibus en licentiatus in decretis’ keerde hij naar zijne geboorteplaats terug en vestigde zich na een kort verblijf aldaar, in de hoofdstad van het hertogdom Brabant, Brussel, om er de rechtskundige practijk uit te oefenen. Weldra trok hij de aandacht van den Brusselschen magistraat en toen men een rechtsgeleerde noodig had, om de vroede vaderen voor te lichten in de behandeling der gemeentezaken en om voor de stad in de gedingen op te treden, besloot men in 1424 de Thimo tot ‘pensionarius advocatus’ van de stad Brussel aan te stellen. Dat was eene zeer eervolle betrekking voor hem en het blijkt, dat hij zich daarin op bizondere wijze onderscheiden heeft. Het eigenaardige in Petrus' leven is, dat hij eenige jaren daarna in den geestelijken stand getreden is. In het jaar 1427 was hij reeds clericus en in datzelfde jaar werd hij tot kanunnik gekozen der kerk van S. Petrus te Anderlecht. Meer dan 25 jaren later besloot hij eerst de groote orders te ontvangen: in 1454 werd hij subdiaken gewijd en tot kanunnik gekozen der collegiale kerk van S. Goedele te Brussel, welke keuze eerst in 't volgend jaar werd goedgekeurd, waarna hij op ruim 60jarigen leeftijd het H. Priesterschap ontving. Petrus bleef nog altijd zijne betrekking van pensionnarius bekleeden, doch in het jaar 1465, toen hij den ouderdom van
72 jaren bereikt had, kreeg hij eenen helper. Niettegenstaande dezen hoogen ouderdom werd hij nog in hetzelfde jaar tot ‘thesaurarius’ van Sinte Goedele door het kapittel gekozen en nam hij de werkzaamheden van dit nieuwe ambt met de grootste zorgvuldigheid waar. Toen eene ongesteld.
| |
| |
heid hem zijn naderend einde aankondigde, maakte hij 28 November 1473 zijn testament (zie bijl. XIV, blz. 204-216), 't welk hij 14 December daaropvolgend en 25 Februari 1474 nog met eenige beschikkingen aanvulde (zie bijl. XV, blz. 216-218). Hij stierf 26 Februari 1474 en werd begraven onder het gewelf der archieven van Sinte Goedele, alwaar reeds sedert geruimen tijd zijn graf verdwenen is.
Wat de lezing van deze studie vooral aantrekkelijk voor ons gemaakt heeft, is, dat de schrijver voortdurend rekening houdt met de toenmaals bestaande toestanden, die door hem op eene bevattelijke wijze geschilderd worden, en dat hij in verband met zijn onderwerp de voornaamste gebeurtenissen op geestelijk en wereldlijk gebied bespreekt. Zoodoende kunnen wij ons tevens een juist beeld vormen van de omgeving, waarin Petrus de Thimo geleefd en gewerkt heeft.
Onder de aanhangsels heeft vooral het tweede onze aandacht getrokken. Daarin wijdt de schrijver eene bespreking aan het groot historisch en diplomatisch weik, dat Petrus de Thimo eenige maanden voor zijn dood aan de stad Brussel vermaakte als ‘Quatuor libros per ipsum testatorem compositos, historias diversas, privilegia et statuta Brabancie et eiusdem oppidi continentes.’ Het is aan dit werk, dat, zooals boven gezegd is, nog altijd te Brussel bewaard wordt, dat Petrus zijne vermaardheid te danken heeft. Uit den inhoud van dit uitgebreid handschrift in 3 deelen folio, welke ons hier aan de hand van den heer Wauters medegedeeld wordt, blijkt duidelijk welke groote dienst aan de studie van Brabants historie zou bewezen worden, als men tot de volledige uitgave van dit kostbaar handschrift overging. Wij hopen, dat zulks in een niet te ver verwijderd tijdstip moge gebeuren; doch wij verwachten dan ook, dat die uitgave zal beantwoorden aan de eischen van eene gezonde historische kritiek.
Onder de bijlagen en bescheiden hebben wij op een paar plaatsen een minder juiste herleiding van den datum aangetroffen. Zoo kan bl. 185-186 duodecimo kalendas Marcij niet 17 Februari zijn, maar moet hier 19 Febr. zijn. Blz. 190 zijn wij van meening, dat 1447 moet behouden blijven, daar men volgens den te Herenthals gevolgden jaarstijl in het jaar 1448 reeds einde Maart begonnen was met 1448 te schrijven. Overigens is aan den afdruk der onuitgegeven stukken veel zorg besteed; hetzelfde kan men zeggen van het geheele werk; drukfouten zijn zeldzaam.
Wij kannen ten slotte niet anders, dan allen, die belang stellen in de geschiedenis van Brabant en van Brussel, de lezing van de studie van Pater Kieckens warm aanbevelen; wij zijn ervan overtuigd, dat zij ze niet onvoldaan ter zijde zullen leggen.
R.
W.G.
Atlantis von Jacinto Verdaguer, deutsch von Clara Commer. Herder, Freiburg im Breisgau. 1897.
Ieder die een weinig thuis is in de algemeene letterkunde, vooral in de dichters onzer dagen kent Jacinto Verdaguer en zijn streven tot verheffing bijzonder der catalanische dichtkunst en gewestspraak.
| |
| |
Zooals het menigmaal geschiedt heeft men de voortreffelijkheid van Verdaguers verzen voor een gedeelte aan het gebruik der gewestspraak te danken, waarin zich het hart des dichters zoo schilderachtig, zoo geheel weet uit te drukken.
Zijne gedichten zijn dan ook door hunne innigheid van uitdrukking zoowel als door de ernst der gedachten aantrekkelijk en verheffend.
Verdaguer werd te Folgarolos in Catalanië geboren. Zijne eerste jongelingsjaren bracht hij als dierenhoeder door. Steeds in betrekking met de natuur, leerde hij deze van nabij kennen en nog zeer jong waren in hem gevoelens van hoogere opvatting ontstaan. Zijn Atlantida was een zijner eerste werken; men kon reeds toen voorzien dat de jonge dichter alle moeilijkheden trotste en zoo zijn arbeid het zoover heeft gebracht dat hij in de epische dichtkunst door sommige letterkundigen naast Homerus wordt geplaatst, dan kan men zich genoeg zijnen onverpoosden ijver voor oogen stellen. Men kan hier voldoende over oordeelen wanneer men de lijst zijner werken overweegt, welke zich op korte tusschenruimte opvolgden.
Behalve de liefelijkheid zijner taal blijft er zooveel te genieten over, dat het eene uitmuntende gedachte was van de duitsche dichteres Clara Commer zijn werk in een algemeene taal over te brengen, en van den uitgever Herder deze in een recht behagelijk kleed te steken. Vertaler en uitgever wedijveren in verdienste. Ziehier eene proeve van 's dichters werk:
Noch immer sturzt das ungestuime Meer
Heran mit lautem Tosen, unersättlich.
In seiner Gier, und reiszt in wildem Strudel
Noch immer Schaum und Steine mit sich fort.
Den wilden Renner reitet kuhn der Sturm
In rasendem Galopp; die Wolken jagen,
Und Funken spruht ihr bleiernes Gewand;
Noch immer grollt des Donners dumpfes Murren.
Ist Adonais strenge Richterstimme
Noch nicht verklungen in des Himmels Hallen?
Und immer wächst die nimmersatte Fluth,
Entfuhrt Etruriens Strome, Cyperns Flusse.
Sind denn die Seeen Adrias vertrocknet?
Wohin entflohn Aegäus' Silberbache?
Sie haben sich im Mittelmeer verloren!
Getrokken uit Chorgesang der griechischen Inseln.
Bovendien is de bundel versierd met het portret van den priester, waaruit evenveel vroomheid als diepzinnigheid spreekt. Kortom, dit werk zij alle minnaars van echte, gezonde, natuurlijke en diepzinnige dichtkunst, met alle warmte aanbevolen.
| |
| |
Geschiedenis van Vooruit, door Pol De Witte. Gent, A. Hoste. Groot boekdeel van 572 blz. in-8o en opgeluisterd met portretten. Prijs fr. 5,50.
Dit boek, kalm en bezadigd geschreven, zonder drift noch haat, is een echt requisitorium tegen Vooruit.
De Witte, een der inrichters van de Internationale en van Vooruit, heeft altijd den strijd medegestreden en een werkzaam deel genomen aan al de ondernemingen van het Gentsche socialisme. Hij is dus de bevoegde man om met kennis van zaken te spreken en dat hij het doet, vindt zijn bewijs in het feit dat hij altijd gehecht blijft aan zijn socialistisch droombeeld, Vooruit slechts bestrijdende voor zijne schreeuwende misbruiken en de afwijking van het beginsel die de hoofden hem doen ondergaan, uit heerschzucht en uit zucht voor persoonlijke verheffing.
Hij schetst ons de wording, den groei en den bloei van Vooruit het stevigst bolwerk van het socialisme hier ten lande; hij doet ons de leiders kennen en ontkleedt ze in hunne intimiteit; hij ontrolt het boeiend tafereel der inwendige twisten en der kuiperijen der hoofden, elkander de alleenheersching betwistende; hij geeselt in bloedige trekken de wraakroepende misbruiken welke in dat Paradijs heerschen, de slavernij welke er den rug doet krommen, het fanatisme en de ongehoorde dweeheid van de misleide volgelingen.
Belaagrijke inzonderheid zijn de hoofdstukken gewijd aan de onlusten van 1886, de landverhuizing naar Argentina, de algemeene werkstakingen, de eerste kiezingen met het meervoudig stemrecht, het zweetstelsel, de trenskenshistorie, de briefwisselingen in ‘Recht voor allen’, de uitsluiting van Braeckman, Seffers en van hem zelf.
Het boek is in eene zuivere taal geschreven, in duidelijken en pittigen stijl, in eenen onderhoudenden en opwekkenden trant, alleenlijk verdiept de schrijver zich soms te veel in wijsgeerige en sociale beschouwingen, die in zekere gedeelten den gang van het werk komen vertragen en stremmen.
De Witte arbeidt thans aan eenen socialen roman ‘De droom van Salvator’ en zijn huidig boek verschijnt nu in het Fransch.
De geschiedenis van Vooruit is niet enkel een welsprekend requisitorium, flink gedocumenteerd is het ook eene bron van inlichtingen en geeft stof tot ernstig nadenken over het sociale vraagstuk.
Staatshulp in zake van samenwerking, door R. Schrijvers, is een boekdeeltje van een zestigtal bladzijden, in 8o formaat. Prijs 0,75 fr. Aarschot, Fr. Tuerlinckx.
Om den lezer niet met een valsch of dubbelzinnig uithangbord in dwaling te brengen, zeggen wij seffens dat ‘samenwerking’ hier uitsluitend wordt genomen om de samenwerking van voortbrengst aan te duiden.
Indien wij nu zeggen dat de samenwerking van voortbrengst
| |
| |
allengerhand het oorbeeld van maatschappelijke inrichting wordt voor al degenen, die met het collectivismus niet kunnen medegaan, er nochtans de capitalistische grondslagen van de maatschappelijke bedrijvigheid door andere willen vervangen, dan hebben wij met éénen trek de maat en het gewicht van dit werkje aangestipt.
Het onderzoekt inderdaad of de Staat mag tusschenkomen ten voordeele van het ‘coopératisme’ en hoe hij dat doen kan zonder in de onpractische ‘ateliers nationaux’ van Louis Blanc schipbreuk te lijden.
Staatshulp in zake van samenwerking achten wij dus, naar onze bescheiden meening, in handen te moeten komen van allen, die zich op eenigerlei wijze met de groote volksbeweging, en de economische verwikkeling onzer dagen bezig houden.
Onze Nationale Meibedevaart naar Lourdes in 1898, door Jozef Van den Eynde. Gent, A. Siffer.
In dit boeksken, dat een vijftigtal groote bladz. druk beslaat, en door de kerkelijke overheid goedgekeurd is, deelt de schrijver met zuiver, godvruchtig gevoelen en in eenvoudigen, vloeienden, boeienden stijl, de herinneringen en indrukken mede, die hij in de laatste Meibedevaart naar Fransch Lourdes geput heeft
Dit boek kan te Lourdes zeer wel als gids gebruikt worden; en, om de belangwekkende bijzonderheden die het over Lourdes bevat, zoowel als om de zucht van Lourdes te bezoeken en de liefde tot Maria die het inboezemt, is het zeer geschikt om overvloedig in Congregatien, pensionaten, scholen, prijsuitdeelingen, enz., verspreid te worden. Het wordt verkocht ten voordeele van het genootschap ‘De Apostelen van O.L. Vr. van Lourdes’ en is tegen fr. 0,50 vrachtvrij te verkrijgen bij den schrijver, J. Van den Eynde, Kerkplaats, te Deinze.
Onze letterkunde in Duitschland. - Uit het Deutsches Wochenblatt knippen wij het volgende boven den naam van H. Arjuna (Dr Grävel).
‘Het is opmerkenswaardig hoe de jeugd zich sneller ontwikkelt in België in tegenstelling met Duitschland. Dat heeft natuurlijk ook invloed op de literatuur. De jongeling heeft hier meer vrijheid en wordt daardoor ook zelfstandiger. De leiband van het gymnasium is hier losser: de jongeling wordt gemakkelijk vroegrijp. Moet dat in vele opzichten een nadeel genoemd worden - in politiek opzicht schijnt er mij dat een te zijn! - zoo kan men toch niet ontkennen, dat op die manier meer wrijving ontstaat en daardoor vuur.
Vlaanderen schijnt in eene periode te komen waar groote talenten optreden. Het is alsof de geheele ontwikkeling er heen streefde om eenen grooten dichter voort te brengen. De jeugd legt groote begaafdheid aan den dag.’
| |
| |
Koninklijke Vlaamsche Academie - Zitting van 20 Juli. Benoeming der commissie gelast met het opstellen der prijsvragen voor 1900, de heeren: Bols, Broeckaert, Coopman. Daems en Gezelle.
De heer de Flou wordt genoemd in vervanging van wijlen den heer Willems als lid der Commissie van Oud-Nederlandsche letterkunde.
Lezing door den heer Arnold van een belangwekkend opstel ‘Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers’.
Prijskamp. - De vijfjaarlijksche prijs van Fransche letterkunde is met eenparigheid toegewezen aan Albert Giraud, den dichter van ‘Hors du siècle’ ‘Pierrot Lunaire’, ‘Pierrot Narcisse’, ‘Dernières fêtes’ en andere werken. Giraud was een der hoofdmannen van ‘La jeune Belgique’ doch altijd de aartsvijand van het vrije vers en de zinnebeeldige aardigheden.
† Emiel Banning, algemeene bestuurder van het archief aan ons ministerie van Buitenlandsche Zaken. Hij schreef ‘L'Afrique et la conférence géographique, ‘Le partage politique de l'Afrique’ en verdere geschiedkundige, staatkundige en diplomatische bijdragen in bladen en tijdschriften.
† Eugène Loudun, eigenlijk Balleynier, fransche publicist, schrijver van Le Malet le Bien, Journal de Fidus en andere werken over geschiedenis, wijsbegeerte, kunst en reizen. Een 15tal jaren was hij, na Eugène Veuillot, bestuurder van het tijdschrift Le monde catholique.
|
|