Het kwam aan Overmeire toe het eerst de jubelklok te luiden, aan Overmeire dat, honderd jaar geleden, eerst de noodklok had geluid.
Van waar, vraagt spreker, kwam die opstand? De neerlaag van Oostenrijk had ons in de klauwen geworpen van de Fransche republiek, dat wangedrocht, op eigen grond zoo gruwelijk, roofzuchtig, goddeloos en bloeddorstig, bezoedeld met koningsmoord en burgermoord, met vervolging tegen godsdienst en priesters, met aanslag op het goed van kerk en edeldom.
Dat wangedrocht valt op ons weerloos land en roept het als een struikroover toe: uw geld en uw goed, uw geloof en uw leven!
Spreker bewijst dat de conscriptie, het opeischen der jongelingschap, om in vreemde landen haar bloed te gaan vergieten voor den roem harer verdrukkers, de druppel was die de maat van het geduld onzer vaderen deed overloopen.
Hij verhaalt in korte, maar krachtige trekken, de wisselvalligheden van den Boerenkrijg totdat de vaderlandsche helden te Hasselt geheel werden verpletterd, en vraagt zich af of de leiders van den opstand geene vermetelen, geene roekelooze waaghalzen waren, die wisten dat zij nutteloos het bloed van zooveel honderden opofferden. Neen, roept hij uit: zij wisten dat de opstand in Vendée voortduurde, dat Rusland en Napels zich gereed maakten om de Fransche republiek aan te vallen, zij konden de hoop koesteren het Vaderland uit de klauwen van den dwingeland te verlossen.
Spreker schetst in roerende bewoordingen den diepen godsdienstzin, de gulzigheid naar geloof der opstandelingen. Daarom was overal hun eerste werk de sedert vier jaren geslotene kerken te openen, de klokken te luiden, God te loven en te danken. Op éénen namiddag zingen zij het lof te Erpe, te Meire en in twee andere parochien. Waar dit vooral uitscheen was te Hasselt, waar zij, wetende dat zij naar den dood gingen, in stomme gelatenheid den laatsten zegen ontvingen van den priester Huveneers die hen vergezelde.
Sprekende over de aanwezigheid der priesters in de rangen der Boeren riep hij uit: Waar zouden de arme verjaagde, met den dood bedreigde priesters zich bevonden hebben dan in 't midden van hunne getrouwe geloovigen, de eenigen bij wien zij troost vonden voor hun priesterhart en welke het hun plicht was in hunne laatste stonden bij te staan en te versterken?
De Boeren, zegde hij ten slotte, zijn overwonnen geworden, doch de uitslag telt voor niets, daar waar het doel wettig, ja heilig is. Zij bezweken onder de overmacht, doch niettemin zijn zij helden.
Wij begroeten u, Rolier, Eelen, Van Gansen, Corbeels en zooveel anderen! Dit gedenkteeken zal ons ten eeuwigen dage herinneren wat gij geweest zijt en wat gij gedaan hebt. Leve het Vaderland!’