| |
| |
| |
De misdadiger.
Een misdrijf is een inbreuk tegen het Recht. Deze bepaling is slechts eene algemeene opvatting wier toepassingen met de opvoeding en het midden verschillen: la criminalité est un rapport non avec l'immuable nature, mais avec l'opinion et la législation changeantes du milieu social (Tarde, La criminalité comparée, 1886). Alzoo is de diefstal, bij zekere volkeren, geen inbreuk op de wettige bezitting; alzoo is het menscheneten in zekere stammen, geene misdaad, maar een zeer gewoon feit.
In vroegere eeuwen - en men vindt er nog de weerspiegeling van in onze huidige wetgeving - had men altijd de misdaad en enkel de misdaad voor oogen: de persoon en de omstandigheden waren nietige bijzaken; de hoofdzaak was liet feit zelf en men deed oog voor oog, tand voor tand betalen. In onze eeuw van stellige opmerking en streng onderzoek, ontstond er weldra eene nieuwe strekking die met aandacht het lichamelijk en zedelijk leven der misdadigers opspeurt en 't midden waarin zij bewegen. Die anthropologische navorsching of menschenkunde heeft reeds zeer wetenswaardige ontdekkingen gedaan. Lijk in alle nieuwere studiën loopt men wel eens verloren door te rap te willen besluiten. Verschillige nieuwere opvattingen der misdaad zagen het licht: doch al te vroeg verschenen, deden zij eerder kwaad aan die hoogst belangrijke studiën die dan ook, gansch ten onrechte, door vele rechtsgeleerden als iets onhebbelijks verstooten worden. Er ontstonden alzoo
| |
| |
bijzonder twee strekkingen: die der Italiaansche, die der Fransche school.
De Italiaansche school heeft bijzonder den persoon, lichamelijk en zedelijk van den misdadiger onderzocht (Lombroso, l'Uomo delinquente) en de physische of natuurlijke invloeden op de misdaad (Ferri, Morselli, Garofalo, enz) De stof door deze school vergaderd, is groot; Lombroso bijzonder is een hardnekkige werker: doch hij heeft geen doorzicht genoeg, en schijnt zoo wat in den blinde te werken. Lombroso's ontwikkelingen over den misdadiger zijn eigenaardig om na te gaan. Na honderde misdadigers onderzocht te hebben, was hij tot het eindebesluit gekomen dat de misdadiger een bijzonder voorkomen heeft, een type uitmaakt, van alle andere wezens afgescheiden, en waardoor men hem overal kan erkennen.
Ziehier enkele dier bijzondere trekken die lichamelijk en zedelijk den misdadiger kenmerken: ze allen opnoemen zou ons te ver brengen.
Ontleedkundige teekens: Schedel: de inhoudsmacht van den schedel is kleiner dan bij gewone menschen; de schedel van den misdadiger is kort (brachycéphale) met ongwone vormen (plathoofden, bollige, suikerkophoofden) en onregelmatig ontwikkeld (de rechterholft gewoonlijk meer dan de linker); de schedelnaden (plaatsen waar twee schedelbeenen ineen passen) te vroeg aaneengegroeid; de schedelbeenderen zelf door ziekte aangetast (uitwassen, ontaardingen enz.)
Aangezicht: 't aangezicht is lang en lijk bij dieren en lagere volksstammen, vooruitspringend (prognathe); de kinnebakken of kaaksbeenen, onder en boven, hebben eene bijzondere bediedenis: lijk de vleeschetende wilde dieren: tijgers en leeuwen, hebben de misdadigers, en bijzonder de moordenaars, straffe kinnebakken: de hoogte, breedte en gewicht hunner kaaksbeenen overtreffen verre het gewone. Afwijkingen in getal en inplanting der tanden, groote ontwikkeling der slagtanden, komen ook dikwijls voor. 't Voorhoofd is lang, weg- | |
| |
vlietend, ongelijk ontwikkeld, met den boog der wenkbrauwen vooruitspringend: de oogholten zijn groot. De ongewone vormen der ooren zijn nog talrijker: bijzonder op te merken het sterk van het hoofd afwijkende oor, in den vorm van het oor van eenen keukenpot.
Ledematen en lijf: hier ook zijn enkele afwijkingen, bijzonder de aapachtige lengte der armen.
Hersenen: de fijne hersens zijn meer ontwikkeld, de hersens minder; de bloedvaten der hersens zijn onregelmatig verdeeld.
De huid en 't haar zijn donkerder; de baard weinig ontwikkeld; het hoofdhaar integendeel is weelderig en langdurig.
Levensleerige kenteekens: 't aangezicht der misdadigers is gewoonlijk weinig aantrekkend; de oogslag bij den moordenaar is koud en strak, bij den dief zoekend en zijdelingsch. Hun lichamelijk gevoelen is weinig prikkelbaar; in tegenoverstelling met den gewonen mensch is de linkerhand gevoeliger dan de rechter. Zij onderscheiden moeilijk de kleuren, zijn meer gevoelig aan electrische stroomen en weerveranderingen. Zooals de wilde volksstammen, zijn zij verhard tegen de pijn en genezen gemakkelijk van hunne wonden. Zij tatoueeren, of snijden in hunne huid, alle soorten van woorden en zinnebeelden, gemeenlijk ondeugende dingen. Zij zijn minder sterk in hunne handen en dikwijls slinksch; hun gang ook is anormaal, de linker pas gewoonlijk grooter dan de rechter. Hun bloedsomloop is weinig prikkelbaar, en de buiteninvloeden storen hem minder. Men vindt, hoofdzakelijk tusschen de onzedelijken, meer kinderlijke vormen van ontwikkeling: zij schijnen veel jonger dan ze zijn; dikwijls ook gelijken de mannen op vrouwen, en de vrouwen integendeel krijgen een meer mannelijk voorkomen.
De ingewanden zijn dikwijls door ziekte aangetast: eerst en vooral hartziekten, dan lever en maagziekten. De misdadigers zijn veel scheeloogig en hebben gebreken in hunne uitspraak.
| |
| |
Verstandvermogens. 't Verstand der misdadigers is middelmatig ontwikkeld; ze zijn spitsvondig en sluw, lichtzinnig, zonder vooruitzicht en zeer veranderlijk van gedachten. Zij hebben doorgaans een eigenaardige taal en bijzondere uitdrukkingen die beeldrijk en klanknabootsend zijn, gemeenlijk ook grof en onzedelijk. Hun handteeken en geschrift hebben ook verschillige kenmerken. Om hun gedachten bedektelijk uit te drukken, hebben zij zekere teekens en gebaren - zij bezitten zeer weinig kunstgevoel: in 't gevang gebeurt het soms dat zij hunne gedachten nederschrijven, meestal onder den vorm van rijm. De boeken die zij verkiezen, zijn de romans
Gevoelens: de zedelijke gevoelens zijn bij den misdadiger zeer weinig ontwikkeld; naberouw kent hij niet; het lijden van anderen deelt hij niet: integendeel, hij vindt een wreed genoegen anderen te pijnigen. Hij is eigenbaatzuchtig, ijdel en hooveerdig: tot in zijne misdaden toe, zal hij zich ophemelen. Hij is lui en laf, haatdragend en wraaknemend
De godsdienstige gevoelens verschillen volgens de opvoeding en midden: in Italië, bijvoorbeeld, bewaart de booswicht zekere godsdienstige oefeningen; in Frankrijk is hij onverschillig of goddeloos.
Wilskracht: de misdadiger is lui van wil; hij laat zich door de omstandigheden geleiden. Hij bezit geene zelfbeheersching; braspartijen en wallebakkerij trekken hem onvermijdelijk aan.
Van waar komen dan al die lichamelijke en zedelijke gebreken? Welk is de oorzaak van dat ongewoon verschijnsel door een misdadiger opgeleverd?
Lombroso - als trouwe aanhanger der ontwikkelingsleer die den mensch van het dier doet afstammen - Lombroso beweerde dat de booswicht een atavisch of overerfd verschijnsel is: door zijnen lichaamsbouw en dierlijke driften, is hij, tusschen de menschen, een herboorte van 't gedierte dat in zijn voorgeslacht ligt. Deze al te zeer atavische tusschenkomst, deed hij volgen door eene andere opvatting: in onze beschaafde wereld, ver- | |
| |
tegenwoordigt de booswicht, den wildeman, den roodhuid die peerden steelt, menschen scalpeert enz; de booswicht is alzoo een wezen waarvan lichaamsbouw en gevoelen overeenstemmen met 't uitzicht van wilde stammen. Het is nogmaals een overerfde of atavische terugkeer naar een vroeger weinig ontwikkeld wezen, naar den primitieven mensch.
Later en nu nog, stelt Lombroso den booswicht in de klas der vallende ziekte: het overerfd verschijnsel heeft alzoo een meer ziekelijk voorkomen gekregen. De misdadiger is een halve zinnelooze (matoïdo).
Het zedelijk gevolg van Lombroso's opvatting over den misdadiger is, dat deze onwederroepelijk, van zijne geboorte af, tot de misdaad getrokken is: de misdadiger is misdadiger geboren; wat hij ook doe, hij gaat naar de misdaad, gelijk een steen die valt. Er bestaat bijgevolg voor den misdadiger geene vrijheid, geene verantwoordelijkheid.
't Rechterlijk gevolg is, dat men zeer ten onrechte het Strafwetboek op vrijheid en verantwoordelijkheid steunt. De maatschappij heeft voorzeker het recht en zelfs de plicht zich tegen die natuurmonsters te beschermen, gelijk men de wilde dieren afweert. Doch de rechtsherstelling van t' gedane kwaad, en de hoop van verbetering, zijn verouderde en ijdele denkbeelden.
Deze hoofdgedachten van Lombroso, en wel bijzonder de opvatting van een ontleedkundige misdadigerstype, verwekten overal de levendigste aandacht: wijsgeeren, rechtsgeleerden, geneesheeren, begonnen in alle landen de misdadigers te bestudeeren. Tusschen al die werkers noemen wij in België de geneesheeren Héger, Dallemagne, Houzé, Francotte; in Frankrijk Manouvrier, Topinard, Bertillon, Garnier, Magnan, Feré, Laurent, Lacassagne, Tarde; in Italië Ferri, Garofalo, Morselli; in Oostenrijk Benedikt; in Duitschland von Liszt; in Rusland Drill, Jufvrouw Dr Tarnowsky, enz. enz. De afmetingen van hoofd, gezicht, romp, armen en beenen, gaven bij de verschillende geleerden de tegen- | |
| |
strijdigste uitslagen. De ontleedkundige of uiterlijke misdadigerstype - het oorbeeld van Lombroso - werd langs alle kanten zeer hettig aangevallen (Congrès d'Anthropologie Criminelle à Paris 1888), tot dat het eindelijk gansch in duigen viel (Congrès d'Anthropologie criminelle à Bruxelles 1893). De opzoekingen van Lombroso en anderen zijn nochtans geen nutteloos werk geweest: zij bewijzen dat de misdadigers, meer dan gewone menschen, lichamelijke afwijkingen en gebreken toonen.
Deze afwijkingen - in tegenoverstelling met Lombroso's overerfd stelsel - zouden enkel hunnen oorsprong vinden in de ontaarding (stelsel bijzonder verdedigd door Magnan en zijne leerlingen, Féré en anderen). Door ontaarding (dégénérescence) verstaat men eigentlijk eenen ongewonen vorm van ontwikkeling waardoor iemand in verstand, gevoel of wil, zich van het normale afscheidt: zoo noemt men ontaarden: de zinneloozen, de onverbeterbare dronkaards, de misdadigers (lagere ontaarden); zoo noemt men ook nog (hoogere) ontaarden, de geniussen of vernuftigen. Die ontaarding is zeer erfelijk: volgens vele geleerden zelfs vinden zij haren oorsprong bijna enkel in de erfelijkheid. Dr Morel, die de eerste over de ontaarding schreef, aanzag ze als eene afwijking aan den eersten mensch door God zelven in de volmaaktheid geschapen: 't was dus eene rechte ontaarding. Later, (Magnan en zijne school), op 't grondbeginsel der veranderingsleer van Lamarck steunende, aanzag men den ontaarden eerder als een ondergeschikten mensch, wiens onwikkeling ten achter is tegen onze huidige beschaving: de ontaarde kan zich niet schikken naar het midden waarin hij leeft en is tot onvruchtbaarheid gedoemd. Les impotents, les aliénés, les criminels ou décadents de tout ordre, doivent être considérés comme des déchets de l'adaptation, des invalides de la civilisation (Dégénérescence et criminalité, Ch. Féré). In de algemeene ontwikkeling van 't leven, volgens Lamarck, zijn er steeds eenerzijds geslachten die achterblijven, zich niet naar het midden kunnen zetten, tot ondergang gedoemd zijn,
| |
| |
en anderzijds geslachten die in de nieuwere omstandigheden krachtiger leven en tot grootere ontwikkeling komen. Tusschen Lombroso die beweert dat de misdadiger een terugkeer is tot zijne voorouders, en Magnan die den misdadiger als achterblijver aanschouwt, ligt het verschil dat Darwin van Lamarck scheidt: in een woord beider misdadigersopvatting, rust op de ontwikkelingsleer.
Ziedaar enkele beschouwingen over hetgene men de biologische of levensleerige school der misdadigerskunde mag noemen: zij heeft inderdaad bijzonder de levensleerige of lichamelijke kenmerken der misdadigers onderzocht. Van die onmetelijke opzoekingen door alle soort van geleerden gedaan, hoeven wij te onthouden 1o dat de misdadigers meer lichamelijke afwijkingen toonen; 2o dat zij, volgens vele geleerden, ontaarden zijn, slecht ontwikkelden, aan wien 't eene of ander hooger zielsvermogen ontbreekt.
Nevens de Italiaansche School, die later door tusschenkomst van veelsoortige geleerden een levensleerige school werd, ontstond vroegtijdig de zoogenaamde Fransche school.
In de Fransche school komt de misdaad als iets onafhankelijks van den lichaamsbouw der misdadigers te voorschijn: de lichaamsdwang, die als een Nessuskleed van jongs af den toekomstigen misdadiger omknelt, en hem onverbiddelijk tot de misdaad brengt, die lichaamsdwang is bijna teenemaal uit de opvatting der Fransche school gebannen. Alhoewel zij rekening houdt van verschil in persoonlijke neiging en gesteltenis, onderzoekt zij breedvoerig de maatschappelijke en zedelijke oorzaken der misdaad, en geeft hun een overwegenden invloed. Tusschen beide scholen erkent men hier aanstonds de grondsbeginsels die hun van den eersten stap in de misdadigerskunde scheiden. Lombroso, Ferri, Morselli enz. zijn materialisten in den vollen zin des woords: de blinde natuurwetten overheerschen alles. De Fransche geleerden, hoe stelliggezind ook, kunnen moerelijk den mensch van eene zekere hoeveelheid vrijheid en verant- | |
| |
woordelijkheid berooven, en 't is eigenaardig om na te gaan hoe Tarde in zijn ‘Criminalité Comparée’ op dezelfde bladzijde twee verschillige gedachten uit. ‘Wetenschappelijk gesproken’ schrijft hij, ‘bestaat de vrijheid niet; metaphysisch of huitennatuurlijk, kan men nochtans zeer wel haar bestaan bewijzen’.
In de Fransche school zelve, kan men twee vertakkingen onderscheiden De eene, positivist of stelliggezind (Tarde, onderzoeksrechter, Lacassagne, Dr) beweert dat de oorzaken der misdaden bijzonder in 't maatschappelijk midden moeten gezocht worden: ‘le milieu social’, schrijft Lacassagne, ‘est le bouillon de culture de la criminalité; le microbe, est le criminel, un élément qui n'a d'importance que le jour où il trouve le bouillon qui le fait fermenter;’ - en Tarde schrijft ‘c'est du sein de la race, aidée du climat, qu'éclosent sans nul doute les candidatures au génie, ajoutons à la folie et au crime. Mais c'est la société qui choisit les candidats et les consacre et, puisque nous voyons qu'elle pousse de la sorte les uns aux académies et aux hospices d'aliénés, nous ne devons pas être surpris qu'elle détermmine l'entrée des autres au bagne.’
De andere vertakking is spiritualist (Guillot, onderzoeksrechter, Jolly, leeraar aan 't Collège de France), doch minder gekend: zij vindt in de zedelijkheid van den persoon zelven de oorzaak der misdaad. 't Verschil tusschen beide vertakkingen is zeker groot: bij Tarde en Lacassagne is de zedelijke waarde van den persoon slechts een voortbrengsel van 't midden waarin hij verkeert; bij Guillot en Jolly hangt de zedelijke waarde van persoonlijk werk af: iedereen is kind van zijne eigene werken. Op 't eindbesluit komen zij nochtans overeen en in tegenstelling met Lombroso: de misdaad kan voorkomen worden door maatschappelijke instellingen (Tarde, Lacassagne), door persoonlijke verzedelijking (Guillot, Jolly).
Tarde staat zonder twijfel aan 't hoofd der zoogezegde Fransche of maatschappelijke misdaadkunde.
| |
| |
Zijn boek, la Criminalité comparée, een samenhang van artikels in la Revue philosophique verschenen, is volgens Lombroso zelven, de fijnste kritiek die ooit op de Italiaansche school gedaan werd. Wij zullen er een en ander uit overnemen.
Volgens opzoekingen van M. Yvernès over de misdaden in Frankrijk sedert 183o. gaat het getal misdaden steeds klimmend. De bevolking klom met een tiende; de misdrijven zijn verdriedubbeld. De geldzucht heeft een steeds grooteren invloed op de misdaad; in 1830 was zij 13% de oorzaak der misdaden, in 1880 22%.
Poletti, Italiaansche rechtsgeleerde, vindt dat die vermeerdering slechts oogenschijnlijk is. Daar het maatschappelijk leven in al zijne vakken zoo hevig heeft toegenomen, is het niet te verwonderen dat de misdrijven, en hoofdzakelijk de diefstallen, eene bijzondere uitbreiding gekregen hebben. Doch het getal misdrijven is evenredig kleiner dan de ontwikkeling van den vooruitgang zelven, en zoo kan men besluiten dat de misdaden betrekkelijk verminderen.
Tarde is van een ander gedacht: het klimmend getal misdaden is niet te ontkennen; welk is de reden er van? De reden er van is de herinval, (la récidive). Sedert 1830 is de herinval in Frankrijk verdriedubbeld. Op honderd veroordeelingen zijn er middelmatig in Frankrijk twee en dertig herinvallen. In de gedeelten zonder groote steden is de herinval slechts 20%; in het departement de la Seine (Parijs) integendeel telt de herinval voor 42%, juist omdat in Parijs, gelijk in alle groote steden, de schurken bijeenkomen en door hun voorbeeld en hunne samenleving tot nieuwe misdaden aanzetten. 't Is misschien een gelukkig teeken! zegt Tarde; zoo zien wij de misdaad al meer en meer aan enkelen toebehooren, wier getal steeds vermindert naarmate hunne daden vermeerderen. 't Wordt een soort van stiel of ambacht, en zelfs een zeer bloeiend ambacht, mits wij dagelijks hunne werken al meer en meer zien uitbreiden.
| |
| |
Doch hoe komt het dat die misdadigersstiel zoo al meer en meer gezocht wordt? Omdat alle omstandigheden tegenwoordig vereenigd zijn om dien oneerlijken stiel te bevoordeelen. Wen van den eenen kant de hoeveelheid steelbare goederen en veroverbare vermaken sedert eene halve eeuw vermeerderd is, zijn van den anderen kant de gevangenissen onder oogpunt van lucht, eten en verblijf verbeterd, de rechters en gezwoornen minder streng, de verzachtende omstandigheden worden tot de wreedste euveldaden uitgebreid, en de doodstraf is nog een musschenschrik, met een verroest geweer gewapend, dat sedert lang niet meer doodt. De voordeelen van dien onrechten handel zijn dus vermeerderd, de gevaren verminderd, tot zooverre dat in onze beschaafde landen de stiel van landlooper, dief, afstrooper, bankeroetier enz., zooniet van moordenaar, voor de luierikken, 't minst gevaarlijk en meest winstgevend beroep geworden is.
Buiten deze oorzaken, is eene tweede hoogst belangrijke rede in de klimming der misdaden, de omwentelingsgeest, de klassenstrijd, die overal heerschen. De zedelijkheid van een volk is zoo innig aan de standvastigheid zijner zeden en gewoonten verbonden, dat het niet te verwonderen is, dat in onzekere tijden, de volkeren eene grootere misdadigheid toonen. Tarde haalt als voorbeeld aan: de honderdjarige oorlog, de Hervorming, de Fransche omwenteling. Heden ook beleven wij een tijd van beroerte, onzekere strekkingen staan overal op. 't Zijn de politieke opstokerijen, 't zijn de werkstakingen, de volksoploopen, alle oorzaken van blinde opgewondenheid, haat en geweldenarijen. Langs alle kanten is het mistevredenheid, overpropping der steedsche bevolking, overhaastige fortuinen en faillieten, onmiddellijke overgang van het niet tot de almacht in het politiek enz. enz. De déclassés bijzonder vormen het groot leger der mistevredenen en zijn ook de ergste herinvallers of récidivisten, zij zijn te lui om te werken, komen naar de steden om fortuin te zoeken, en leven van alle sluiksche middelen.
| |
| |
Daar de spanning algemeen is, klimt de moorddadigheid in gansch Europa, doch bijzonder in Frankrijk, waar tevens het openbaar bestuur op wankelbaren grond rust.
De aanraking met vreemde volkeren verhoogt ook het getal misdaden ‘les délits revèlent l'introduction, par le contact des voisins, d'idées et de besoins étrangers en contradiction partielle avec les idées et besoins nationaux (Criminalité comparée), en Tarde haalt als bewijs aan de grenzen van Frankrijk, waar 't getal misdrijven grooter is dan binnen 't land.
De beschaving oefent eenen heilzamen invloed uit: zij bevoordeelt het werk, verzacht de karakters, en brengt innigere verwantschap tusschen de menschen. Een streng en regelmatig bestuur vermindert ook de misdaden: alzoo onder het tweede keizerrijk, in Frankrijk, was er een stilstand in de gedurige klimming der misdaden.
Heeft het onderwijs bijzonderen invloed op de misdadigheid?
Het lager onderwijs levert geene heilzame uitslagen op; wel integendeel: in de streken van Frankrijk, waar 't lager onderwijs meest ontwikkeld is, vindt men juist de hoogste misdadigheid. Als staving van Tarde's gezegde, wil ik hier terloops het voorbeeld van Denemarken aanhalen, waar, volgens eene laatst verschenen opgave, jaarlijks negen frank per hoofd voor de scholen betaald wordt, tegen twee of drij frank in andere landen: 't is ook in Denemarken dat men betrekkelijk de meeste zelfmoorden en echtschennissen aantreft.
De verspreiding van 't onderwijs verandert tastbaar de natuur der misdrijven: hoe meer onderwijs en beschaving, hoe minder manslagen, en hoe meerder diefstallen. De bloedige vorm is in een bedriegelijken vorm veranderd: faillieten, uitgave van valsche titels, echtschennissen, enz.
Het middelbaar en hooger onderwijs integendeel oefenen eenen heilzamen invloed uit. 't Is in de vrije ambten (advokaten, doktoors enz.) en in de kunstenaars- | |
| |
wereld, dat men de minste misdadigers vindt. ‘Niet omdat zij meer welstand genieten’ zegt Tarde, want de kooplieden en handelaars zijn in 't algemeen rijker, en 't zijn deze nochtans die de meeste misdaden bedrijven. Het middelbaar en hooger onderwijs verzedelijkt de karakters door hun de grondbeginselen der liefde voor 't schoone in te prenten. ‘'t Is heel aardig’ zegt Tarde, de geleerdheid verzedelijkt slechts dan wanneer zij er uitscheidt een werktuig te zijn, en een kunstvoorwerp wordt.’ Het enkel ambtsonderwijs verzedelijkt niet. De zedelijkheid van Tarde, op de liefde van 't schoone gesteund, is de tegenvoeter van de zedelijke opvatting van Spencer, die enkel het nuttige voor oogen houdt. Beiden zijn even blind voor hetgeen de grondbeginsels der zedelijkheid aangaat, en Tarde moet het zelf bekennen, dat zijne zedelijkheid op zeer onvasten grond rust: ‘je sais qu'ils sont rares, zegt hij, ceux qui Jont le bien par amour de l'art, les esthéticiens de la morale, les nouveaux mystiques, et le nombre est grand de ceux qui le font par crainte du gendarme ou du déshonneur, comme autrefois par peur du diable ou de l'excommunication.’
Tarde erkent den heilzamen invloed dien de godsdienst op de zielen uitoefent. Elke maatschappij, bekent hij, moet van een hooger standpunt uitgaan, van een ideaal. Doch hij zelf, als positivist, ontkent aan dat hooger ideaal een wezentlijk bestaan: dat is enkel eene zielsbegoocheling, een noodzakelijke dwaling, die naar de omstandigheden van vorm verandert, Tarde, hoe ongeloovig ook, breekt nergens rechtstreeks den godsdienst af. Chrétienne ou non, schrijft hij, la France restera encore longtemps christiannisée. La peur de l'enfer a eu beau s'affaiblir et aura beau même s'évanouir tout à fait, ainsi que le désir du ciel et l'amour de Dieu, les règles et les habitudes morales de nos pères et aussi de notre enfance que ces sentiments ont contribué à former, n'en subsistent et n'en subsisteront pas moins, mais chaque jour plus ébranlées, plus inca- | |
| |
pables de résister à l'assaut des convoitises............ Cependant cette survivance de la morale religieuse aux dogmes, n'a qu'un temps, et où les générations futures iront-elles puiser leur moralité à mesure que la source ancienne tarira?......... La science apparait! Saluons!’
Welke bijtende spot in dat woord: saluons!
Geheel het stelsel nu van Tarde's misdaadkundige opvatting rust op den invloed van het midden. Hij stemt overeen met Dr Lacassagne ‘de maatschappij heeft slechts de misdadigers die zij verdient’ en met J.J. Rousseau ‘de natuur heeft den mensch gelukkig en goed geschapen; de maatschappij maakt hem ellendig en bedorven.’ Het midden werkt door den invloed van het voorbeeld: wooiden wekken, voorbeelden trekken. De noodlottige en onbewuste navolging - een soort van suggestie - is de machtigste oorzaak der misdaden. Was de maatschappij van hooger zedelijk gevoelen doordrongen, de misdaden zouden niet bestaan. Tarde toont hoe ondeugden en misdrijven van 't hoogere naar 't lagere volk overgaan en voortwoekeren; hoe de misdrijven van de steden naar de dorpen als eene vetvlek uitbreiden; hoe bijzondere en nieuwere vormen van misdaad uit enkele plaatsen opstaan, en weldra overal indringen. Herbergen, slechte huizen en boeken helpen machtig om den onzedelijken stroom te vergrooten.
Na deze beknopte verhandeling over den maatschappelijken kant der misdadigerskunde, zoowel door de Fransche school in 't licht gesteld, zullen wij terloops nog onderzoeken: 1o den invloed van het physisch of natuurlijk midden; 2o den invloed van den huishoudkundigen toestand.
De Italiaansche school, getrouw aan hare materialistische strekking, zocht in het physisch of natuurlijk midden - warmte, luchtgesteltenis, hoogte, breedte, grond, enz. - de toevallige oorzaak die den geboren misdadiger op een gegeven oogenblik tot de misdaad dwingt.
Ferri, op grond van verschillige statistieken, beweert
| |
| |
dat de warmte de moorden verwekt, de koude de diefstallen. In vergelijkende tafels, ziet men het getal moorden in den lente klimmen, het getal diefstallen in den herfst. Door eene ophitsing der zenuwen, zou de warmte eenen rechtstreekschen invloed uitoefenen, gelijk aan dien van den alcohol. De koude heeft geenen rechtstreekschen invloed: hier komen bijzonder maatschappelijke redens in 't spel: in den winter steelt men meer, uit gebrek aan levensmiddelen.
Garofalo bevestigde deze warmtegesteltenis-opvatting door zijne opzoekingen over den invloed van 't klimaat of luchtgesteltenis: uit vergelijkende optellingen blijkt dat in 't zuiden van Europa 't getal moorden betrekkelijk grooter is, in 't noorden 't getal diefstallen. 't Is dezelfde invloed die E. Ferri inriep: de warmte of 't zuiden doet den bloedigen vorm der misdaad ontstaan, de koude of 't noorden den bedriegelijken.
Dees stelsel der warmte, dat op algemeene statistieken gegrond is, en bij het eerste oog nog al waarheid schijnt te bevatten, verliest veel van zijne weerde bij een nader en meer uitgebreid onderzoek. Zooals Tarde het terecht opmerkt, ziet men die tegenoverstelling van moord en diefstal niet in de optellingen door Yvernès voor Frankrijk gedaan: er is in Frankrijk geen verschil tusschen de noorder- en zuidergedeelten. Wat integendeel in 't oog springt, is dat moorden en diefstallen samenkomen en bijzondere ontwikkelen in en rond de groote steden. Dat er meer diefstallen in 't koude jaargetijde geschieden, ligtaan de grootere lengte en duisternis der nachten, die den dief bevoordeelen, en bijzonder aan 't gebrek van werk en aan de armoede die meerder in den winter heerschen. Zoo er meer diefstallen in 't noorden gebeuren en meer moorden in 't zuiden, dat ligt ook in een verschil van beschaving: deze vermindert den bloedigen vorm der misdaad, en in hare plaats verschijnt het bedrog: de diefstal. Niet alleen is het noorden meer beschaafd, maar ook stoffelijk meer vooruitgegaan: de koortsachtige beweging van handel en nijverheid,
| |
| |
brengen nieuwe gelegenheden tot stelen en bedriegen bij.
Morselli, E. Ferri en anderen beweren dat het getal zelfmoorden en manslagen (moord van een ander), in tegenovergestelden zin gaan en elkander vervangen: als de eene klimt, daalt de andere en wederzijds: alzoo heerscht de zelfmoord bijzonder in 't noorden, de manslag in 't zuiden. Morselli, E. Ferri enz., zochten ook gedeeltelijk de oorzaken der zelfmoord, in 't natuurlijk midden: invloed van licht, van warmte, van breedte enz.
Tarde heeft heel ernstig hun gezegde onderzocht, maar nergens in de optellingen, een doorslaande bewijs van hun stelsel gevonden. Doch wat men niet in twijfel kan trekken, dat is de gedurige klimming der zelfmoorden, en aardig genoeg, die klimming gaat op stap met het aangroeiend getal der echtscheidingen.
Welk is de reden? De vrijdenker Tarde antwoordt: het verval der godsdienstige gedachten!
De zelfmoord is de wanhopige vorm der misdaad. De beschaving heeft den last van 't leven niet vergroot, neen; maar in tijd van ongeluk en angstig lijden, vindt men geenen steun meer om de smart te doorworstelen. ‘Er was een tijd’ schrijft Tarde, ‘dat tegen den aandrang van 't lijden, tegen de verplettering der schande, het eenigste toevluchtsoord door godsdienst en zeden toegelaten, de deur van 't klooster was. En nu, naarmate die deur zich sluit, opent zich een ander toevluchtsoord, donker en diep! Ziedaar waarom de zelfmoord klimt in de landen die de Europeesche beschaving aannemen, of liever, den toom van den godsdienst afschudden: 't is niet omdat de moorden verminderen, maar wel de heilige roepen!’ En inderdaad, tusschen de kloosterlingen is de zelfmoord heel zelden; op den buiten, die godsdienstiger is, ook minder dan in de steden; in 't zuiden of de katholieke landen, merkelijk minder dan in 't protestantsche noorden.
In tegenoverstelling met de physische invloeden, erkent Tarde als bijgaande oorzaken: het misbruik
| |
| |
van drank, een stoffelijk of zedelijk verlies, een nakende schande, enz.
De invloed van den Staatshuishoudkundigen of economischen toestand is ook door enkelen bestudeerd geweest. M.H. Denis, leeraar aan de Hoogeschool van Brussel, heeft onder den naam van ‘Criminalité et Crise économique’, op het congres van Brussel (1892) eenige eigenaardige opzoekingen medegedeeld.
De algemeene welstand vermindert de misdrijven en doet de hoogere zedelijke gevoelens ontwikkelen. Ter staving haalt M. Denis als voorbeeld aan de jaren 1845 tot 1849. Op 10,000 inwoners waren er in 1845, 28.8 misdadigers; in 1847 waren op 10,000 inwoners, 65,3 misdadigers. ‘De aangroei der misdaden ging op stap met de uitbreiding der ellende’ (Pauperisme des Flandres 1846-47, Ducpétiaux).
De crisis der lagere prijzen sedert 1873, gaat steeds klimmend met het aangroeiend getal misdrijven en zelfmoorden, en M. Denis besluit dat, hoe regelmatiger en standvastiger de loop van den rijkdom is, en hoe rechtveerdiger men den rijkdom verdeelt, hoe meer men de misdaden zal dempen.
(Slot in volgend nr)
Dr Fr. Meeus.
Gheel.
|
|