Het Belfort. Jaargang 13
(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |
Een Nederlandsche Pascal!Ga naar voetnoot(1)Dr Zuidema een Nederlandsche Pascal! meent ge. Er neen. Wel is hij bij Montalte ter schole geweest, en kan men van hem zeggen, wat reeds Anna Bijns van zijne Protestantsche voorvaderen verklaarde, n.l. dat
Sy verdraeyen scrifturen nae haer eygen sinnen;
Sy suygen quaet uyt goedt en slachten den spinnen;
Sy rasen van binnen. -
Maar van zijn boek zal men noort beweren, wat Voltaire gezegd heeft van Pascals Provinciales, namelijk, dat men daarin kan leeren, ‘l'art de présenter des choses indifférentes sous des faces crimmelles, celui d'insulter avee éloquence’. Het staat, ja, vol beleedigingen en ongerijmdheden, maar zij zijn geenszins voorgedragen met kunst, laat staan met welsprekendheid. Men moet eene groote lading van moed en geduld hebben opgedaan om, na lezing van eenige bladzijden, niet te geeuwen en het boek schokschouderend ter zijde te leggen. Eene bijeenflansing van brokstukken, getrokken uit Escobar, Sanchez, Busembaum-Lacroix, Gury en Lehmkuhl, hier en daar aaneengelijmd door eene uitroeping of eene opmerking, die telkens het bewijs levert, dat de schrijver, ofwel van het vertaalde geen zier begrijpt, ofwel met terugdeinst voor een bot scandalum pharisaicum - ziedaar het boek van Zuidema. Stijl en redeneering is bij hem niet te vinden Fijntjes spotten, ongemerkt verdraaien van den zin der woorden, behendig koppelen van afgeknotte teksten, en daarmee laten kaatsen in eene samenspraak, schitterend van slechte trouw en weergaloos vernuft, - kunstjes waarin Pascal zoozeer uitmuntte, - dit alles is bij onzen doctor zelden aan te treffen. Zuidema vertaalt, en vertaalt zonder ophouden, nu uit dezen dan uit genen schrijver, en zoo werd zijn boek een hansworstenbroek, waarvan de verschillende lappen ter nauwernood door een groven draad zijn aaneengenaaid.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 478]
| |
Dat is een verdienste, meent ge! Hij ‘laat de Jezuieten zelf spreken, en (voegt) er slechts opmerkingen aan toe, waar dit (hem) noodig schijnt’ zoodat men hem niet, zooals Pascal, kan te laste leggen, dat hij opzettelijk de leer vordraaid heeft. - Al blijkt voor hem het verdraaien der leering enkel eene ‘vergeeflijke zondeGa naar voetnoot(1)’ te zijn, waarvan hij dan ook weinig schrik heeft, toch wil ik gaarne bekennen, dat Zuidema in het citeeren eerlijker te werk gaat dan Pascal. Zijne verkeerde vertalingen wil ik enkel toeschrijven aan onkunde, niet aan slechte trouw. Maar het doel van Hollander en Franschman was toch hetzelfde: de katholieke zedenleer verdacht maken. Indien zij daartoe verschillende middelen hebben aangewend, dan ligt dit enkel in den aanleg der schrijvers en den aard der lezers die berden zich voorstelden Pascal schreef voor Katholieken en geletterde menschen om dezen tot het Jansenisme te trekken moest hij knippen en knotten, verdraaren en vervalschen, en fijngesponnen drogredenen gebruiken, anders ware zijne fopperij dadelijk aan den dag gekomen. Voor Zuidema is dit het geval niet. Hij schrijft voor weinig ontwikkelde Protestanten, die voldoende zijn ingenomen tegen den Katholieken godsdienst en onwetend genoeg, denkt hij, om uit de eenvoudigste waarheden ergernis te nemen Enkel op die plaatsen, waar de leering al te duidelijk onberispelijk is, knipt hij eenige volzinnen weg, of herinnert aan den voet der bladzijde, dat de lezers zich kost wat kost moeten ergeren. Vandaar ook voor zijn boek de keuze van titel en zegslieden. Dezelfde leering, dezelfde beginselen - wat althans de hoofdzaak betreft - had hij evengoed bij Dominikanen en Redemptoristen, bij wereldpriesters en Franciscanen als bij Jezuieten kunnen vinden, maar het schijnt dat zulks nadeelig zou geweest zijn voor den goeden uitslag van zijn schotschrift. Jezuietische zedenleer! Dat klinkt immers wat krasser. Behoort dit pamflet weerlegd te worden? Met het oog op de Protestanten ware dit een onbegonnen werk Een tiental zware boekdeelen zouden daarvoor noodig zijn. De gansche zedenleer moest uitgelegd worden en de eenvoudigste wijsgeerige stellingen bewezen: zij zullen beter doen met een catechismus ter hand te nemen Voor Katholieken schijnt mij eene wederlegging onnoodig. Zeer vele priesters bezitten de werken van Busembaum, Gury en Lehmkuhl, en om deze te verstaan behoeven zij voorzeker geen gebrekkige vertaling van een oningewijde. En wat nu Zuidema's aanmerkingen betreft, deze zijn zoo verbazend dom en ongerijmd, dat een kind ze meerendeels kan terecht wijzen Wien toch behoeft men te bewijzen, dat de mensch een vrijen wil heeft (bl. 16), dat de menschelijke overheid, waar zij rechtvaardige wetten uitvaardigt, gehoorzaamheid mag afeischen (bl. 14), dat eene handeling, wil zij zondig wezen, eene wilsdaad moet zijn, en geschieden met vrijheid en besef (bl 15, 16), dat men geen onschuldig kind mag dooden om een andermans leven te reddenGa naar voetnoot(2), dat de leer, volgens welke een ieder moet gehoorzamen aan de inspraak zijns gewetens, het gezag der Kerk met omverweipt (bl. 21) en dat ‘zoodoende zich’ niet ‘alles laat verontschuldigen door de bewering, dat men 't door ongeneeslijke dwaling voor geoorlootd heeft gehouden’ (bl. 21), dat de Katholieken het tweede der geboden Gods met hebben weggecijferdGa naar voetnoot(3), enz enz. | |
[pagina 479]
| |
Ik staak de opsomming, anders moest ik al de aanmerkingen van onzen doctor overschrijven Mocht men echter later verlangen Zuidema's onkunde in het klare licht te zien gesteld, ik houd mij voor die taak gereed. Bij eene bloote vergelijking van den tekst met de aanmerkingen - zeiden wij - treedt Zuidema's onkunde dadelijk aan het licht. Dit is echter enkel het geval voor de plaatsen, welke hij op eene degelijke wijze overgebracht heeft Maar wat onkunde nog in de vertaling aan den dag gelegd! Weet gij, vrienden, dat ‘allen in het gebed de namen van hun beschermheiligen, van S. Michael den Aartsengel en van S Jan, den dooper moeten noemen, voor die van de Apostelen’? (bl. 76) Gij vraagt mij misschien, waar Zuidema zulk een voorschrift haalt. Eilieve, hij vertaalt, maar verstaat den grondtekst niet Wij lezen daar. ‘In oratione A cunctis, nomina Patronorum... enz. (Decr. 22 Aug. 1620)’ Dr Zuidema weet niet, dat A cunctis de eeiste woorden zijn van een kerkgebed. Risum teneatis! Verder doet hij het voorkomen alsof men eene ‘uitwendige begeerte’ kon hebben, om op eene heilige plaats te zondigen (bl. 82) Hoe dat? Omdat onze latinist het bijwoord ‘externe’ beschouwt als een bijv. nw. van het onzijdig geslacht (externum)! In 't oorspronkelijke staat ‘desiderium externe. peccandi’. Raad eens hoe het volgende antwoord door hem vertaald wordt: Resp.: Potest, uti pluribus ostendetur a no 769 et 720 (Bus. Lacr. I no 11)... Door deze woorden!: ‘Ja, [dat kan] zooals aan velen blijkt.’ Van dergelijke vertalingen een lange lijst op te maken, ware zeer gemakkelijk. Daar even ontving ik bericht van de redactie van een Noordnederlandsch tijdschrift, die het ‘afschuwelijk kwaadaardige boek van Zuidema, dat bovendien valsch, dom en onnoozel is’ de moeite der bespreking niet waard keurt. Ook ik zou er geene woorden aan verspild hebben, zoo ik niet gemeend had een beleefd verzoek daartoe niet te mogen afslaan. Althans ontbreekt mij alle lust om deze bladzijden met nog een volzin te verlengen.
Charleroi. J. van Mierlo S.J.Ga naar voetnoot+ |
|