ontstond er een uitgebreide ‘Boerenkrijg letterkunde’ die over het algemeen van geene zeer hooge kunstwaarde is, maar waarin een overgroote schat van bouwstoffen ligt tot het opmaken van de zeer belangrijke geschiedenis van onze boeren, die in vele gevallen niet minder heldhaftig waren dan de Vendeaansche boeren.
Van de andere proza-werken die in deze laatste tijden verschenen - werken van jongeien - zijn er een drietal die een melding verdienen.
‘Bij mijn volk’ vijf schetsen uit het Vlaamsche leven door A. Sevens, bevat naast bewijzen van ongemeene vaardigheid in het vertellen, zeer veel opmerkingsgeest, en dat is voor een schrijver van novellen een voorname zaak, zonder daarom voldoende te wezen. De jonge en veelbelovende schrijver hoefde zich meer toe te leggen op de studie van zijn taal, en dat door een aanhoudende lezing van Noord-Nederlandsche schrijvers, als Melati van Java, Fiore della Neve, Johanna van Woude, om dan langzamerhand te komen tot Couperus en J. Van Eeden, die hem met alleen de taal zelf zouden leeren maar tevens nog hoe men zijn denkbeelden in een heerlijken vorm moet gieten. De schrijver moet zich niet inbeelden dat men immer zijn boek leest om het verhaal, om de fabula. Negen maal op tien weet de lezer reeds na de vijf eerste bladzijden hoe gansch het vervolg ineenzit en hoe het verhaal ontknoopt. Wil men dat de lezer niet het boek aanstonds terzijde legt of na eventjes de laatste pagina's doorbladerd te hebben, dan moet men hem boeien door de manier van voorstelling, door rijkdom van taal, door sierlijkheid van vorm. Deze opmerking geldt ook voor Pieter Danco's Roode Haan, een novelle waarvan het verhaal behoort tot het alledaagsche, maar die een zeer tragische novelle had kunnen worden, indien de schrijver zich niet eenvoudig vergenoegd losweg te verhalen, maar zijn onderwerp aangevat had, als kunstenaar. De Roode Haan is zeker zonder verdienste niet, doch na ‘Ook een ideaal’, die eerste en zeer belangwekende proef van ‘coloniale literatuur’, mocht men iets beters verwachten van Pieter Danco. Immers ‘noblesse oblige’.
‘Wrakken’ van Emmanuel de Bom, behoort tot de jongere school: een roman van psychologie, twee mannen, een matroos en een kunstenaar, wentelend rondom een vrouw, een barmaid; twee wrakken die morale schipbreuk leden. Gansch de aantrekkelijkheid van dezen roman, ligt in de manier waarop de schrijver het zeer eenvoudig thema outwikkeld heeft en men ontwaart hier een oprechte welgemeende poging om anders en beter te doen dan tothiertoe gedaan werd, men gevoelt dat de schrijver er naar tracht een zuiver gestijleerde taal te schrijven, tot een fijnen vorm te komen en vooral zich los zoekt te rukken van die lamlendige wijze van verhalen die de navolgers van Conscience aangenomen hebben, vergetend dat Conscience van zijn tijd was; dat zijn manier van schrijven het ideaal was in een tijdstip waar het volk begon te lezen, en dat in letterkunde evenals in wetenschap stilstand achteruitgang is.