| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Kunst en letteren.
Binnewiertz. - De lezers van 't Belfort kennen reeds den jongen dichter, priester Binnewifrtz Over zijne gedichten lezen wij in de Studien L, 3:
‘De sombere stemming, die als een zware mist over veel letterkundigs onzer dagen hangt, is geene openbaring van nieuw talent. In de jaren, toen elke jonge dichter een zwarten tijd als Byron doorleven moest; toen de bittere spot van Heine en de hartstochtelijke wanhoop van de Musset bij voorkeur werden ingeademd, was de levensopvatting al evenmin blijde en opgeruimd. Nu het echter tot de eigenlijke kunst wordt geacht te behooren, zijn geloof over boord te werpen, geen gedachten meer op te nemen die aan een gestorven voorgeslacht eigen waren, en nu men gedwee in de school van Schopenhauer en Hartmann de wijsheid gaat zitten leeren. wordt voor zeer velen 't uitzicht niet alleen ontmoedigend, maar vlakweg hopeloos. Den christen blijft, uit den aard der zaak, altoos eene geheel andere levensbeschouwing eigen. Hij erkent, dat er boeren gedragen worden, doch weet, hoe ze te breken zijn; hij geeft zonder moeite toe, dat er veel duisternis bestaat, zoowel uit den nacht, als uit persoonlijke blindheid voortkomend, maar hij twijfelt niet, of het zal nog weer licht worden; en wanneer hij dit alles erkent in zijn lied, dan gaat dat lied op als een bede vol innig vertrouwen....
Een ziekteverschijnsel is het echter alles van den zwarten kant te beschouwen en de oogen moedwillig te sluiten voor het licht. Zich ongelukkig te weten en aan anderen zonder ophouden de zeer gedetailleerde beschrijving van dat gevoel mee te deelen. Erger nog, te beweren, dat deze levensbeschouwing de eenig juiste is en dat zoowel zij, die met altoos met hun eigen leed bezig zijn, als zij die in somberen weemoed of blinden hartstocht niets geniaals ontdekken, aan reeds ver gevorderd idiotisme lijden.
Naarmate de gezonde menschelijke geest God dichterbij komt en het onvoldoende, onbevredigende van al het voorbijgaande duidelijker beseft, zal hem een soort van heimwee naar het Vaderhuis overvallen, zoodat een aandachtig omhoogstaren hem met zekeren weerzin voor het aardsche vervult. Toch zal dit hem niet beletten dankbaar de bloemen te waardeeren, die hij voor zijn voet open ziet gaan; want hij weet, dat zij bestemd zijn om
| |
| |
met hare geuren en schoonheid zijn ballingsoord dragelijker te maken. Al deze gevoelens vinden heerlijke uiting in de verzen van den katholieken priester Jacinto Verdaguer, dien Spanje sinds jaren reeds als zijn uitmuntendsten dichter begroet; en in den bundel des eerw. heeren Binnewiertz, ook een dichter bij de gratie Gods, meen ik aanleg voor diezelfde richting te bespeuren.....’ Zouden alle katholieke Nederlandschsprekenden ook Guido Gezelle als hunnen meester, als den begaafden dichter dier zelfde gevoelens met mogen begroeten? Zou het niet betamen, de taak hem te verheerlijken niet langer aan de vijanden van den godsdienst over te laten?
Van Nouhuys zegt ook een woord van Binnenwiertz in den Ned. Spectator.
‘Sympathiek is mij de heer Binnewiertz wel. Hij doet zich niet grooter voor dan hij is; hij neemt geen air aan. Zijn verzen zijn zonder pretentie, en die eenvoud kleedt ze goed.
Hij is een gemoedelijk, gevoelig, vroom man, die zijn indrukken opteekent...’
J.K. Huysmans. - F. Vanden Bosch beoordeelt in Durendal no 3 het nieuw werk van Huysmans. Daarin lezen wij:
‘Indien Huysmans zich de gewone opvatting van het geluk had voorgesteld, moest hij maar den stroom des levens volgen om alles te genieten: de roem had hem uitverkoren; met den roem waren de welstand, de zekerheid voor de toekomst en 't genot van een geliefkoosd werk gekomen; vermaarde letterkundige vrienden omringden hem; hij was gevierd op den boulevard; alle bijeenkomsten wedijverden om hem in haar midden te ontvangen: 't was een beroemde en gelukkige kunstenaar.
Het hooger doel des levens was hem echter tot dusver verdoken gebleven; nauwelijks heeft hij het ontwaard, of hij slachtoffert alles, kloekmoedig en eenvoudig; en daar kwamen de eenzaamheid, de spotternijen en de vervolgingen.
Zijne vorige vrienden spreken van verzwakking van zijn verstand; zijne nieuwe broeders vergeleken hem met Taxil.
Zonder bitterheid zet hij zijnen tocht voort naar het licht en dat licht wil hij volkomen; hij verwijlt niet, zooals de Vogué bij welsprekende en ijdele verzuchtingen naar het christen oorbeeld; met vasten stap dringt hij binnen in 't gebied van 't mysticismus; hij doorpluist de boeken; hij martelt de levensbeschrijvingen der heiligen; hij neemt het merg der heilige Vaders in zich op. De kunstenaar wordt een geleerde, en als de geleerde gewapend is komt de kunstenaar weder te voorschijn en hij giet de veroveringen van den geleerde in den smeltkroes van dien gekleurden en trillenden trant, die van Huysmans een der meesters van de hedendaagsche schrijfkunst heeft gemaakt.
De godsdienstige wetenschap, met den glans der kunst omstraald, is de prijs der loskooping, dien Huysmans de katholieke Kerk heeft aangeboden.
Gorter. - In eene beoordeeling over Gorter's School der Poezie lezen wij de volgende merkwaardige regelen van van Nouhuys:
‘De dichters van '80 waren sterk individueel. De gedichten van Jacques Perk, Hélène Swarth, Willem Kloos waren langen
| |
| |
tijd kunst voor enkelen Vergeleken met die van Beets, Heye en De Genestet is hun kunst niet nationaal. er spreekt zich geen volk in uit, maar een bepaald individu Een individu dat alleen getuigt van individueele aandoeningen Ook Gorter deed dit. En hadden de anderen nog gestreefd naar een compozitie die hun verzen, althans uiterlijk, voor een deel deed gelijken op verzen van anderen - hij luisterde alleen naar de wordende zangen in zijn ziel en zong ze na zoo maar, melodietje na melodietje, zonder te vragen of deze samen een harmonisch geheel vormden, of anderen ze zouden verstaan. Maar de taal bleek niet altijd bij machte weer te geven wat zeer subtiel en nieuw was, en dan moest hij zich behelpen met iets wat in zijn oor nabij kwam aan den klank, of hij mocht maar een woord van eigen vinding er tusschen schuiven.
En zoo werd hij nu en dan voor anderen onverstaanbaar. Zelfs een fijnvoeler als Kloos moest getuigen dat hij er moeite mee had, al loonde het de moeite. Dat er een troepje mooivinders, na een oppervlakkige lezing elkaar nabauwden heerlijk! - en zoo nieuw! is een te gewoon verschijnsel om over verbaasd te zijn. Ik zelf stond vreemd tegenover deze poezie. Wat door bewonderaars geciteerd werd, - o ja, daarvan had ik de schoonheid ook gevoeld, maar er was behalve dat zooveel waar niemand over sprak, en wat ik dus moet veronderstellen dat door allen volmaakt verstaan werd, terwijl ik er onontvankelijk voor bleef. Dit was mij reden genoeg om een oordeel op te schortsen.
Ook in dezen bundel komen er nog enkele dergelijke gedeelten voor..
Nu zegt men wel dat de dichter alleen door den klank der woorden de gewenschte impressie kan veroorzaken, en van die theorie is Van Eeden een voorstander in theorie, maar ik blijf dit betwisten. Neem dan een viool en speel. Doch zoolang men woorden gebruikt voor een gedicht, dienen de woorden ook om iets te zeggen. Klank, rhythme en beteekenis der woorden vormen samen het schoonheidsgeheel. Alle zijn even gewichtig.’
Coppée - Aandoenlijke woorden van Coppée te lezen in het Magasin littéraire van April
‘Gij hebt ergens gezeid, mijn lieve Huysmans, met dien humor die u kenmerkt: God is niet moeilijk indien hij met lieden als ik tevreden is. En als ik dan, zal ik er bijvoegen. Ik heb dit woord hooren bespotten en nochtans acht ik het treffend. 't Is te kleinmoedig, alevenwel en men mag zoo niet spreken. 't Is het betrouwen verliezen en gansch het Evangelie is een verzet daartegen. Gedenk de Samaritaansche vrouw, Maria Magdalena, de arbeiders van het laatste uur, den verloren zoon, het verdwaalde schaap, den voorkeur aan de bekeerden verleend boven dezen die volhard hebben.
Laat ons bidden, zonder twijfelen aan de onuitputbare barmhartigheid. Hoe dor onze gebeden ook zijn, ze zijn toch zonder kracht niet. Zijn wij reeds niet verlost van vele lage en schandelijke kommernissen, waarmede wij vroeger geplaagd waren? Voelen wij ons niet min onrechtvaardig, niet meer gelaten, meer ootmoedig en vooral meer liefderijk?
Waar heb ik voor eenige dagen gelezen dat er in onze ziel niets andeis bestond dan de vermoeidheid van oude, afgeleefde mannen? En vooreerst, waarom met? Wat kwaad is er in gelegen zindelijk te
| |
| |
willen eindigen? De mannen der 17e eeuw, welke gij, Huysmans, niet genoegzaam acht, want het waren goede christenen, waren gewoon op het einde van hun leven eene ruimte te stellen tusschen hun leven en hunne dood en hunnen ouden dag in 't overwegen der eeuwigheid over te brengen. Kan men waardiger eindigen en hebben wij het recht niet ze na te volgen?
Er is nog iets Een wind kwam voorbij. Spiritus flat ubi vult. Godsdienstige woorden werden uitgesproken, waar zij niet verwacht wierden. Verlaine heeft eerst begonnen. Gedenk die wonderschoone rouwklachten uit Sagesse. Dan hebt ge uwe twee eigenaardige boeken geschreven. Mijn werk en mijn verleden waren ver van stichtend te zijn, ik ondersteun deze herleving van het christendom in de mate mijner geringe krachten. Brunetière zet ook aan, lans 'nen anderen weg, naar hetzelfde doelwit: deze zal men voor geenen dichter of zenuwlijder uitgeven.
Is het niet wonderbaar dat velschillende onafhankelijke en onbaatzuchtige wereldsche schrijvers, die niets anders dan spotternijen en smaadwoorden te verwachten hebben, openlijk hunnen terugkeer tot het geloof belijden? Is dat geen bewijs van de waarheid van ons geloof, dat het alleen blijft staan op de puinhoopen van alle vervallen wijsgerige, staatkundige en maatschappelijke stelsels, evenals die statige domkerken die sedert eeuwen onwankelbaai op hare grondvesten staan, tot zinnebeeld en bevestiging der onvergankelijke kracht van het christendom en det duuizaamheid van de heilige Kerk.’
Hélêne Lapidoth-Swarth. - In den Gids verschijnen er van tijd tot tijd schoone verzen van Hélène Lapidoth-Swarth. Het lust ons hier een sonnet uit de afl. van April aan te stippen.
Wintergracht.
Wit-zwarte grachtenboomen, kool en krijt,
In doezelbad van melkigblanken mist.
Geglim van keien glanzig rijpvernist.
Inkzwart vierkant in dotgrauw ijs, een bijt.
Op draad van telefoon, een vogelrist
Aan 't even rusten; en door 't week gespreid
Nevelengaas het huizenrood herleid
Tot wazig bloemrood, als door schilderlist.
Grijsgroen, het gras der tuintjes poppig klein,
Van huis af hellend naar den waterkant,
Geelbruin, hun struiken, dor in doodenschijn.
Zon, maak nu goudwaas van den nevel! brand
De winterstraat met purperea vlammenpijn,
En schenk uw schoonheid aan mijn prozaland!
Men ziet dat ondanks hunne gemoedsaan loeningen de gehermen der natuur nog altijd de dichters bekoren. In bescheiden en krachtige trekken toovert deze dichteres een levend beeld op haar tafereel.
| |
| |
Hendrik De Marez en Karel Doudelet - Het Aprilnummer van de Vl. School vertoont ons schoone stalen van Doudelet 's boekverluchting. In eene bijdrage van Pol de Mont over dit onderwerp lezen wij
‘Noch van een ander werk van Doudelet ontvingen wij dezelfde indruk, namelijk van de versieringen, door hem ontworpen voor een verzameling gedichten of loverkens in oud-vlaamsche trant, welke Hendrik de Marez bij de uitgever van de Vlaamse School laat verschijnen.
Ik zou bijna durven zeggen, dat de tekenaar tot heden geen volmaakter werk leverde dan dit. Eigenlijke illustrasies leverde hij niet. Hij beperkte er zich toe, voor elke bladzijde tekst, - in de regel, hier, voor elke stukje, - eene omraming te ontwerpen, die, zo zij de eigen betekenis van het vers al niet verduidelikt, dan toch elke pagiena drukwerk, als drukwerk juist, tot een uiting van ware en meer, veel meer dan gewone schoonheid maakt.
Elke omraming bestaat uit vier smalle, langwerpige, en evenveel brede, waarvan drie bijna vierkante motieven, die afzonderlik gekliesjeerd, op verschillende wijs kunnen bij elkaar gebracht worden...
Hier nu is haast alles te prijzen. De verdeling is uitstekend, moor komt, met, links, de smalle, en rechts de grotere motieven, de woordtekst, waairond en tussen opzettelik vrij veel wit open bleef, bij de deftige grijze toon van de tekeningen uit De motieven zijn eigenaardig gevonden en in hoge maat dekoratief: Vlaamse boerinnetjes in stemmige kapmantels, zittend of wandelend in eene weide; de loze Tybaert, listen verzinnend in een donker hoekje; een paar zwaantjes, een schaap, een geit; een landschapje, waarboven de zon opkomt; enz. Alles natuurlik, bescheiden gestieliezeerd en streng dekoratief behandeld. Druk en versiering versmelten tot een geheel, zo harmonieus, als wellicht tot nu toe geen enkel Noord- of Zuid-Nederlands artiest wist te verwezenliken.’
Ibsen. - In de Studien L nr 4 vinden wij eene lezenswaardige studie over Ibsen. Daaruit willen wij 't een en 't ander mededeelen:
‘Een blijvenden naam, gelijk Homerus door zijne onstertelijke zangen, Sophocles dooi zijn OEdipus, Dante, Shakespeare en andere vernuften van den eersten rang door hunne meesterstukken zich verzekerden, zullen zijne dramatische gedichten Ibsen met verwerven. Zij dragen de kiem der vergankelijkheid in zich. Ibsen 's talent schiet er geen krachtiger stralen, in menig opzicht zelfs zwakkere, dan het talent van vele zijner mededingers op het einde der negentiende eeuw. En een vonkelend genie, zoo is bovengenoemde, treft men onder deze niet aan. Zij zijn de dramalisten van hun tijd, gelijk elke letterkundige periode er voortbracht Maar met dit tijdperk gaan zij voorbij om plaats te maken voor hunne opvolgers...
Bijaldien echter de Noordsche dichter, gelijk we met redenen en met het getuigenis van gezaghebbende personen meenen gestaafd te hebben, slechts eene plaats verdient naast de dramatisten van het théâtre contemporain, waarin vindt dan de verheffing, welke hem boven deze ten deel viel, de ongewone bijval, dien hij een twintigtal jaren oogstte, voldoende verklaiing? Geenszins in de uiting zijner kunst, in zijne werken als kunstproducten. Veel meer in de denkbeelden omtrent wijsbegeerte, zedelijkheid en godsdienst, die er worden voorgestaan... Voor die denkbeelden vond hij bij het heden- | |
| |
daagsch atheisme en materialisme een gunstigen bodem, bij menig schouwburgbezoeker, we behoeven het niet te verhelen, een willig oor en een bereidvaardig hart. Geen wonder, dat hij boven zijne kunstbroeders in de gunst kwam, gelijk anderen verheerlijkt waren en verheerlijkt worden, die 's menschen driften weten te streelen en bij kortzichtigen, onder de verlokkelijke leuze van een streven naar hoogeren godsdienst, naar verhevener zedelijkheid, volslagen ongeloof en de grofste onzedelijkheid met schijn van redenen aan te prijzen. Die denkbeelden hebben Ibsen 's stukken als een gif doortrokken, te gevaarlijker en noodlottiger, naarmate het gemakkelijker opgenomen en op die wijze steeds meer verbreid wordt....
In moderne taal heet Ibsen te strijden voor het individualisme tegen de conventie....’
Wij zien niet gaarne kunstenaars als Ibsen in katholieke tijdschriften afbreken.
De vijanden zijn op de loer; zij meenen dat wij als katholieken, als treurige en tiedrende verworpelingen alles moeten veroordeelen en afbreken en alle strevingen vijandig zijn.
Het spreekt vanzelf dat wij bedrog en zedeloosheid moeten afkeuren, maar eens die taak volbracht en die voorbehouding uitgesproken, laat ons de kunstenaars en de denkers van onzen tijd bewonderen waar het mag.
Laat ons op kunstgebied zelf kunstwerken voortbrengen en de kunstwerken bewonderen, voor zooveel zij met de katholieke waarheid niet strijdig zijn.
Laat ons op wetenschappelijk gebied, in plaats van altijd te weèrleggen, zelf, in alle richtingen, als ontdekkers en navorschers steeds de eersten zijn.
Max Elskamp. - Max Elskamp heeft zijne vroegere en nieuwe gedichten uitgegeven, onder den titel van: La Louange de la vie.
Oordeel er zelf over:
Mais de belles prairies sont prêtes,
pour aussi bien des jours de fètes,
et les beaux yeux, les belles fleurs,
les voilà bien selon mon coeur,
mon pays tout empli d'enfants,
et merveille pour la saison
à l'oeuvre déjà les maçons.
Or, voici, Sainte Catherine,
que les eglises s'illuminent
et, les yeux, tout neufs et tout beaux
aux doigts reluite des anneaux,
puis sous les clochers en extase,
les rues pleines de gens qui passent,
et levant l'ancre, les vaisseaux
tout au lom du côté de l'eau....
| |
| |
De Franschen zeggen: hij bezingt Vlaanderen!... Erkent ge Vlaanderen? beste lezer.
Anderen zeggen nog: hij leert ons de natuur aanschouwen met de oogen der tijdgenooten van Memlinc.. Lees het Spicilegium Solesmense van Dom Pitra en La Cathédrale van Huysmans en dan zult ge vernemen met welke oogen Memlinc's tijdgenooten de natuur aanschouwden.
Elskamp's poezie heeft geen zin.
In Durendal nr 5 vergelijkt Th. Braun Elskamp aan eenen orgeldraaier.
Boutens. - Boutens is een Nederlandsche dichter met een nieuwen naam: zijne Verzen worden met eene aanbeveling van L. van Deyssel binnengeleid.
Van hem getuigt de Gids van Mei:
‘Ook Gorter heeft hij bestudeerd en Van Eeden.
Gorter's versvorm, zijn rythmiek en zijn melodie, het doorzichtige van zijn verzen, de teere schakeetingen van zijn dichterlijk voelen hebben een diepen indruk op hem gemaakt. Al is de aandoening zelf gevoeld en de afbeelding ervan zelf gevonden, er is van Gorter's timbre, van Gorter's melodievorming, van Gorter's rythmiek in veizen als bijvoorbeeld... in dit heerlijke, dat klinkt als een woord-zetting van Schumann's Abendlied:
De dag lag bleek neer op bleeke sponde.
De wateren lagen blank onder blanken avond,
De lucht was stil van sprakelooze monden,
De wolken waren droef van ingehouden tranen.
De windevloot, de schepen van de luchtezee,
Lagen allen stil voor anker aan de kimmereè,
Daar was geen zonnemond den avond rood te kussen;
Daar was geen teêr gerucht de stilte in slaap te sussen!
Onder effen wolketent ging Aarde slapen;
Stilte alleen was aan haar peluw wakker.
Niets scheen te leven op den donkerbreeden akker
Dan wat oude wenschen, lang begraven.
Toen roodde de zon even door sneeuwen voorhangen,
Gespannen windezeil streek langs ons wangen,
Een jong gerucht stond naast ons, zer een woord
Zacht in ons ooren en ging toen voort.’
Van Nouhuys schrijft in den Ned. Spectator:
‘Hij is een dichter.
Ik zal mij niet aftobben om het te bewijzen.
Het is duidelijk merkbaar dat hij na van Eeden, na Gorter zijn veizen geschreven heeft, dat hij dichter bij dezen staat dan bij Kloos of Hélène Lapidoth-Swarth, maar hij blijkt eigens genoeg te bezitten, om met zijn werk aanspraak te kunnen maken op een eigen plaats.’
Een middeleeuwsch epos. - In den Gids van Februari en Aptil staat er eene lange en lezenswaardige studie van van Hamel over de middeleeuwsche fransche Willem-sage. Omdat er ook
| |
| |
Dietsche geleerden met den uitleg van dezen Cyclus bemoerd waren, willen wij hier eenige uittreksels van die studie mededeelen:
‘Het Fransche heldendicht, waarvan de oudste vorm zich verschuilt in een ver verleden, en welks oorsprong schijnt saam te vallen met die der nationaliteit van het Fransche volk, wortelt in de historie. Het is, voor een groot deel althans, de poetische geschiedenis der Karolingische vorsten en van hun omgeving.
De aantrekkelijkheid der studie van dit gedeelte der Oud-Fransche letterkunde bestaat dan ook, hoofdzakelijk, in het zoeken naar den historischen achtergrond der dichterlijke legende, in het opsporen van de geschiedkundige kern - personen en gebeurtenissen - waaruit en waar-omheen het epos zich, door den arbeid van vele generaties, in zijn veelsoortige gestalten heeft ontwikkeld.
Buitengewoon uitlokkend, en schijnbaar niet al te moeilijk, is, voor zulk een onderzoek, de cyclus van Guillaume d'Orange. Door den naam van den held en door dien van den vorst als wiens vasal hij optreedt, wordt het veld der nasporing vrij nauwkeurig aangewezen en schijnen zelfs de chronologische grenzen te zijn omschreven waarbinnen het onderzoek zich zal kunnen en moeten bewegen Op den troon van Frankrijk zetelt Lodewijk de Vrome. Karel's eenig overgebleven zoon, de erfgenaam van zijn keizerlijke macht. En met graaf Willem, Guillaume Fièrebrace. die den jongen koning beschermt tegen ijverzuchtige leenmannen en lafhartige verraders, die het zuiden van Frankrijk voor zijn vorst verovert en in het noorden van Spanje de ongeloovigen bestrijdt, om later als monnik zijn leven te eindigen, kan oorspronkelijk niemand anders bedoeld zijn geweest dan de historische Willem van Toulouse, de door Karel den Groote zelf aangewezen raadsman van Lodewijk, toen deze door zijn vader tot koning benoemd werd van Aquitanie Deze Willem had immers in 793 een vreeselijken veldslag tegen de Sarracenen geleverd op de oevers van den Oibieu en had daarna, ofschoon in dien slag overwonnen, de benden der ongeloovigen tegengehouden en hun belet Zuid-Frankrijk te overmeesteren; later had hij een werkzaam aandeel genomen aan de verovering van Catalonie, en eindelijk, in 806, had hij zich, als monnik teruggetrokken in het door hem zelf gestichte klooster te Gellone, waar hij in 812 als een heilige was gestorven.
Maar die historische achtergrond, hoe scherp ook omlijnd, is bedriegelijk, en de onderstelling, dat het Willem-epos eenvoudig de dichterlijke opsiering zou zijn van dit simpel historisch gegeven, zou een veel te eenvoudige oplossing van het vraagstuk wezen. Er schuilt, in den cyclus van Guillaume d'Orange, tegelijkertijd, veel meer en veel minder historie dan hierboven werd aangegeven...
De lijst is reeds lang geworden van de Guillaumes der historie die te zamen het beeld van den epischen Guillaume heeten gevormd te hebben. Onze Jonckbloet heeft zijn groote kennis, niet alleen van de Oud-Fransche letterkunde, maar bovenal ook van de middeleeuwsche historie, en zijn buitengewone scherpzinnigheid schitterend gestaafd in dit zoeken naar de historische modellen van Guillaume d'Orange, en zijn geleerde en vernuftige gissingen, zijn nog altijd, in de meeste gevallen, de basis waarop niet alleen de oudere geleerden, maar ook de jongere, in de laatste jaren hebben voortgebouwd....
| |
| |
De Belgische geleerde Léonard Willems heeft een geheel anderen weg ingeslagen om de samenvoeging der verschillende takken van dit gedicht te verklaren. Hij zoekt in die stukken niet de fragmenten van een Willem-epos, maar de overblijfselen van een Lodewijk-epos, of, beter nog, een samengevoegde trits van korte heldendichten, vervaardigd ter eere van verschillige Karolingische vorsten, die alle den naam van Louis hebben gedragen. De persoon van Willem treedt bij hem dus geheel op den achtergrond....
Tegen het stelsel van Léonard Willems is velerler in te brengen... Vooreerst valt meer dan een onderdeel van het verhaal met de gebeurtenissen waarvan het de poetische weerslag heet te zijn, niet te rijmen.... Natuurlijk blijft, in dit stelsel, voorloopig althans, de vraag ten eenemale onbeantwoord: zoo wij hier de saamgevoegde fragmenten van een Lodewijk-epos voor ons hebben, van waar dan, de overwegende, al de gedichten beheerschende rol van Guillaume d'Orange?’
Jan Bols. - Lees in den Gids van Juni eene schoone bijdrage van G Kalff over de liederen door Jan Bols verzameld:
‘Toen de Zuidelijke Nederlanden eindelijk, na eene kortstondige vereeniging met het Noorden, tot een zelfstandigen staat waren verheven, ontwaakte in vele vaderlandslievende Vlamingen de overtuiging, dat het Vlaamsche volk zijne moedertaal weer moest leeren eerbiedigen als voorheen, zou het zijn eigen karakter bewaren en zich verdei ontwikkelen in verband met zijn verleden. Met liefde zochten zij alles bijeen, wat in staat zou kunnen zijn het volk te verfrisschen en te versterken door een bad in de koele bronnen van het verleden. Ook de oude liederen werden met ijver en toewijding opgespoord en verzameld Nu bleek eerst duidelijk hoe trouw het volk die liederen had bewaard, hoe geslacht op geslacht ze in eere had gehouden, omdat het daarin iets van zijn innerlijkst wezen terugvond. Kostelijke liederverzamelingen zagen het licht door toedoen van Jan Frans Willems, Snellaert, De Coussemaker Hoffmann von Fallersleben gaf het Antwerpsch Liederboek uit. de rijkste verzameling onzer oude liederen Twintig jaar geleden verrasten Lootens en Feys ons met een allermerkwaardigsten bundel oude en nieuwe liederen, die zij vooral in Brugge hadden opgevangen...
Wie meenen mocht dat de mijn van het volkslied nu welhaast moet zijn uitgeput, zou zich vergissen. In het vorig jaar heeft de pastoor van Alsemberg, de heer Jan Bols, weer honderd oude Vlaamsche liederen met hunne zangwijzen uitgegeven, door hem bijna alle uit den mond van het volk afgeluisterd. Gemakkelijk is dat afluisteren niet. Want het gaat met die liedjes als met de krekels: zoodra gij naderbij komt om ze beter te beluisteren en te bespieden, zwijgen zij of springen weg. Pastoor Bols heeft zich een ervaren liedjesjager betoond Waar hij het spinnewiel van een oud moedertje hoorde snorren, waar de knechts bij den ratelenden graanmolen stonden, waar de meiden boter karnden of langs den groenen akker voortkruipend het vlas wiedden, daar was hij met zijn notitieboekje bij de hand In de huizen der armen waar zijn priesterlijk werk hem bracht, in oude mannenhuizen, onder de zusterkens der armen, bij professieleesten en het potverteren van boogschutters- of muziekgilden daar hield hij het oor
| |
| |
gespitst. Waren zijne zangers of zangeressen wat verlegen, geen nood! hij moedigde hen aan, zong hun voor, wist de schuchtere liedjes aan hun mond te ontlokken of hij riep hen bij zich in huis, ging aan de piano zitten en hielp hen zoo op weg....’
Belgische Dichters. - Bij W. Hilarius te Almelo en in den Nederlandschen Boekhandel te Antwerpen, verscheen, ten prijze van 4 frank, de volgende bloemlezing: Pol de Mont. Poètes Belges, d'expression française.
Ze bedraagt 324 bladz., is aantrekkelijk op stevig papier, met nette staven gedrukt, zoo 't heerlijke verzen betaamt en bevat gedichten van Eekhoud, Elskamp, Fontainas, Gerardy, Gilkin, Gille, Giraud, Le Roy, Maeterlinck, Marlow, Mockel, Rency, Rodenbach, Séverin, Van Arenbergh, Van Lerberghe, Verhaeren, Waller.
In onzen tijd van groote letterkundige bedrijvigheid is het iedereen niet vergund met alle bundels kennis te maken: daarom heeten wij de bloemlezingen als deze uitnemend welkom.
Met genoegen verneemt men eenige bijzonderheden over 't leven van de dichters, welke men elders niet vinden kan; men leert de titels hunner werken kennen; 't is eene bondige schets, 't zijn korte trekken van letterkundige geschiedenis en daarbij een keurige verzamelaar, een fijnproever weet altijd 't schoonste en 't oorspronkelijkste van eiken dichter aan te bieden.
De Jeune Belgique is gevallen; deze bundel verschijnt op het oogenblik dat zij verdwijnt en getuigt dat zij eene machtige, eene oorspronkelijke letterkundige beweging, eene herschepping der Belgische fransche letteren in 't leven heeft geroepen.
Weest van uwen tijd; stelt belang in uwe tijdgenooten; bemint de letteren en de kunst van uwen tijd, geen enkelen beschaafden Belg mogen de namen van Eekhoud, Gilkin, Giraud en Verhaeren vreemd zijn.
Vlaamsche meesters zijn 't in 't verrassen der diepste verholentheden van denkbeeld en natuur, in 't vangen der fijnste spelingen van licht en leven, in het tooveren met de schitterende kleuren van taal en maat.
Men voorspelt dat Verhaeren den vijfjaarlijkschen prijs van fransche letterkunde zal bekomen; maakt hier kennis met den befaamden meester van Heures Claires.
Soms hoort ge van Maeterlinck of Max Elskamp gewagen; hier zult gij stukken genoeg aantreffen om over die eigenaardige dichters te kunnen oordeelen.
Hoe betreurenswaardig is het niet dat al die ervaren mannen geene christene meesters zijn en dat de verzamelaar de katholieke dichters soms ook heel jeugdige, heel moderne, heel oorspronkelijke en begaafde zangers, gansch partijdig van kant laat.
J. Cl.
|
|