Het Belfort. Jaargang 13
(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Naar aanleiding van een boek over opvoedkunde.Schets van de Geschiedenis der Opvoedkunde, naar het Duitsch boek van Dr A. Funke, bewerkt en vermeerderd door G.L. Willems, kantschoolopziener. - Gent, A. Siffer, 1897. Prijs fr. 3,00. De heer schoolopziener van Maaseik, G.L. Willems, heeft een boek geschreven, en voegen we er aanstonds bij, een schoon boek. 't Is getiteld: Schets van de Geschiedenis der Opvoedkunde, naar het Duitsch boek van Dr. A. Funke bewerkt en vermeerderd. Het verscheen ter drukkerij van den heer Siffer, te Gent, en dit laat op voorhand veronderstellen, dat de druk wel verzorgd werd. Trachten wij vooreerst eene korte ontleding van dit werk te geven. ‘Christus is het middelpunt van de geschiedenis der opvoedkunde.’ - Van daar uitgaande verdeelt de schrijver zijn boek in twee hoofddeelen: 't is de ‘voorchristelijke’ - en de ‘christelijke’ tijd; en beurtelings bestudeert hij de opvoedkunde a) bij de Heidenen, en b) bij de Joden; daarna a) van Christus' tijd tot bij het Protestantisme, en b) van den tijd der ketterij af tot op onze dagen. Elk der verdeelingen wordt nog op passende wijze onderverdeeld. | |
[pagina 297]
| |
Zijn werk noemt de schrijver eene schets; 't is zoo: 't is een overzicht, bondig maar klaar, al zoo klaar, dat weinige werken op duidelijker voorstelling kunnen aanspraak maken. Het volgende geve er eene gedachte van: Waar men van eenen opvoedkundige gewag maakt, wordt er eerst gesproken van zijn leven, dan over zijne geschriften, vervolgens over zijne grondstellingen 'tzij voor opvoeding, 'tzij voor onderwijs, en daarop volgt doorgaans ook het oordeel van den schrijver, 'tzij goedkeurend, 'tzij afkeurend, waarna eenige uitspraken uit de vermelde werken getrokken. Zie, alleen' die wijze van voorstellen geeft alreede aan het boek eene groote verdienste. De lezing er van wordt gemakkelijk; men ziet klaar in die lange reeks van schrijvers en schriften, en, voor den leerling vooral, die het boek moet hanteeren, ligt daar een groot voordeel in. Voor dien leerling is immers de schrijver een onderwijzer; en van den schoolman, qui bene distinguit, die wel weet te onderscheiden, zegt de spreuk dat hij bene docet, dat hij goed onderwijst. Hoe aangenaam ook die eenige uitspraken na te gaan, welke bij de opgave der werken van de voornaamste opvoedkundigen, na de bespreking hunner schriften, gevoegd worden!... Maar dunkt u ook niet als gij die overloopt, dat er in kwestie van opvoeding weinig, bitter weinig nieuws onder de zon der 19e eeuw voorkomt? Men staat wel eens verstomd, dat de stelregels, waar men nu toch zoo vaak mede schermt, al voor honderden, duizenden jaren werden uitgedrukt en toegepast!... Och ja, onze voorgangers waren menschen zooals wij, menschen in wier ziele ook eene sprankel van het scheppend Opperwezen ingestort was, en waar die goddelijke sprankel door de ondeugd niet was uitgedoofd of verflauwd, lichtte zij helder in de omringende duisternis. Hoe meer echter de mensch | |
[pagina 298]
| |
vergeet, dat hij naar Gods evenbeeld geschapen is, hoe lager ook zijne opvoedkunde staat; hoe minder veredelend en verheven de uitspraken van zijn oordeel zijn... 'k En weet niet of er eene andere waarheid der Openbaring den onderwijzers, en over 't algemeen allen die den akker der zielen bebouwen, of er eene andere uitspraak hun meer troost kan schenken, hen meer kan opbeuren in 't ure der ontmoediging dan deze der eerste bladzijde onzer heilige Boeken: ‘Et creavit Deus hominem ad imaginem suam, en God schiep den mensch naar zijn beeld: naar het beeld van God schiep hij hem.’ Wat onbegrijpelijke weerdigheid, o mensch! Wat verheven schepsel, dat arme wichtje, hetwelk u ter schole wordt toevertrouwd! En voegt daarbij de uitspraak van den Zaligmaker, dat een glaasje koud water zelfs, in zijnen Naam gegeven, hem zelven is gegeven en dit zijn loon zal hebben!... Doch komen wij tot Funke's en Willems' boek terug. - Ik sprak daareven over verdeeling en voorstelling, beide zoo klaar als aantrekkelijk; voegen wij er bij, dat de geest van hun werk christen en deugdelijk is. Zij laten recht weêrvaren, ja, aan andersdenkende schrijvers; zij huldigen hunne verdiensten rechtuit gelijk het betaamt; doch zij aarzelen niet hunne gebreken aan te stippen, en de jonge onderwijzers in te lichten over zoo menige gevaarlijke strekking in hoog opgevijzelde schriften verscholen. In zoo verre ik kon nagaan, is Funke's Schets een zekere leiddraad, een openhertig raadgever op de baan van 't onderwijs. En in dien zinne, hoop ik, zal de arbeid van den heer Willems goede vruchten opleveren, zal hij waarlijk veel dienst bewijzen. Want hoe gaat het? Het ligt in den geest der eeuw, - en het schijnt zelfs de hoofdtaak van eenen onzijdigen Staat, - te verzwijgen of te minachten al wat eenen christenen stempel draagt. Die zoekt hoog te vliegen, meent dat hij beginnen moet met | |
[pagina 299]
| |
zich om zijne Moeder te schamen, met zijne Moeder, de Kerke Christi te bespotten. Is dit zoo niet? Gisteren nog las ik toevallig in een Nederlandsch-Museum-nummer van 1889: ‘Zeker, het ligt op onzen weg, en geen liberaal kan of mag het zich ontveinzen, den verderfelijken invloed, door de Kerk en hare bedienaars op alle vakken van beschaving: onderwijs, nijverheid, handel, kunst, letteren, sedert verscheidene eeuwen geoefend, uit al onze kracht te keer te gaan.’ En de schrijver van die onbeschoftheid? Een oud-makker, een leeraar aan 't atheneum van Antwerpen, die toen hij het brcod der ‘papen’ at... doch zwijgen wij er over: zulke herinneringen zijn al te bitter. Ah, Pol de Mont, van anderen wel maar niet van u hadde ik zulke lage daad verwacht!... Arme dwaler!... Zoo schijnt het dan in zekere wereld vereischt, dat men de Kerke zal hoonen, alvorens zijne sporen te ontvangen, en even laf als weleer de Hollandsche kooplui het kruis in Japan met de voeten trapten, spuwen thans sommige lieden naar de Moeder die over hunne jonkheid waakte, en de Moeder hunner moeder was... Al treft men daar wel overal voorbeelden van aan, toch zijn die in het schrijversgilde niet zeldzaam, ook niet in zekere onderwijzerswereld, en 't valt dan niet te verwonderen, dat, in zake der geschiedenis van onderricht en opvoeding, zoo menige waarheid de nek verwrongen wordt en verminkt. Voor onze jongeren in het vak ligt daar groot gevaar in, vooral voor de werkzuchtige jeugd, buiten de school alleen staande, - en daarom, zeg ik, om mijne lange parenthesis te sluiten, dat het boek des heeren Willems te goeder ure komt, en als een trouwe gids dient aanbevolen. Ik weet hoe ik weleer zelve voer: Men hoort en ziet hoog oploopen met Comenius en Rousseau, met Pestalozzi en Diesterweg, met Spencer en Channing, alsof uit hun brein alleen alle goeds ter opvoe- | |
[pagina 300]
| |
ding was voortgekomen; en, geloofde men zekere school op haar woord, er waren, buiten die, geene andere reuzen op Gods bodem verschenen. Die school verzwijgt al zoo licht, of liever met opzet, wat er bijwijlen verderfelijks in hunne stellingen zit, en men zou mede op het dwaalspoor geraken, ware men niet op zijne hoede. Heer Willems, na Dr Funke, bewondert de welige tarwe, maar wijst ook met den vinger naar het kruipende, soms verstikkende onkruid daar tusschen. Dat is echt practisch. Hiermede, meen ik, heb ik de hoofdverdiensten dezer nieuwe uitgave genoegzaam doen kennen. Nu nog 't een en 't ander over de bewerking. De woorden op het titelblad ‘bewerkt en vermeerderd door G.L. Willems’ deden mij aanstonds vragen: Waarin bestaat die vermeerdering? Het antwoord daarop had ik geerne bij de inleiding aangetroffen; doch er gaat hier geen ‘woord vooraf’. De lezer diende nochtans te weten hetgeen men anders maar toevallig kan vernemen: ‘dat de schrijver eene werkelijke uitbreiding heeft gegeven aan de hoofdstukken handelende over Fénelon, Montaigne, Bell en Lancaster, Pater Girard en Fröbel; - dat hij tevens Dr Funke's werk heeft vermeerderd door inlassching der geschiedenis van Plutarchus, Rollin, Kant, Mad. Necker de Saussure, Dupanloup, Spencer, Bain en Channing; - en dat bijgevolg Willems' uitgave ongeveer 80 bladzijden meer telt dan het oorspronkelijk werk.’ De beknopte geschiedenis van het onderwijs in België, dat die uit Willems' penne komt, is het eenige dat wij gereedelijk mochten gissen. Zonder nu uit te weiden over de taal waarin het boek opgesteld is, - de heer Willems schrijft eene keurige taal, - zullen wij ons bij dat laatste punt, bij zijn hoofdstuk over Belgie, eene wijl ophouden. En wat ik er over denk? Dit hoofdstuk voldoet mij maar half. | |
[pagina 301]
| |
Ja rechtuit, ik wenschte het boek wat meer Belgisch getint ten bate onzer jeugd. En waarom? Och! men kent - velen zijn onder dit men begrepen, - men kent nog zoo weinig van onze geschiedenis hier te lande, vooral van die geschiedenis, welke twisten en oorlogen op het achterplan schuift! Dit zal de heer schoolopziener al hebben ondervonden en nog ondervinden. Dr Funke schreef een Duitsch boek, en ten dienste van Duitschland. En dit verstaat men. Dit verstond ook de heer Willems, toen hij er de hand op legde om het te vertalen ten behoeve van Belgie: hij achtte het immers noodig, of althans nuttig er een hoofdstuk over het vaderland bij te voegen. Doch hier diende de schets uitgebreider. Het ware eene verdienste te meer geweest: want bij mijne weet bestaat er nog geen Vlaamsch boek over de geschiedenis van onderwijs en opvoeding te onzent; 't en zijn al maar stukken en brokken, die men daarover in dit of geen tijdschrift aantreft. En, zooals de heer Willems zelf getuigt, al ‘bracht België geene opvoedkundigen voort, in de goede tijden paste het de goede gedachten toe, en bereikten zijne scholen niet zelden een grooteren bloei dan in de andere landen van Europa’. Dit doet wel met reden veronderstellen, dat hier bekwame en ieverige mannen leefden, die zich onderwijs en opvoeding met ganscher herte aantrokken, het alleszins bevoordeeligden en in den schoot des volks ontwikkelden. En die mannen moesten gekend; hun hoeft hulde gebracht! En niet enkel hun naam zij vermeld, maar eenige hoofdtrekken van hun leven en streven brachte ik bij waar dit paste. Met één woord dan, ik zage geerne den heer Willems zijne bijdrage over België uitbreiden: hij staat op de baan, en is er ook de rechte man toe. Dit kan hij op tweeërlei wijze: Ofwel doe hij het in nota, aan den voet der bladzijden, waar nu reeds | |
[pagina 302]
| |
in 't voorbijgaan van Belgie of Belgen wordt gewag gemaakt; - ofwel werke hij zijn hoofdstuk over het vaderland om. Daar ik echter in zijn werk bijzonder belang stel, durf ik zijne aandacht vestigen op eenige voorname puntjes. Hij gelieve daar geene bedilzucht in te zien, maar veeleer een bewijs mijner achting voor hem en mijner ingenomenheid met zijn boek. En welk zijn die punten? Werpen wij samen eenen blik in de vaderlandsche geschiedenis. Of het noodig is, om volledigheidswille, een woord te reppen over de druidenscholen bij de voorvaderen, laat ik onverlet; doch wat de bemoeiing van Karel den Groote aangaat, daar zoude ik meer over uitweiden. - In de 9e eeuw worde o.a. niet vergeten Hincmar, aartsbisschop van Reims en primaat van Belgisch-Gallie, die elk zijner landdekens beval te onderzoeken, ofwel ieder pastor eene school bezat en terzelfder tijd eenen man, bekwaam om de kinderen der parochie te onderwijzenGa naar voetnoot(1). - Onder de dom- of kathedraalscholen (bl. 47) weze die van Luik vermeld, welke, met die van Paderborn in Beieren, de beroemdste was in het keizerrijk der Karolingers, en eveneens die van Doornik, welke zeer hooge befaamdheid verwierf in de 11e eeuw onder het beheer van den zaligen Odo, later bisschop van Kamerijk gestorven. - Eraclius en Notger en Wazo, die groote kerkvoogden van Luik, verdienen elk een afzonderlijk hoofdstuk; en ook de Nederlander Geert Groote heeft recht op onze hulde. Die groote man is toch zoo weinig onder ons gekend! - Onder de Belgische steden, waar de Hieronymieten eene school geopend hadden, telt men ook Mechelen, Brussel, Gent, Geeraardsbergen, Luik, Leuven, enz... Overigens wat staat er | |
[pagina 303]
| |
veel wetenswaardigs te lezen en op te teekenen in 't 4e § van 't VIIe hoofdst. des heeren Lebon's Histoire de l'enseignement populaire en Belgique! Uit al die opgaven zoude tevens blijken, hoe valsch de bewering is, welke men zoo licht onze tegenstrevers in het Noorden en ook te onzent hoort vooruitzetten, als zou de ontwikkeling der volksschool uit Luther en het Protestantisme uitgegaan zijn... Een bijzonder hoofdstuk zij gewijd aan onze hoogeschool van Leuven, het Athenae Belgicce, zooals Justus Lipsius haar begroette, en waar de beroemde kardinaal Pallavicini van schreef, dat ‘zij doorging als het wapenhuis van het Geloof tegen de aanvallen van Luther en zijne volgelingen!’ .. 't En is dan ook geen wonder, dat zij te allen tijde door de nieuwe sekte zoo snood gelasterd en zoo vinnig geminacht werd. En om te bewijzen, dat in zake van onderricht en wetenschappen onze middeleeuwsche kloosters den warmen dank van het nageslacht verdienen, volsta het hunne scriptoria te herdenken met de spreuk uit die dagen bewaard: ‘Claustrum sine armario quasi castrum sine armamento, een klooster zonder boekerij is een legerkamp zonder wapenhuis’... Doch 't en is hier de plaats niet om in nog meer bijzonderheden te treden; 't zijn maar wenken in 't voorbijgaan, die wij geven... Aan die pochhanzen, die den ‘verderfelijken invloed der Kerk en harer dienaars’ met zulke bittere (?) krokodillentranen bejammeren, hun zij nochtans nu gevraagd: hoe het er met onderwijs en opvoeding in ons vaderland zou uitgezien hebben, hadde de Kerk zich beide niet aangetrokken, vooral in die benarde tijden, toen ons vaderland op een uitgestrekt slagveld scheen te gelijken?... Waar blijft het antwoord? En of de Kerke ooit hare zending ontrouw werd: Gaat, onderwijst alle volker en? Zet nu daarnevens maar de grootspraak van den Patriark der Fransche wijsgeeren. Schreef Voltaire, die ellendige kerel, dien het Fransche | |
[pagina 304]
| |
volk niettemin wil vergoddelijken, schreef hij aan zijnen vriend d'Alembert niet met den 1 April 1766: ‘Je crois que nous ne nous entendons pas sur l'article du peuple, que vous croyez digne d'être instruit. J'entends par peuple la populace qui n'a que ses bras pour vivre. Je doute que cet ordre de citoyens ait jamais le temps ni la capacité de s'instruire. Il me paraît essentiel qu'il y ait des gueux ignorants... Quand la populace se mêle de raisonner, tout est perdu?’ Daarmeê echter zijn wij in de 19e eeuw. Zij alvorens nochtans herinnerd, dat de Fransche Republiek met boffende woordenpralerij het onderwijs in den grond boorde. Lees daarover Taine o.a... Nopens de geschiedenis van 't onderwijs sedert 1830Ga naar voetnoot(1) is de heer Willems weinig van zeggen; hij stipt enkel eenige feiten aan. Ik versta die ingehoudenheid; doch eene wat uitgebreider maar streng onpartijdige voorstelling dier feiten zal of zou niemand hem euvel opnemen, en ik meen, dat recht vereischt hier eenige namen vooruit te zetten, wien het vaderland dank verschuldigd blijft. Die namen zoeke men altijd niet onder hen, die, verzilverd en verguld door de officiëele wereld, des volks oogen uitsteken met hunne glansende pauwenveêren; maar zoek ze waar echte verdiensten doorgaans schuilen... in de vergetelheid... En om niemand anders te noemen, worde enkel de naam van zaliger deken Ph. de Coster herinnerd, bestuurder der Normaalschool van Lier. Waar een Jan van Beers in 1879 den lof van dien priester uitspreekt, zal men ons niet ten kwade duiden, dat we Ph. de Coster's werk in eene geschiedenis van onderwijs en opvoeding met eere vermeldenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 305]
| |
Doch punctum... Mijne aanteekeningen liepen al veel te verre uiteen. Weze ten slotte nog eens herhaald, dat ik ze gelden doe als een bewijs mijner belangstelling in des heeren Willems' boek. Elk schoolman, dien name weerdig, koope het aan. De inhoud is degelijke waar, en de wijze waarop deze voorgesteld wordt, moet elkeen bevallen. Mochte weldra de heer schoolopziener van Maaseik zich in eene nieuwe uitgaaf verheugen. Kanunnik J. Muyldermans.
Mechelen, 20 Febr. '98. |
|