| |
| |
| |
De schoone van het dorp.
I.
Van Huis.
Nog heugt mij 't zoete woord
Het was mijn afscheidsgroete,
Ik trok uit 't rieten dak,
Waar liefde en onschuld woonden,
Naar oorden waar de weelde
Waar alles lacht in 't leven;
Waar in zijn rijke kleuren
Fortuin met de onschuld spot.
O 't leven was zoo schoon
Daar, in de stad der rijken;
Ik wilde, ik moest er henen
Daar bleef mijn eeuw'ge woon!
Kan zelfs uw Moeders bee,
Mijn kind, u niet weerhouden?
Uw hart vindt daar geen vree!
Denk aan uw ziel, mijn kind,
't Is alles schijnschoon, meisje,
Wat 't argloos harte bindt.
O kind, wat vangt gij aan?
Gij ziet uw moeder weenen,
Uw vader duldde 't nimmer,
Hij - ach, is heengegaan!
Zijn stemme roept uit 't graf:
Wees altijd braaf en eerzaam,
Houd steeds den God voor oogen,
| |
| |
‘o Moeder, 'k weet het nu,
Vaarwel!’ - Lichtzinnig immer! -
‘Ga, kindlief, ga in vrede,
| |
II.
In den Vreemde.
‘Ga, kindlief, ga in vrede,
Gods zegen blijve u bij!’
Ziedaar haar laatste woorden,
God dank, zij redden mij!
Niet meer zit 'k thans te droomen
Van 't uur zoolang verbeid,
Ik zag haar werklijkheid.
Is 't schuldloos, reine wicht,
Wiens hart, voorheen gelukkig
Voor 't lokkend schijnschoon zwicht.
Als kind had 'k brave ouders,
'k Werd christelijk opgevoed,
Dat heeft, - God dank! - mijn ziele
Maar wee, o wee de zwakke!
Wee 't lachend oog en hart!
Men spant haar duizend strikken
Rasch wisselt vreugd voor smart.
Wel lacht 't genot haar tegen,
Geen denkbeeld bij 't gehucht,
Zoo lachtte ook Eva's appel
Maar was verboden vrucht.
Slechts wellust, geile driften,
En ‘vrijheid van geweten’ (?)
Dat is der wereld school!
Haar schaamte is lang geweken,
Hare eer steekt in 't duel.
Genieten, steeds genieten
't Behoefde slechts een tree,
Of 's duivels speelgenoote
Voerde een nieuwe offer mee.
| |
| |
Toen hoorde ik moeders stemme:
‘Ga, kindlief, ga in vree,
Helaas, waar was de vrede?
Mijn harte vond hem niet;
Voorheen was 'k zoo gelukkig
Thans voor die vreugd - verdriet!
Mijn harte was geschonden,
Hoe zuchtte ik en verlangde
Naar de oude, rieten hut.
Dáár, tusschen bosch en beemden
Was eertijds 't harte blij,
Aan Moeders dierbre zijde
Daar ademde ik eerst vrij!
Dáár kon ik vurig bidden,
Ik had het lang verleerd;
Dáár leefde ik eens gelukkig
| |
III.
Teruggekeerd.
Kerstmis, o Kerstmis, gij zalige dagen
Eens in ons dorpje zoo zalig doorleefd,
Blijft het nog waar, dat uw zalige stonde,
Vrede op deze aarde aan het menschenhart geeft?
Waarom dan langer de boeien gedragen?
Waarom zoolang in dit pesthol vertoefd?
Weg is de vreugde, verdwenen de vrede,
Weg het geluk, en het harte bedroefd...
Ginder, in 't nedrige stolpje verborgen,
Waakt nog de Moeder en bidt voor haar kind.
Hier de rampzalige, diep ongelukkig,
Arm en verlaten, en niemand tot vrind.
Hier, waar de wereld zich baadt in genoegens,
Hier, waar de wereld steeds leeft zonder God,
Hier zwaait de liefde, de vrije, haar scepter,
Hier leeft men enkel voor zinlijk genot,
Ginds slijt de dorper gezegend zijn dagen,
Ginds in de schaduw van dorpskerk en kruis,
Lachen 't geluk en de welvaart u tegen,
Rusten de zegen en vrede op elk huis.
| |
| |
Zal ik nog langer den spotlach verdragen
Nu mij de zondige wereld miskent,
Zij, die haar zondige en gluiperige oogen
Slechts naar de schoonen van Cupido wendt?
Dáár vind ik rust in het dorpje der kleinen,
o Dat ik eenmaal mijn oogen daar sloot!
Zelfs als de vrienden der jeugd mij vermeiden,
Eene is er toch die haar kind niet verstoot.
Op dan, gij dwaze, neen, toef hier niet langer,
Op dan, wat treurt gij nog langer in smart!
Vlieg naar uw heimath, daar leeft nog de vrede,
Klaag er uw leed aan het moederlijk hart.
Sterkte, mijn God, en geef vleuglen mijn voeten,
Help mij, o Jezus! Lief Kindeke kom!
Heden nog wordt gij in Beth-l'hem geboren,
Heden nog juichen de velden alom!
Wordt ook opnieuw in mijn harte herboren,
Schenk mij den vrede van d'engelengroet:
Eere zij God in den hooge, en op aarde
Vrede den menschen van wille weer goed.
't Klokkengejubel verkondigt de vreugde,
't Dorpje herleeft in dees' heiligen nacht,
Jesus, Verlosser, is heden geboren,
Ziet, hoe het lieflijk in 't kribbeke lacht!
Duizende lichten omstralen de kribbe,
Duizende harten verzenden een bee,
Ziet ge die moeder naast 't kribbeke knielen?
Hoort ge haar bede, zoo roerend, om vree?
Naast hare zijde ligt weenend de dochter,
Zij, die voorheen hare bede verstiet,
Juichend en jubelend dankt zij den hemel,
Nu weer haar harte den vrede geniet.
Hoort, daar weerruischen de toonen van 't orgel,
Jubelend stemmen de zangen mede in;
‘Glorie zij God, en de vrede aan u allen,
Vrede aan elk willig en chnstlijk gezin!’
|
|