Het Belfort. Jaargang 13(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Ars longa, vita brevis. 'T Brein des dichters krielt vol beelden in half nevelig gewaad. Maagden zijn ze die nog duiken achter sluiers 't blank gelaat. Talrijk wachten zij de schepping en een lichaam: doek of zang, zooals blanke duiven wachten aan de poort van hun gevang. En de dichter met zijn kinders vliegt omhoog in breede vlucht, wil in 't kunstwerk alles vatten maar oneindig is de lucht. D'hemel slaat verblindt zijne oogen, aan zijn voeten rolt de hel, beelden rijzen glanzend donker, eind'loos lijk het baargewel. Spokend staan ze daar te dansen; 't hart des dichters klopt zoo bang, want zijn leven gaat aan 't wanklen en zijn kunst is nog zoo lang. Op het eeuwig spoor van 't schoone heeft hij jaren lang gejaagd, gansch een wereld zal verstorten met den dichter die hem draagt. Zaalge stond wanneer de dichter 't eeuwig daglicht rijzen ziet en in 't eeuwig leven zingt het alomvattend schoonheidslied. Kort was 't leven, slechts een lichtspoor die een gouden sterre laat, maar de kunst zij is oneindig en wordt slechts bij God verzaad. Leuven. Lohengrin. Vorige Volgende