Het Belfort. Jaargang 13
(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Boekennieuws en Kronijk.De Bruid van Quinten Metsijs, door Hendrik De Marez. Een verhaaltje in drie bedrijven De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. De lettervruchten die nu meest aftrek vinden, 't zijn deze die op een klein getal afdruksels, in prachtige uitgaaf, in 't licht gegeven worden. Dit uitwendig kleed voor zijne Bruid van Quinten Metsys, voor 't beminnelijk kind zijner dichterlijke verbeelding, heeft Hendrik De Marez verkozen. Met smaak en kunstzin opgetooid kwam zijn kunstwerk van de pers van J E Buschman tot Antwerpen. Nog eene eigenaardigheid dezer liefdeydille, 't is dat zij in dramatieken vorm werd voorgedragen. 't Zedelijk verval onzer eeuw vindt zijne uiting in de kunstwerken van onzen tijd en zoo komt het dat de echtbreuk, zooals noodlottig genoeg in 't leven en de zeden, ook de grond is veler uitheemsche verzinningen, die met al de aanlokkingen eener verleidende kunst het publiek worden aangeboden. Het staat Goddank aldus met onze Vlaamsche kunst nog niet geschapen. Daar verheerlijken de dichters nog dikwijls in hunne scheppingen de zuivere christene liefde. Nu in verzen, dan in proza bezingt Hendrik De Marez, in de gedaante van een tooneelstuk de bruid van Quinten Metsijs. Het eerste bedrijf vertoont het begin der liefdeydille in den gemeenen hof van Meester Laureyns en van de smidse waar Quinten Metsijs voor 't penseel den hamer hanteerde, eerst het ijzer in kunstwerken deed zingen en tot die mooie, middeleeuwsche, ambachtelijke voortbrengselen wist te drijven. Eenvoudig, doch keurig en aandoenlijk worden de tooneelen uiteengezet tusschen den smid, Alijt, zijne bekoorlijke bruid en meester Laureyns, den deken van het Antwerpsch Sint Lukas gild, die van geen huwelijk van zijne dochter met eenen smid wil hooren. Quinten Metsijs vertrekt naar Italie om schilder te worden en Alijt wordt naar 't begijnhof van Gent gezonden om daar haren bruidegom te vergeten. Zij blijft hem echter getrouw, Quinten keert terug, schildert in 't geheim de H Maagd op een onvoltooid paneel van meester Laureyns, die den onbekenden schilder, dien hij meent zijn leerling te zijn, belooft tot zijnen schoonzoon aan te nemen toen 't verraad uitkomt is hij met de verloofden uiterst verblijd en gelukkig Naar realisme wordt er hier niet gestreefd; naar diepe zielkundige ontleding evenmin; in eene vloeiende taal, in die snedige, blanke verzen van onzen tooneeltrant, uiten de personen van dit drama der liefde hunne verhevene gevoelens, hunne toewijding aan het oorbeeld. | |
[pagina 138]
| |
Het proza wisselt met de dichtregels af als de vlucht minder hoog is, maar, is 't inbeelding van onzen kant? in de bekoorlijke taal van den dichter vernemen wij 'nen dichterlijken maatslag van zangerige, medeslepende verzen. In het eerste en het derde bedrijf hebben wij geenen enkelen wanklank waargenomen en hebben wij met den dichter in al zijne uitboezemingen, in de liefde voor zijn onderwerp medegeleefd en medegevoeld; daarom betreuren wij het tweede bedrijf, waar de dichter ietwat slachtoffert aan de begeerlijkheid van den dag. J. Claerhout.
Macropedius Georgius. Rebelles und Aluta herausgegeben von J. Bolte. (Lateinische Litteraturdenkmaler des XV u. XVI J.) Berlin, 1897, 12e XLII-104 bl. Macropedius, van Gemert (N. Br.) geboortig (1475-1558) was voorzeker een der geleerdste humanisten der 16e eeuw; men noemde hem zelfs soms de Seneca en de Terentius van zijnen tijd. Zulks is voorwaar overdreven; zijne gedichten hebben niettemin eene groote letterkundige waarde. Hij bewerkte een zeker getal dramatische schoolkomedien (Omnes fabulae comicae. Ultrajecti, 1553) en zijne voornaamste godsdienstige tooneelstukken waren de volgende: Asotus, 1510; Lazarus, 1541, Joseph, 1544; Adamus, 1552; Hypomene, 1553 en Jesus Scholasticus, 1556. Hij schreef ook vijf kluchtspelen, en wel: Rebelles, (men weet niet in welk jaar, zeker na 1501); Aluta, 1535; Petnscus, 1536; Andrisca, 1538 en Bassarus, 1540. De heer J. Bolte komt eene zeer wetenschappelijke uitgaaf te doen verschijnen van Rebelles en Aluta. De text is uitgegeven niet volgens de Omnes fabulae van 1553, maar volgens de editio princeps, (Comicarum fabularum duae. Busciducis, 1535) van dewelke slechts drie exemplaren bekend zijn, die berusten in de boekerijen van Bremen, Gent en Brussel. De uitgever heeft er eene volledige bibliographie en ook de melodie der kooren bijgevoegd. De inleiding bevat eene grondige studie der gedichten van Macropedius en in 't bijzonder van Rebelles en Aluta. Deze twee stukjes zijn ware tijpen der schoolkluchtspelen der 16de eeuw. Zij vonden zooveel bijval dat men ze in 't Nederlandsch en in het Duitsch vertolkte en verdienden dan ook herdrukt te worden. Rebelles schetst ons het dagelijksch leven af van den schoolmeester; het verheerlijkt zijn karakter en plaatst de goede magister in afstek met de ondeugdzame streken van twee zijner leerlingen. Aluta is een dier grove kluchten die zoo in den smaak vallen van het humanistisch tijdvak. Aluta is eene boerin van Bunschooten die naar de markt van Utrecht komt om hare kiekens en eenden aan den man te brengen. Zij wordt daar op de schandaligste wijze door twee gemeene kerels bedrogen en bedrinkt zich zoodanig dat zij zelf haar man niet meer herkend. Beide stukken geven ons eene meesterlijke schets van de zeden der 16e eeuw. Deze waren noch fijn, noch goed; zij stemden meer overeen met die van de tijden van Plautus en Terentius dan met die van oprechte kristene lieden. In eene prachtige taal, in zeer goed latijn spreekt ons Macropedius van heel onzedige toevallen, hij beweerde dat men het slechte moest voorstellen juist gelijk het was opdat de jongelingen het kwaad in afkeer zouden nemen. Hij was een realist in zijne gedichten gelijk de hollandsche schilders realisten waren in hunne tafereelen; en wij komen in onzen tijd er met meer toe te verstaan hoe een deftige monnik, gelijk Macropedius er een was, zulke grove en onzedige kluchten kon verzinnen. | |
[pagina 139]
| |
Hier rijst eene vraag op die noch door den heer Bolte, noch door M.A. Roersch (Biographie Nationale) opgeworpen is geworden. Macropedius vervaardigd eerst een godsdienstig drama: Asotus (1510); van 1510-1535 bewerkt hij geen enkel tooneelstuk; al zijne kluchtspelen worden gemaakt tusschen 1535 en 1541; en van af 1541 wijdt hij zich weder uitsluitelijk toe aan de godsdienstige dramas (1541-1556). Eene grondige studie van het leven van Macropedius zou ons waarschijnlijk de oplossing van dit vraagpunt leveren. De inleiding van den heer Bolte, die slechts na ernstige opzoekingen geschreven is geworden, is veel meer eene geschiedkundige en philologische waardeering der gedichten van Macropedius dan eene letterkundige. Waarom deze beide stukken niet vergeleken met andere beroemde kluchtspelen der 16e eeuw, het weze in 't latijn of in hedendaagsche taal geschreven; waarom niet uiteengezet welke de groote letterkundige verdiensten van Macropedius waren en in hoeverre hij boven andere tooneelschnjvers van zijnen tijd dient geplaatst te worden. Men moet het wel bekennen, in deze uitgaaf, even gelijk bij het herdrukken van de meeste andere oude gedichten, stelt de uitgever zich te veel op streng philologisch gebied, en de letterkundige uitlegging wordt te veel uit het oog verloren. Dit daargelaten, kan men enkel de nieuwe uitgaaf van Rebelles en Aluta met den grootsten bijval begroeten. Adolf De Ceuleneer.
Eva, gedicht in vier zangen, door Fritz Lapidoth, (Amsterdam, F.N. Van Kampen en zoon) - Een waarlijk mooi boek, dat bijbelsche verhaal van den val van Adam en Eva, en dat niet weinig bijdraagt om de goede faam die de schrijver van ‘Marfa’ en van een heele reeks sonnetten in de letterwereld reeds bezat, nog merkelijk te vermeerderen. Door vier zangen heen ontrolt zich dit heerlijk verhaal der eerste zonde van het jongste menschenpaar; hun leven in het aardsch Paradijs, waar zij in de reinheid hunner onwetendheid al de vreugden genieten die hun harte wenschen kon, te midden van de vriendschap aller dieren, die nog niet leven naar den aard van wreede naturen, maar vreedzaam samen wonen in het Eden, waar immer nieuwe vruchten rijpen in een eeuwigdurenden zomer; dan de verleiding van Eva door de slang; van den boom der kennis wil zij de vruchten eten, en de zonde begaat zij uit liefde voor haar man, die zij als een vorst wil zien heerschen over de gansche natuur; dan het wrange leven, na de verjaging uit het aardsch Paradijs, het leven van strijd om het dagelijksch brood, te midden van een vijandige natuur, en eindelijk voor Eva, de opperste straf, den dood van haar lievelingszoon Abel, vermoord door zijn broeder Kam. Na al het lijden van een leven van boete, weerstaan haar grijze jaren niet meer aan dien laatsten slag en sterft zij op het lijk van haar lieveling. Fritz Lapidoth behandelde dit onderwerp, met in den eenvoudigen en toch grootschen trant van het Bijbelsch verhaal, maar met al de fijnheid van het moderne vers. De indruk dien het gedicht teweeg brengt is daarom niet minder treffend De stijl van den Bijbel is zoo prachtig in zijn eenvoud dat het gewaagd zou heeten hem te willen navolgen. Het verhaal van het heilig boek is zoo overbekend dat het onderwerp op zich zelf de aandacht van de meesten niet boeit; in den vorm alleen was voortaan nog redding voor den dichter die zich door het tweede, het derde en het vierde kapitel der Genesis liet verleiden. Uit die waaghalzerij is Fritz Lapidoth op voortreffelijke wijze gekomen: de vorm van zijn gedicht heeft alles gered. Naast zwakke verzen die onvermijdelijk, in een werk van langen adem als zijn Eva, voorkomen, schitteren er talrijke van | |
[pagina 140]
| |
het zuiverste goud, die de dichter met een waar talent weet te smeden en te drijven. H. de M.
Vlaamsche Bibliographie, door Fr. de Potter, bestendigen secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie. Gent, A Siffer. Het derde boekdeel van dit merkwaardig gewrocht, uitgegeven door de Vlaamsche Academie, is verschenen. Dit werk geeft de lijst, methodisch opgemaakt, van al de boeken, tijdschriften, muziekweiken, kaarten en plans in Belgie uitgegeven van 1830 tot 1890. Binnen twee jaar wordt het werk volledigd met een bijvoegsel gaande van 1890 tot 1900. De belangrijkheid en de vruchtbaarheid der Vlaamsche Beweging worden welsprekend bewezen door deze uitgave. Immers de lijst der werken beslaat reeds 674 bladz groot in-8o op twee kolommen in kleinen tekst bedrukt en het gewrocht is nog maar half weg. Godsdienst en levens van heiligen zijn vervat in 152 bladz. Geschiedenis in 55. Taalkunde in 51. Schoone kunsten in 12. Wijsbegeerte, Zedenleer, Geneeskunde, Natuurlijke Wetenschappen en Landbouw in 122, Geschiedenis der letterkunde en critiek in 20 en de eigenlijke Schoone Letteren in 232, enz enz. Bij ieder werk zijn aangeduid formaat, getal bladzijden, schrijver, drukker, jaartal en van de boeken nog in den handel, de prijzen. Ieder deel van dit werk, onmisbaar voor de boekhandelaars, de bibliotheeken en de boekhefhebbers, kost slechts fr 5-00.
Stimmen aus Maria-Laach, Freiburg 1 B., Herder, prijs mk. 11. p. jaargang. Dit tijdschrift, een der oudste en aanzienlijkste van Duitschland, opent zijn 54ste deel met de Januari-aflevering van 1898 Het wordt van jaar tot jaar belangrijker en bevat niet alleen grondige artikels over litteratuur en kunst, maar ook theologische, natuurkundige en historische studien, alsmede bijdragen tot de sociale vragen. In deze aflevering worden o.a. de volgende vraagstukken behandeld: Het coalitierecht der arbeiders; Zijn de katholieken bekwaam tot hoogeren staatsdienst? De ‘Cid’ in de Geschiedenis en in de Dichtkunst; Het toppunt van Lamennais' grootte en zijn val; De nieuwe inrichting van de orde der Franciscanen, Edgar Tinel's nieuw muziekdrama ‘Godelieve’; De pauselijke afgezanten in Duitschland, Frankrijk en Spanje; Annalen der Gesellschaft fur christliche Kunst; Historia de Mindanao y Joló; La Faculté de Théologie de Paris; Liederen der duitsche Nachtwachten; etc, etc. Vooral belangrijk voor ons land is de eerste helft eener studie van Theodor Schmid, - schrijver van een der beroemdste werken over Richard WagnerGa naar voetnoot(1), - over de Godelieve van onzen Tinel Nadat Schmid een aantal onbekende biographische bijzonderheden, den meester betieffende, heeft aangehaald, bespreekt hij in 't kort al zijne werken, waaronder het in Duitschland algemeen bekende Te Deum, dat de toondichter pro devicto mortis aculeo schreef. Dan gaat hij over tot 's meesters hoofdwerk, het muziekdrama Godelieve. Brieven worden aangehaald, waarin Tinel zijn geestdrift voor den gekozen stof uitdrukt. ‘Deze stof, zegt de schrijver, en citeert daarbij de oudste bronnen tot het leven der H. Godelieve, hem allen bekend, - deze stof moest een meester van de | |
[pagina 141]
| |
waarde van Tinel tot een grootsche schepping aanzetten. Zij is in de hoogste mate dramatisch en verbindt het bovennatuurlijke element met de werkelijkheid’. Alsdan bewijst hij dat Tinel, op de klassieken gesteund, in zekeren zin de theorie van het Leitmotiv beter verstaan heeft dan Wagner zelf, door dat hij ze spaaizamer aanwendde. ‘Daardoor verspreiden Tinel's Leitmotive grooter licht (gewinnen an Leuchtkraft). Tinel kan ook zonder hulp der Leitmotive aan het orkest een geweldige macht van uitdrukking verleenen, hij bespeelt dit reuzeninstrument met een ongehoorde virtuositeit. Godelieve is door Tinel geschapen naar zijn individueele opvatting der muzikale beginselen van Wagner en hij heeft daarin aangewend zijne reusachtige technische vaardigheid, op een manier, die van zulk een meester niet anders kon worden verwacht. Wat ons evenzoo zeer treft, is de onuitputtelijke melodienrijkdom van dien zoetgevooisden vinder, alsmede de buitengewone gave om aan de “oneindige melodie” een eigen karakter, een originaliteit te verleenen, die nergens het spoor draagt der vervelende langdradigheid, welke zich in vele gedeelten van den Nibelungenring laat gelden. - Vervolg en slot van ons artikel in de volgende aflevering der Stimmen’. A.V.E.
Een voorbeeldige Leerjongen: Nunzio Sulprizio, (1817-1836). Naar het fransch van Graaf Eduard Le Camus. Door R.v.d.H., S.J. In-8o van 128 bl. met 14 platen. Prijs fr. 0,50. Maatschappij St-Augustinus, te Gert. De Heer Le Camus stelt ons het leven van een Heilige voor: niet van eenen Heilige uit lang verledene tijden, neen! maar van eenen leerjongen, die leefde in onze eeuw, die verkeeide in dezelfde omstandigheden als wij, en toch een toonbeeld was van alle deugden. Om den werkman van zijn geloof af te brengen, doet men hem steeds in de ooren de woorden van vrijheid en geluk weerklinken; men spreekt hem van lijden en onrechtvaardigheid En hier zien wij een knaap, die, op negenjarigen leeftijd, reeds zwoegen moest van den vroegen morgen tot den liten avond, die voor zijne voorbeeldige liefde, godsvrucht en werkzaamheid slechti ondankbaarheid en mishandeling ter vergelding kreeg; die steeds onuitstaanbare lichamelijke pijnen te lijden had, en die, ondanks dat alles, altijd vroolijk en tevreden was, wiens hart overvloeide van vreugde en dankbaarheid voor zijnen Heer, omdat hij het ware goede, het eeuwig blijvende geluk had leeren kennen en beminnen! Wij dringen er dus op aan dat men dit boekje zou verspreiden onder de jonge werklieden. Hoe heht en gemakkelijk is dit niet voor bestuurders van patroonschappen, van werkhuizen, van fabrieken? Hij, die dat liefdewerk verricht, mag zich roemen eemgermate onrechtstreeks medegeholpen te hebben tot wering van het sociale gevaar. V.D.
Gedichten en Gezangen, door Jan Bouchery. Antwerpen. Drukkerij Hooland, 22-30, 1897, 132 blz. 't Wordt tegenwoordig nog al van pas, bij 't beoordeelen van eenen nieuwen dichtbundel naar de strekking te vragen. Dozijnen van verzamelingen zijn er in de laatste jaren van de pers gekomen, waarvan de versvorm menigmaal zoo aannemelijk is, dat de gedachte en de strekking door velen geheel worden vergeten of verontschuldigd. Wanneer wij ons nu de vraag stellen: ‘Wat is de hoofdverdienste der gedichten van Jan Bouchery?’ dan zal men moeten bekennen dat de strekking der gedichten alleszins waardig en rein, de bundel daarom aan te bevelen is. | |
[pagina 142]
| |
Tevredenheid, werklust, christelijke liefde, stralen u uit elke bladzijde tegen. De dichter is geen sentimenteel droomer, gelijk velen die met eene reeks van vage woorden de hoogste dichterlijkheid meenen te bereiken en ondertusschen zelven niet recht verstaan wat zij willen zeggen. De voor ons liggende gedichten hebben daarenboven nog de verdienste zeer geschikt te zijn om in muziek gezet te worden, zooals blijkt uit de cantaten van Blaes, het bekroonde koor De Visschers, Filip van Artevelde, Avondwandeling, De Winter, Broederliefde van Stordiau, Heil Snieders! en eindelijk K L. Ledeganck, beiden van Benoit. De dichter heeft zich bovendien door eene reeks prozastukken, veelal van historischen aard, bekend gemaakt, die allen een edel en ernstig streven venaden; daaronder noemen wij J.F. Willems (3e uitgaaf), F.A. Snellaert (3e uitgaaf), enz. Wij wenschen aan den nuttigen dichtbundel eene recht groote verspreiding. A.T.
Van der Mersch, bevelhebber van het leger der Patriotten. (Gent. Vandeipoorten, 1897, 112 bl.) bewerkt door A. Vermast. Nu ei veel geschreven wordt over den boerenkrijg die men dit jaar plechtig gaat herdenken, begint men ook de Brabantsche omwenteling te bestudeeren Dit boek is er een bewijs van. Het is eene goede bijdrage tot de geschiedenis der Brabantsche Omwenteling. De schrijver tracht ons de verdiensten van den Meenschen generaal te doen uitschijnen en hem te verdedigen tegen de beschuldigingen hem door de partij van Van der Noot ten laste gelegd. De heer Vermast aanziet Van der Mersch als een slachtoffer van den laster ten dienste der heerschzucht van dezen laatste Onbetwistbaar is het dat Van der Mersch de eenigste bekwame officier der Omwenteling was, en dat de handelwijze ten zijnen opzichte van Van der Noot, van Van Eupen en van het Congres moeielijk verrechtvaardigd kan worden.
La Jeune Belgique, gesticht door Max Waller (Maurice Warlomont) in 1880, scheidt uit met verschijnen na 17 jaar gestreden te hebben voor de jonge moderne letterkunde, met leas ‘L'art pour l'art’. Dat tijdschrift, dat zeker een krachtigen stoot vooruit gegeven heeft aan de Fransche letteren ten onzent, heeft ongelukkiglijk ook al eens gedopperd in de modder der bandeloosheid in zedelijk en letterkundig opzicht. De laatste jaren was dit blad slechts nog de schim van zijn verleden en overleefde zich, stram, gebroken en afgesloofd. Zooals in de politiek een anarchist altijd een meerderen anarchist vindt dan zich zelf, zag deze uitgave de meer gevorderden onder de letteromwentelaars haar vaandel verlaten om te gaan post vatten onder die van ‘Revue Rouge’, ‘Coq Rouge’, enz. De eerste opstellers van ‘La jeune Belgique’, studenten onzer hoogeschool, zijn of wel dood, zooals Waller en Nautet, of wel in de dagbladpers ingelijfd, zooals Iwan Gilkin (Journal de Bruxelles), Verlant (Revue générale), Eechoud (Réforme), Giraud (Etoile Belge), Severin (Indépendance).
K. Vl. Academie. - De zitting van 19 Januari werd geopend met eene aanspraak van den nieuwen voorzitter voor 1898, den heer hoogleera.ir Dr P. Albeidingk Thijm Na de goedkeuring der verslagen der commissiën en een wooid van den heer de Vreese over het excerpeeren der Vlaamsche werken ten behoeve van het Groot Nederlandsch Woordenboek, werden de keurraden benoemd voor de prijskampen. | |
[pagina 143]
| |
Middeleeuwsch proza: de heeren de Flou, Gezelle en de Vreese. Geschiedenis der taalkunde in Zuid-Nederland van de XVIe eeuw tot heden: de heeren Coopman, Claes en Arnold. Kinderspelen in Vlaamsch Belgie, de heeren Coopman, Broeckaert en Bols. Nut der opvoeding door de moedertaal de heeren Coopman, Sermon en Claes Antwerpsch Idioticon de heeren Coopman, Sermon en Coremans.
Driejaarlijksche staatspryskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde, XIVe reeks Keurraad: Dr P. Alberdingk Thijm, hoogleeraai te Leuven; Th Coopman, letterkundige te Schaarbeek, D. Claes, gewezen leeraar bij het Atheneum, te Namen; Dr W. de Vreese, hoogleeraar te Gent; G. Segers, leeraar bij de Normaalschool te Lier, allen leden der K. Vl. Academie.
Davids-Fonds. - Op Driekoningendag hield de afdeeling Mechelen een feest bestaande uit eene vertooning van levende beelden naar beroemde schilderijen uit het Nieuw Testament, uitvoering van symphoniestukken van Haydn en van oude liederen uit de 17de eeuw, bewerkt door Fl. van Duyse Ten slotte sprak Hugo Verriest over de christene gebruiken en plechtigheden onzer voorouders - Te Antwerpen sprak de eerw. heer Verheyen, leeraar in St-Joannes Berchmans, over Dr Schaepman, beschouwd als staatsman, redenaar, prozaschrijver en dichter. - Zondag 23 laatst gaf St-Nicolaas een muziekfeest, opgeluisterd met eene voordracht door den heer D'Hooghe-Bellemans over den Boerenkrijg en De vaderlandsliefde. - Zullen dezer dagen aan de leden verzonden worden: ‘Jaarboek voor 1898’ en ‘Besloten tijd’ drama in vijf akten (over den Boerenkrijg) door Baron Kervyn de Volkaersbeke en den eerw. heer C. van Britsom, met koren door A Janssens, getoonzet door G. van Vlemmeren
Standbeeld aan Jan-Frans Willems. - Wie wil medewerken tot de verheerlijking van den Inrichter en Vader der Vlaamsche Beweging kan zijne bijdrage zenden aan Het Belfort. Alle jonsten, hoe klein ook, worden met dankbaarheid aanvaard, doch wie voor 5 frank inschrijft heeft recht op een gesteendrukt portret ofwel op de beeltenis van het standbeeld.
† Camiel Siffer, geboren te Zomergem, advocaat te Gent en schrijver van: Over de spraak van de wetgeving, De doode hand, De Landtalen voor de grondwet, Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent en een aantal jaarverslagen van genoemde Conferentie, waarvan hij een der stichters en de secretaris was. Hij leverde ook bijdragen in de ‘Lettervruchten’ van het Leuvensch studentengenootschap Met tijd en vlijt, in wiens bestuur hij gezeteld had, in het Nederlandsch Museum en andere tijdschriften. Als Flamingant was hij naar den Gentschen gemeenteraad gezonden en veel nog mocht onze Beweging van zijn krachtig woord, zijne scherpe pen en zijn helder hoofd verwachten, wanneer eene onverbiddelijke ziekte hem nedervelde en na vijf jaar ten grave sleepte. Hij was de broeder van onzen uitgever, insgelijks een der voorvechters van de Vlaamsche zaak en als dusdanig gekozen tot lid van den gemeenteraad onzer stad. | |
[pagina 144]
| |
† Graaf Roselly de Lorgues, schrijver van menige geschiedkundige boeken, onder dewelke dit, in verschillende talen overgezet en met platen in prachtwerk verschenen: ‘Histoire de la vie et des voyages de Christophe Colomb’.
† Pater de Salis Seewis, S.J., gestorven te Genua. Hij schreef in de Civilta catholica; zijne werken over zielleer en levensleer genieten het grootste gezag in de wetenschappelijke wereld en zijn beroemd boek ‘La question romaine’ stelde hij op op uitdrukkelijk verzoek van den Paus. Hij was de zoon van graaf Ulnc Gaudens Dietegem de Sahs-Seewis, den schrijver van het vermaarde Duitsche lied ‘Traute Heimath’.
† Mgr Maupied, rustend priester te Lamballe. Hij was gehecht geweest aan het Museum van natuurlijke historie te Parijs, oud leeraar aan de Sorbonne en schreef onder andere: Dieu, l'homme et le monde, La Religion révélée, L'histoire des sciences et de leurs progrès comme base de la philosophie. In het concilie van het Vatikaan was hij als godgeleerde benoemd geweest in de commissie belast met den bepaalden opstel van het geloofspunt van de onfaalbaarheid.
† Pater Nogues, gedurende 20 jaar opsteller van Annales en van Journal de Lourdes in Frankrijk. - † Jan Linden, te Brussel, bijgenaamd de vader der Orchideen - † Maestro Gaetan Capocci, kapelmeester van St-Jan van Lateranen te Rome - † Engelbert Róntgen, vader van Juhus Rontgen, den ontdekker der Xstralen. Hij was gebooitig van Deventer in Holland en vestigde zich later te Leipzig. - † Gustaaf Crombez, uitgever te St-Nicolaas, ijveraar voor het Willems-Fonds en schrijver van eenige Vlaamschgezinde en geschiedkundige vlugschriften. |
|