Het Belfort. Jaargang 13
(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||
Verzekering tegen werkongevallen.Dit vraagstuk wacht reeds lang naar eene oplossing en schijnt er ook rijp voor. Wel zijn de meeningen nog uiteenloopend, maar over de hoofdbegrippen is er genoegzame overeenstemming om den wetgever toe te laten eenen grooten stap vooruit te doen, zonder gevaar van hals- of beenbrekerij. Trachten wij een klaar inzien in de zaak te verkrijgen; daarom zullen wij (wat wel eens verwaarloosd wordt) ze tot hare grondbeginsels terugleiden. In deze kwestie, gelijk in alle andere, heeft de wetgever niets anders te doen dan het natuurlijk recht nader te bepalen en Ie bekrachtigenGa naar voetnoot(1). De eerste vraag dan, die oprijst, is deze: Wat schrijft het natuurlijk recht voor in zake van werkongevallen? De werkongevallen kunnen drieërlei zijn, volgens de oorzaken, waaruit zij voortvloeien:
| |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
Moeilijk is het zeker de vergoeding vast te stellen | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
waartoe bij elke werkramp de patroon gehouden is Moet men daartoe het gerecht ter hulpe roepen, dan wordt ieder werkongeval de oorzaak van lange en ingewikkelde gedingen, van onkosten en kopbreeksel voor beide partijen, van hiat en verbittering zonder einde. Indien dus ergens de Staat geroepen is om, in 't algemeen belang, de verplichtingen van het natuurlijk recht nader te bepalen, dan is het wel hier. Wonder mag het heeten, dat de wetgever dit zoolang verwaarloosd hebbe: meer nog, dat hij die dwaze en wederrechtelijke schikking hebbe laten bestaan, volgens welke de werkman van alle recht op vergoeding verstoken blijft, wanneer de fout des nijveraars niet bewezen is. Wat kan en moet de wetgever dan doen? Hij kan, volgens eene gematigde raming, de som bepalen, die de patroon zal te betalen hebben bij elk ongeval, dat uit de nijverheid zelve voortspruit. Die som zou geraamd worden volgens het werkloon. Zij zou b.v. 800 maal (wij geven de cijfers enkel tot voorbeeld) het dagelijksch werkloon bedragen voor ongevallen met doodelijken afloop, 600 maal voor levenslange onbekwaamheid tot werken, mindere sommen voor tijdelijke onbekwaamheid volgens dezer duur. Daarmee zou dan ook de deur gesloten worden voor zooveel pijnlijke rechtsgedingen, voortspruitende uit eene ramp, die meesters en onderhoorigen om terzeerst betreuren. Alleen in geval van klaarblijkende, groote schuld des meesters, zou hem eene hoogere vergoeding moeten opgelegd worden. Waarom? Ten eerste, omdat eene schadeloosstelling als die wij hierboven aanwezen, slechts eene gedeeltelijke is, wel bevredigend in geval van echte nijverheids-rampen, maar ontoereikend wanneer gansch de verantwoordelijkheid, ten gevolge eener klaarblijkende, groote fout, op den werkbaas valt. Ten tweede, voor de veiligheid van den werkman; want indien de wet alle roekeloosheden des meesters door de vingeren zag en alle rampen aan de nijverheid zelve toeschreef, dan zou | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
menig baas zijn werkvolk tegen de nijverheidsrampen doen verzekeren, en, gerust op zijne twee ooren slapende, naar veiligheidsmaatregelen weinig uitzien. Vele sociologen willen gemakshalve zelfs de groote fout wegcijferen; zij springen al te lichtzinnig met het natuurlijk recht om, en dit gebeurt nooit straffeloos. Doch, om tot de nijverheids-rampen terug te keeren, is het genoeg dat de wet den patroon voor zulke of zulke som aansprekelijk stelle? Is de werkman daarmee verzekerd dat die som ook zal uitbetaald worden? - Dat is hij, telkens er verhaal is op den werkgever; - doch, wat, wanneer deze onvermogend is? Men kan toch geenen kei het vel afstroopen. Dat is de reden, waarom velen hunne toevlucht nemen tot de verplichtende verzekering tegen werkongevallen. Is die reden afdoende? Wij zouden er aan twijfelen. En vooreerst is het geval van onvermogen bij den werkgever al tamelijk zeldzaam. En dan, neem nog dat een geringe baas niet in staat weze om heel de schadeloosstelling te betalen, vooral wanneer eene zelfde ramp of kort opeenvolgende rampen verscheidene slachtoffers onder zijne gasten zouden maken Toch is hij gewoonlijk een man, die zekeren eigendom en inboedel bezit en dus iets te verbeuren heeft, een man dus die zich niet aan het gevaar wil blootstellen, morgen of overmorgen uitgeschud te worden. Wat zal hij dan doen, zoohaast de wet volgens bovenstaande aanduidingen zijne verantwoordelijkheid zal vastgesteld hebben? Hij zal zijn werkvolk vrijwillig bij de eene of andere maatschappij doen verzekeren. En zoo zal feitelijk de algemeene verzekering bestaan, ook zonder staatsdwang; uiterst gering zou zeker het getal der werkrampen zijn, waarin de wettelijke vergoeding niet zou betaald worden. Willen wij nu alle voordeelen aan de verplichtende verzekering ontkennen? - Neen, ongetwijfeld zou zij nog meer geruststelling aan den werkman verschaffen en de bazen zelven behoeden tegen den ondergang, waaraan zij zich zouden blootstellen met hun werkvolk onverzekerd | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
te laten. Ook indien men een gemakkelijk en goedkoop stelsel van verplichtende verzekering kon ontdekken, zouden wij er zonder bezwaar mee instemmen, omdat alsdan de voordeelen der verplichting grooter zouden zijn dan de nadeelen. Laat ons dus zien wat men ons voorstelt. Wij hebben vooreerst het Duitsche stelsel: verplichtende verzekering beroepsgewijze door den Staat ingericht. In dien zin was de verplichting gevraagd geweest door de Werkcommissie van 1886 en door de Commissie van Weldadigheid Tegen dit stelsel kanten zich degenen die uit princiep altijd de vrijheid a priori voorstaan, iets wat, volgens ons, een onzin is; want hij, die waarlijk het welzijn des werkvolks betracht, hoeft slechts na te speuren, wat het voordeeligst is. Kan het vrije streven ons dezelfde voordeelen bezorgen als de Staat, des te beter! Maar kan de Staat veel doelmatiger werken, zouden wij dan eene weldaad verachten omdat zij van den Staat komt, die eigenlijk toch maar ons aller dienaar is en geene andere reden van bestaan heeft dan het algemeen welzijn? Dit ware al te onnoozel. Met meer reden, of ten minste schijnreden, wordt tegen hoogergenoemd stelsel ingebracht dat de Staat geen profijtelijk bestuurder is; en men haalt de Duitsche inrichting aan als voorbeeld; meer dan 50 ten honderd der gestorte gelden blijven aan bestuurkosten plakken. - Dat de Staat zoo zuinig met het geld niet omgaat, als de bijzonderen, dit kunnen wij aanveerden. Maar de bijzondere maatschappijen zoeken ook dikwijls hun profijt hierin, dat zij van de belanghebbenden alles afpitsen wat zij maar kunnen. Zulke vereenigingen werpen ontzaggelijke sommen weg aan reklaam, iets wat de Staat voor zijne verplichtende verzekering niet zou noodig hebben. Daarbij moeten die maatschappijen, veelal uit vreemde geldsjachelaars bestaande, dikke percenten opstrijken; dit alles komt toch uit den zak der verzekerden. Verders is het onbetwistbaar dat eene verzekering tegen ongevallen altijd veel kosten zal hebben: het bestatigen der rampen, het schatten | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
van het verlies, en de processen die daar kunnen uit volgen, dit alles kan eene Maatschappij zoo min vermijden als de Staat. Daarom zouden wij den Staat als verzekeraar verkiezen boven de maatschappijen; maar het wenschelijkste van al schijnt ons dees: dat de Staat, zonder dwang uit te oefenen, de bazen uitnoodige en helpe om zich onder elkander tot onderlinge verzekeringsmaatschappij onder toezicht van den Staat te vereenigen. Wij kunnen dus geenszins onze goedkeuring hechten aan het tweede stelsel, dat nochtans in den hoogeren Arbeidsraad eene meerderheid vond en krachtens hetwelk ieder baas verplicht zou wezen zijn werkvolk te verzekeren, maar dit, naar vrije verkiezing, zou mogen doen bij de officiëele of bij eene bijzondere maatschappij. Volgens die gedachte zou dus vooreerst de Staat zelf eene verzekering moeten inrichten, die over heel het land hare vertakkingen zou hebben; hij moet overal daar ambtenaars voor aanstellen en dus bijna dezelfde kosten doen alsof hij alleen de verzekeraar ware. Daarbij moet hij terzelfdertijd de mededinger en de toezichter zijn der bijzondere maatschappijen; inderdaad, vermits hij de hand moet houden aan de uitvoering zijner wet, behoort hij zich te overtuigen of ieder baas al zijn werkvolk heeft verzekerd en of al de maatschappijen voldoende waarborgen aanbieden Met dit alles dunkt ons dat de Staat het veel drukker zou hebben, en dat er veel meer nutteloos geld zou worden verspild dan zoo hij zelf de algemeene verzekering inrichtte. En dan, wie zou meester blijven in den strijd tusschen den Staat en de bijzondere maatschappijen? Het ligt in den aard der zaak dat de inrichting, die het voordeeligst verzekert, bijna alles tot zich trekt en de andere ten naaste bij dood doet. Zou nu de Staat maar weinig liefhebbers vinden, dan zou hij al zijne kosten voor niet hebben gedaan en zou desniettegenstaande zijne inrichting moeten staande houden. Zou integendeel, gelijk te voorzien is, | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
de Staat de bijzondere maatschappijen ovprvleugelen, dan zou hij bijna algemeene verzekeraar zijn; maar zijne werking zou toch belemmerd worden door de vrijheid die de bazen hebben, om zich bij vrije maatschappijen aan te sluiten; want, ter oorzake dier vrijheid, zou de Staat nimmer de bazen tot hunnen verzekeringsplicht kunnen dwingen dan nadat hij zich overtuigd heeft dat die bazen niet bij de eene of de andere maatschappij verzekerd zijn. Dit tweede stelsel verwerpen wij dus met meer kracht dan het eerste. Cyriel Van OverberghGa naar voetnoot(1), ofschoon hij zich persoonlijk aanhanger van het Duitsche stelsel verklaart, zou nochtans in eenen geest van verzoening tot het tweede overkomen, doch mits eene nieuwe waarborg van Staatswege. Namelijk, om het beproefde werkmansgezin ter hulp te komen, zelfs dan wanneer de baas of de verzekeringsmaatschappij onvermogend zouden zijn, zou hij willen dat de Staat een fonds zou vormen met het oog op die gevallen. Deze gevallen feitelijk zeldzaam zijnde, zou het fonds ook niet aanzienlijk hoeven te zijn. Volgens hem zou de Staat dit gemakkelijk tot stand brengen, mits het nijverheidspatent met eene geringe som te verhoogen. Dit voorstel is aannemelijk; maar, geënt zijnde op het hooger uitgelegde stelsel van verplichtende verzekering met vrije keus, zou het de tusschenkomst van den Staat nogmaals verwikkelen. Daarom zouden wij het liever verbinden met de vrije verzekering. Om nu eenen klaren vorm aan onze besluitselen te geven, vatten wij ze samen als volgt:
| |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
Ziedaar de hoofdtrekken eener oplossing, die, dunkt ons, alle belangen waarborgt en in veler oogen het voordeel zal hebben, op de vrijheid te zijn gesteund. Zou men | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
echter aan de verplichtende verzekering de voorkeur geven, dan zou men goed doen die te verbinden met de verplichtende pensioenkas. De Staat zou dan zelf de verzekering onder bazen tot stand brengen; patronen en werklieden zouden verplicht zijn daarvoor te storten en de overschot der verzekeringskas zou in de pensioenkas overgebracht worden. In dien zin was een ontwerp van veiplichtende pensioenkas opgevat door den heer G. Lemmens, van Antwerpen. In alle geval, voor de pensioenkas is er geene doelmatige oplossing te vinden buiten de verplichting. Al de ontwerpen die uitgebroeid zijn volgens het prnciep van vrijheid, komen hier op uit, dat de Staat door aanzienlijke hulpgelden de vrije stortingen zou moeten prikkelen: dus veel geld verkwisten om half werk te verrichten; en niet alleen half werk, maar onrechtveerdig werk; want de toelagen van den Staat zouden ten goede komen niet aan de behoeftigsten, die zelf niets kunnen bijdragen, maar aan diegenen die door een betrekkelijken welstand in de mogelijkheid zijn om zelven te storten Daarbij, door dit zoogezegde vrijheidstelsel zou de werkman gebonden zijn aan de vereeniging, waar hij zich bij aangesloten heeft. Wij hebben daar reeds een staaltje van in Vooruit, die zijne volgelingen aan band legt bij middel van pensioenen, op de winst van zijnen handel genomen. Integendeel de algemeene verplichtende pensioenkas van den Staat laat den werkman vrij, zich heel het land door te verplaatsen: hij is aan niemand gebonden. De ware vrijheid ligt dus hier in de verplichting Doch vermits het niet goed is dat de Staat de eene verplichting op de andere stapele, zouden wij, ofwel geene verplichtende verzekeringskas tegen ongevallen vragen (die niet noodig is), ofwel ze met de verplichtende pensioenkas verbinden.
Antwerpen, 6 Januari. F. Drijvers. |
|