sche Hoogeschool nooit zal bestaan? en dat de kreet: ‘In Vlaanderen Vlaamsch, tot in de Hoogeschool!’ als een oproerige kreet moet versmacht worden?
Neen, dat ook niet. Ik beken volgeerne dat, zonder eene Vlaamsche Hoogeschool, de Vlaamsche Beweging altijd een kostbaar kleinood aan hare gloriekroon zal missen; en dat het niet mag verboden zijn te verhopen dat eens de tijd zal komen, wanneer die rijke perel aan zoovele andere edelgesteenten zal vastgesnoerd worden.
Maar, de zoete hoop koesteren dat, na verloop van jaren, Vlaanderen in zijne volle heerlijkheid zal heropgebeurd worden; of die heerlijkheid, van nu af, kost wat kost, al ware 't maar met klatergoud, te willen aaneensmeden: zijn twee gansch verschillige zaken.
Het is toch onze schuld niet dat Vlaanderen, in 't verleden, miskend, verdrukt, tot bloedens toe geslagen wierd? ja soms zoo goed als dood is blijven liggen? en dat er jaren, vele jaren, noodig zijn, om die eeuwenoude wonden' volkomen te genezen?
Wanneer zal de tijd der Vlaamsche Hoogeschool aanbreken?
Daar kan ik niet op antwoorden. Maar, sedert 't invoeren van het algemeen stemrecht, is er uit het hert van 't volk zoo krachtig eene bron ontsproten, dat niemand weet wat er uit die fontein, ten bate van den Dietschen stam, zal opwellen.
Intusschentijd, al hebben wij geene Vlaamsche Hoogeschool, toch kan ons Vlaamsch gemoed zich van tijd tot tijd in ware zegepralen verheugen.
‘De Vlaamsche Beweging, zegde Dr Claeys, in zijne feestrede te Eecloo, gaat hare zegedagen in... Den juichtoon der victorie hoort men opgalmen in onzen strijdkreet
Zij zullen hem niet temmen,
Den fieren Vlaamschen Leeuw!