en in die oorkonden het licht gezocht worden om de moeilijkheden op te helderen, welke de geschiedenis der liturgie in zich houdt.
Één enkelen geleerde is het onmogelijk dit gansche programma uit te voeren; wat hij kan, is methodisch tot de verwezenlijking ervan medewerken.
Ad. Ebner heeft het grondgedacht klaar opgevat, en zijn werk is reeds een reuzenstap tot den einduitslag.
Schrijver moest zich beperken en koos als onderwerp zijner navorschingen de Mis, het middenpunt der liturgie; hij ondernam de studie van het ‘Missale’, de hoofdbron voor de geschiedenis der Mis. Dan ook ging hij de Roomsche liturgie niet te buiten.
Gelijk zij ons gekend is, bevat de Roomsche Mis drij deelen: gezangen, lessen en gebeden van den priester (oraties, praefatie en canon). Van daar, in den beginne, het bestaan van het ‘Antiphonarium’ of ‘Graduale’, het ‘Lectionarium’ (epistel- en evangelieboek) en het ‘Sacramentarium’, drij verzamelingen die allengskens samensmolten om het geheele misboek of ‘Missale’ uit te maken. Daarbij dienen gevoegd het Ordo missae bevattend de rubrieken der Mis, de dagwijzers en soms de doodregisters. Zulke zijn de hoofdbronnen voor de geschiedenis van het misboek en diensvolgens ook van de Mis.
Het eerste zich opdringend werk is het opspeuren van alle dusdanige nog bestaande oorkonden. Ebner is voornemens alle landen van Europa, waar de Roomsche kerkdienst gedurende de middeleeuwen gepleegd werd, te doorreizen om de handschriftelijke letterkunde over de Mis op te zoeken. Tweemaal reeds, in 1890 en 1891, heeft hij Italie bezocht, de bakermat van de Roomsche liturgie.
Zulks is dan onder liturgisch-geschiedkundig opzicht het plan van Ebner, zulk was zijn eerste arbeid.
Nu, de gevonden handschriften hebben eene tweevoudige weerde, eene liturgisch-geschiedkundige, waardoor zij ons toelaten het ontstaan en de vorming van het Roomsch misboek na te gaan, en eene kunstarchaeologische, waardoor zij eene hoofdbron worden voor de geschiedenis der kunst in de middeleeuwen. Ook dit tweede oogpunt heeft schrijver in acht genomen tot groot nut en bevordering der oudheidkunde.
Welke nu, onder dit tweevoudig opzicht, de uitslag is van Ebner's dubbel ‘Iter Italicum’ dat leert ons het werk dat wij beoordeelen.
Het bestaat uit twee deelen · 1o de bronnen, 2o studieen. Het eerste deel heeft twee onderverdeelingen. beschrijving der handschriften welke Ebner zelf onderzocht of door andere leeide kennen, en uitgave van de meest belangrijke teksten.
In de eerste onderverdeeling somt de schrijver in alphabetische orde 39 steden op van Italie, met melding hunner bibliotheken en archieven; hij noemt en beschrijft de ‘Sacramentaria’ en misboeken die zich in elke verzameling bevinden Zoo nauwkeurig is hij, dat hij zelfs de verzamelingen aanduidt waar zijne opzoekingen viuchteloos bleven.
Hij drukt ook zorgvuldig op den palaeographischen aard, het tijdvak en het oord van het ontstaan, de afstamming van de handschriften; hij onderscheidt, waar 't pas geeft, de veischillige liturgische boeken in één handschrift bijeen gebracht, en geeft ieders hoofdkarakter aan wat den inhoud betreft.
Anderzijds vinden wij ook eene nauwkeurige beschrijving van de artistieke versiering der handschriften, en om des te duidelijker tot het verstand te spreken heeft Ebner zijn werk opgeluisterd met 30 phototypieen, die soms toch wat klein en gebrekkig zijn. Eindelijk geeft de schrijver voor ieder handschrift de litteratuur aan, een arbeid die