Het Belfort. Jaargang 13(1898)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Serenum erit. Matth. XVI, 2. Al rood is 't, dat ik zie: één ovenvier heel 't westen, daarin de zonne zonk en 's werelds oude vesten in gloeien zette. Laai noch glans en is er: niet als enkel rood en, deur de losse wolken, iet dat eer aan bloed gelijkt, of aan onmeetbaarheden van omgehouwen stier- en huidlooze ossenleden, die, drijvende overal, met vil- en slachthuisvee, de diepten vullen van de westerwereldzee. De zwarte hagen staan vol oogen, als van dieren en ongedaanten, die hun roode blikken stieren te mijwaard, daar ik sta, van hoofde tot den voet; bespeit, ik zelve, en diepe in 't schijnbaar zonnenbloed. Hoe zal 't te morgen gaan: zal 't regenen, zal 't ruischen; gebouwen af- en al dat boom is ommebuischen? Zal 't hagelslaan? In al dat hemelsch bloedgeweld, is ons de jongste dag des werelds vóórgespeld? Toch neen-hij! Morgen zal, ten oosten uitgeklommen, een nieuwe dageraad, een nieuwe zonne kommen de menschen, blank en blij, begroeten, die nu staan en, rood van aangezicht, den avond gadeslaan. Guido Gezelle Kortrijk, den 28sten in Zaaimaand 1894. Vorige Volgende