eene zekere dosis wetenschap opdeden. Kortom het zijn geene fabelen voor beginnelingen.
Neen, de afschuw voor den wolf kan nooit den verderfelijken indruk der zedeles: ‘La raison du plus fort est toujours la meilleure’ vergoeden,
Noch het medelijden met den onschuldigen ezel in ‘Les Animaux malades de la peste’ de droeve gevolgtrekking:
D'après que vous serez puissant ou misérable
Les jugements de Cour vous rendront blanc ou noir.
Noch de klucht van den dronkaard in ‘L'Ivrogne et sa Femme’ de doodontmoedigende en valsche stelling:
Chacun a son défaut où toujours il revient,
Honte ni peur n'y remédie.
Moest die uitspraak gegrond zijn, zoo waren alle fabels met hare zedelessen, alle opvoedingstelsels fataal nutteloos.
Hierom hebben wij in ‘Ken u zelf’ getracht kleine onderwerpen bondig en juist te behandelen met doelmatige, logische en telkens opzettelijk uitgedrukte moraal, in de overtuiging, dat het den schrijver aanvankelijk minder te doen is de nog weinig onderwezen jeugd verbloemde kunstige tafereeltjes op te hangen, waarvan zij het fijne niet verstaat, dan haar vatbaar te maken voor beknoptheid en logiek en haar degelijke grondbeginsels als een onuitwischbaar merk in het hoogst ontvankelijk brein te prenten.
In onze voorrede zegden wij meer dan zes honderd apologen geschreven te hebben. In dit getal zullen eenige der beste fabelen in navolging van Meester Jean de La Fontaine voorkomen, die wij verkozen minder voor strekking en zedeleer, dan voor hunnen letterkundigen vorm. Welnu, wij aarzelen niet deze in vergelijking te stellen met alles wat reeds op fabelgebied in navolging van La Fontaine in onze moedertaal geschreven werd, en - hoe verwaand zulks moge schijnen - voor wat gang, vorm, dichterlijkheid, klankkoloriet en aanschouwelijkheid betreft, vreezen wij hoegenaamd, maar hoegenaamd, geene voorgangers. Wij zijn bereid de proef op de som te leveren. Mogen wij hiertoe den volgenden bewijsgrond voorstellen? Maandelijks sturen wij aan ‘Het Belfort’ naar eigen keus zijner redactie, eene fabel, die wij bewerkten naar de La Fontaine, beneven dezelfde bewerkingen door den Zuid-Nederlandschen schrijver Kanunnik Coninckx en den Noord-Nederlandschen dichter J. ten Kate, bijgenaamd den koning van den vorm, die de volledige fabels van den Franschen Meester in Hollandsche taal vertolkte. Blijkt onze proef de vergelijking te doorstaan, zoo worde zij in ‘Het Belfort’ opgenomen.
Mogen wij eene eerste proef voorstellen, zoo zullen wij ‘Le Renard et les Raisins’ verkiezen, omdat die fabel de kortste is die de La Fontaine schreef, en wij van uwe welwillendheid geen misbruik willen maken. Ziehier die fabel en de navolgingen: