Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Vivat JesusGa naar voetnoot(1)!Handelingen der Apostelen: Aan den oosterkant van Jerusalem's Tempel, van op de trappen, vóór de Schoone Poort, roepen de Levieten het volk tot de avondbede.
Levieten (solo-eenigen).
De zonne zinkt en wijkt in 't Westen! -
Aanbid uw' God, wiens trouwe wacht,
Door dag en nacht,
In 't wapen wandelt op uw vesten;
Aanbid uw' God, vervul met lof
Zijn tempelhof,
Daar Hij zijn zegen deelt, zijn besten;
Aanbid uw' God en lofzing Hem,
Jerusalem,
Eer zon en dag wegduikt in 't Westen!
| |
[pagina 191]
| |
In het zicht der Schoone Poort genaderd, hooren de Apostelen Petrus en Joannes den zang der Levieten.
Petrus.
Aanbid uw' God, Jerusalem;
Aanbid ook Hem,
Gods eigen Zoon, den Heiland zoete,
Die kwam en voor uw zonden boette;
Die, op deze uur, - toen zwart als nacht -
Aan 't kruishout alles heeft volbracht.
Beken uw schuld, Jerusalem,
Val neer voor Hem,
Val neer in 't stof op 't aangezichte,
Ontwijk zijn toornig wraakgerichte,
Eer pracht en praal van poort en bouw
Neerploff' tot puin, in rook en rouw!
Joannes.
Godlof! in tal, in broedermin,
Groeit, dag bij dag, ons vroom gezin:
Om ónzen lofzang, ónze bede
Spaart Jesus tempelbouw en stede!.....
Wat zicht, van gulden hoop omgloord!
Het volk uit stad en dorp zien komen
En - 't Kruis in top! - ten tempel stroomen,
De trappen op der Schoone Poort!
Petrus.
Op Jesus' roepen let noch luistert,
Wie achter goud en glorie draaft;
En komen kán niet, wien verslaafd
De Wellust in haar netten kluistert.
| |
[pagina 192]
| |
joannes.
De liefde haalt hem.....! Zij zal dragen
En brengen hem aan Jesus' voet,
Zoo m'aan de Poort ginds, alle dagen,
Met Tolmaï, den kreuple, doet!
Intusschen, bij den oproep tot de avondbede, naderen scharen van Joden en van Christenen de trappen der Schoone Poort.
Joden (koor).
Al wijkt in 't Westen reeds de zon,
Om diep en dieper nog te dalen,
Toch blijft het blanke Hiëron,
In schittrend gulden glansen, stralen.
Zoo straalt ons hoop! God redt Zijn volk
En vrijdt ons van der vreemden benden!
Zoo straalt ons hoop!.... wat donkre wolk
Ons drukt van weedom en ellenden.
Levieten (solo-eenigen).
De zonne zinkt en wijkt in 't Westen! -
Aanbidt uw' God, wiens trouwe wacht,
Door dag en nacht,
In 't wapen wandelt op uw vesten!
Christenen (koor).
De eeuwen wisslen lijk de dagen:
Eene daalt, eene andre rijst,
Al, naar 's Hoogsten welbehagen,
Al, naar Hij den weg hun wijst.
't Licht van vroeger leering doofde,
Domplend ons in doodschen nacht:
Heil en lof, nu 't langbeloofde,
't Volle Licht ons tegenlacht.
| |
[pagina 193]
| |
Van op zijne mat, vóór de trappen der Schoone Poort, zingt
Tolmaï de kreupele.
Hebt erbarmen
Met een armen,
Kreuplen man;
Die nooit, noch heden,
Noch lijf, noch leden,
Roeren kan.
Het zien van Tolmaï's lichamelijke ellende wekt hooger gedachten in 't strenge gemoed van
Petrus.
Ontzenuwd en gebonden,
In bangen, naren nood,
Zoo liggen, in hun zonden,
De zielen..... levend-dood!
Daar hij bemerkt hoe Petrus, diep getroffen, nog weifelen blijft, den blik nu tot Joannes gekeerd, zingt
Tolmaï.
Blonde jongeling,
Gij - zoo frisch en flink -
Och! kom nader!
Spreek voor mij
Ten beste, gij,
Bij uw' vader!
Joannes.
Ach! Hoe smertelijk en smeekend,
Stem en oog zijn lijden teekent!.....
Roerloos liggen, nacht en dag!
Hooploos lijdend liggen..... ach!
| |
[pagina 194]
| |
Tolmaï.
Wilt me mild een aalmoes schenken,
'k Zal u trouw bij God gedenken,
Bidden zoo ik vurigst kan:
Hebt erbarmen
Met een armen,
Kreuplen man!
Petrus.
Hoe voel ik 't hert mij diep bewogen!....
Mijn goede man, schouw ons in de oogen:
'k Heb zilvermunt noch goud in hand;
Maar 'k heb en geef u beter pand:
In Jesus-Christus' Naam, den Man van Nazareth,
Sta op en stap met vasten tred!
Levieten (koor).
Wonder, wonder!.... Wat is dat?!....
Tolmaï - kan 't waarheid wezen? -
Halfgesteund, staat.... rechtgerezen!
Tolmaï.... verlaat zijn mat!
Hupplend springt hij, vlug van leden,
Wendt en wisselt stap en schreden,
Komt en keert in lossen zwier!
Hemel!.... wat gebeurt er hier?!
Tolmaï.
't Is waarheid, waarheid, waarheid!
'k En droome noch en dwaal:
Ze vlood,
Ze is weg, mijn kwaal,
En weg, mijn nood,
In al zijn nijdig norsche naarheid!
| |
[pagina 195]
| |
Ik sta.... ik stap!....
Mijn redder, laat mij, op den trap,
U steunen; laat me, dankbaar blijde,
Den tempel intreên aan uw zijde!
Terwijl Petrus den genezen kreupele over den Goddelijken Zaligmaker nader inlicht, zingen
Levieten (koor).
Heil Tolmaï; die aan de Poort,
Hier, immervoort,
Ellendig lag inééngewrongen!
Gods hand verwekte, in wondermacht,
Zijn levenskracht,
En hupplend is hij opgesprongen.
Heil Tolmaï! En, dank met lof,
In tempelhof,
In stad en land aan God gezongen!
Tolmaï.
Aan God mijn dank, die 't volk der Vadren
Door vrees behield in 't oud verbond,
Maar ons in liefde toe wou nadren,
En Jesus ons tot redder zond.
In Jesus' Naam voelde ik mijn banden
Gebroken, en mijn leden vrij!
Blij rep ik voeten nu en handen:
Dat Jesus' Naam gezegend zij!
Ach! kreupel blijven keel en klanken,
Te lam en stram mijn hert en stem:
Mijn broeders, helpt me Jesus danken,
Mijn broeders, looft en zegent Hem.
| |
[pagina 196]
| |
Hier volgt - tusschen Kinderen en Mannen gesplitst - een deel van het lofgebed dat, naar de getuigenis van de Handelingen der Apostelen (IV. 24) eenpariglijkde Christenen spraken bij Petrus' en Joannes' terugkomst in de vergadering.
Kinderen.
‘God! in deze stad - zoo 't wierd voorzegd -
Tegen Jesus, uwen heilgen knecht,
Van Uw hooger zalving druipend,
Rukten samen, boos en sluipend,
Met Pilatus en Herood,
't Heidensch volk en Isrels scharen:
En ze pleegden, wat, vóór eeuw en jaren,
Uwe wijsheid en Uw macht besloot.’
Mannen.
‘En nu, o Heer,
Zie op hun driestheid neer!
Laat Uwer dienaars vrije monden
Betrouwend blij Uw woord verkonden;
Daar Gij de hand strekt tot genezen,
Tot teekens, nooit gezien voordezen,
Wier wonderwerk de macht betoon',
Van Jesus' Naam, Uw heilgen Zoon.’
Eug. De Lepeleer.
|
|