| |
| |
| |
Nederlandsch- of Fransch-Vlaamsch.
II.
Toen wij een woord spraken over de bespreking in den Senaat van eene overeenkomst tusschen Japan en België, zagen wij reeds dat eene vergelijking tusschen eene overeenkomst en eene wet, in weerwil van het verschil tusschen beiden, zeer goed te maken was, en dat eene wet in twee talen geen grootere moeilijkheid zou baren bij de behandeling dan eene dergelijke overeenkomst. Mocht er bij de behandeling een bezwaar door het tweevoudige van de taal ontstaan, dan zou natuurlijk dáár het bezwaar grooter zijn waar Engelsch en Fransch, dan waar Nederlandsch en Fransch te bespreken zijn. Doch er is nog één verschil tusschen eene overeenkomst en eene wet, waarop ik de aandacht wil vestigen. Voor eene wet is het de rechtbank, die het duistere opheldert, de ware beteekenis verklaart, maar bij de bezwaren in de uitlegging van een traktaat is het niet de rechtbank die beslist, maar de beide regeeringen, die van weerzijden hare gevolgmachtigden benoemt om te onderhandelen en de bezwaren op te lossen. En nu is mijn gevoelen, en ik geloof, dat de meeste zullen denken als ik, dat eene oplossing door de rechtbank gemakkelijker is dan die, welke langs den diplomatischen weg geschieden moet, en dat men dus de meeste zorgen moet hebben om moeilijkheden te vermijden, daar waar de oplossing het moeilijkst is. De vlaamschhater denkt er
| |
| |
zoo niet over, wanneer hij voor het goedkeuren van eene overeenkomst tevreden is met de verklaring der Regeering, dat de twee teksten der overeenkomst hetzelfde bevatten, doch met eene dergelijke verklaring voor eene wet in twee talen geen genoegen wil nemen. Met een gerust gemoed keurt hij het eene goed, maar voor het andere verzint hij allerlei denkbeeldige gevaren en moeilijkheden, om deze maar met eenigen schijn van redenen te kunnen verwerpen.
Is men van goeden wil, oprecht en zonder vooroordeel, dan zal men erkennen, dat die onmogelijke toestand van rechtbanken, die tegenover twee officieële wetsteksten zullen staan, welke beide dezelfde waarde zullen hebben, en voor onze magistraten en takken van bestuur even verplichtend zullen zijn, niet zal bestaan. En toch van dien onmogelijken toestand beweren de vijanden van het Vlaamsch de rechtbanken te willen vrijwaren. Een onmogelijke toestand! De rechter zal dien tekst gebruiken, die met de zaak het best overeenkomt of liever dien hij wil, omdat beide hetzelfde zeggen; er is slechts verschil in vorm. Voor hem die beide talen verstaat is het bijna hetzelfde als twee verschillende uitgaven van hetzelfde boek. Twee teksten zullen in plaats van tot bezwaar ten, gemakke zijn omdat de eene tekst den andere zal ophelderen, duidelijk maken en verklaren.
De betweters willen dat niet inzien. Het is eene waarheid, men is inschikkelijker voor den vreemdeling dan voor den landgenoot.
Het is onbegrijpelijk welken afkeer sommigen dier heeren hebben van vertalingen. ‘Van de tien vertalers,’ dus sprak er een, ‘komen geen twee overeen’. Geheel overeen, dat is waar; maar ik ga verder en zeg, van de honderd komen er geen twee geheel overeen. Doch voor mij is dit een bewijs dat zij elkander niet naschreven. Ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is, ieder heeft zijn eigen wijs van
| |
| |
zeggen, ofschoon men in den grond hetzelfde zegt als een ander. Tegen vertalingen! Die heeren lezen dan zeker nooit den Bijbel tenzij in het oorspronkelijke, in het Hebreeuwsch, (Syriaksch-Chaldeesch) en Grieksch. Nu, ik wil hunne bekwaamheid daartoe niet in twijfel trekken, doch het meerendeel der menschen is zoo geleerd niet, maar moet zich met vertalingen behelpen, en de Kerk, minder kieskeurig (?) in dat geval, zorgt daarvoor: aan honderden overzettingen uit allerlei talen hecht zij hare goedkeuring, hoewel zij zoo weinig (?) overeenkomen. Voor een 30 a 40tal jaren hebben twee Orientalisten, de eene door keus, de andere door geboorte, Prof. Beelen en Mr. Lipman het N. Testament in het Nederlandsch overgezet, en beide met goedkeuring en aanbeveling der Kerk. Leest men ze na, dan ziet men hoe groot het verschil is tusschen beide en tevens hoe zij volkomen hetzelfde zijn. Van zulke vertalingen en in het algemeen van alle goede vertalingen kan men zeggen: eenheid bij verscheidenheid; overeenstemming bij verschil.
Oude liefde, zegt men, roest niet - evenmin de haat. Een der senatoren, die men ‘den vlaamschhater van den beginne’ kan noemen, heeft zich ook nu in den strijd tegen het Vlaamsch gemengd, maar zijne bewijzen (?) zijn van die gehalte, dat men zonder een gedachtenlezer te zijn, dit als 's mans gevoelen zou kunnen opgeven: och, de Vlaamsche zaak is er geene betere waard: het is zonde, dat ik daarvoor mijn kruit verschiet. Men oordeele zelf. Men wil de fransche taal in het Vlaamsche land uitroeien. De Vlamingen hebben aan het Fransch hunne beschaafdheid, hoe gering die ook is, te danken..... Aan de Fransche beambten in hun land zijn zij de kennis der Fransche taal verschuldigd..... Dat zij dus bedenken welk geluk zij dezen en aan het Fransch moeten dank weten. De Vlamingen willen den Walen hun Vlaamsch opdringen. Deze willen zij buiten alle
| |
| |
benocmingen sluiten. Met anderen zegt ook hij: het Vlaamsch is te moeilijk. De Walen kunnen geen Vlaamsch leeren.... En de Waalsche ezel dan? Dat men den Waalschen ezel in het vlaamsche land overplante en men zal zien hoe spoedig hij Vlaamsch verstaat, aan het bevel gehoorzaamt of niet gehoorzaamt naar zijne nukken, even als toen hij nog in zijn vaderland was. Of hij ook Vlaamsche klanken voortbrengt? Om dit te beoordeelen verklaar ik mij onbevoegd. Misschien moet hij daartoe omgang met zijne nieuwe collega's, zijne natuurlijke leermeesters hebben.... Ik hoop dat geen Waal zich aan die vergelijking ergere; tot geruststelling moge dienen, dat ik ook aan den Vlaamschen ezel die gemakkelijkheid van leeren toeken.... Maar niet kunnen, dat is een leelijk woord. ‘Het is zoo moeilijk’: maar welke student heeft, ten minste niet eens in zijn leven die klacht laten hooren! Maar het is meer gebrek aan goeden wil, dan gemis van vermogen, dat het Vlaamsch leeren in den weg staat. In elk geval, de kennis dier Nederlandsche taal is ook wel waard, dat men zich eenige inspanning getroost.
Maar mogen wij die heeren wel zoo hard vallen bij hun zoo hardnekkig verzet tegen die wet, wanneer er van buiten met zooveel kracht gewerkt wordt, om hen in die halsstarrigheid te stijven? Wanneer zij daarbuiten hooren jammeren en weeklagen, dat die wet de helft van het volk met ondergang bedreigt, ja het geheele land ten verderf voert? Dit waren nu waalsche klanken, maar toen zich ook eene vlaamsche stem in dat koor mengde, welke steun was hun dat in den strijd! Hoe lieflijk klonk hun die stem, voor wie anders vlaamsche stemmen afschuwelijke wanklanken voortbrengen: die stem van den vijand vriend geworden! De geheele Senaat moest die stem hooren.
Inderdaad ook een Vlaming komt hier een duit in 't zakje leggen om..... er misschien meer dan een
| |
| |
stuiver uit te halen. Maar ik wil zijne meening niet in verdenking brengen, hoewel zijn geheel betoog geen ander doel heeft dan het streven der Vlamingen verdacht te maken. Zien wij slechts wat hij schrijft. Het is door een Amsterdamsch blad dat hij zijn proza in de wereld brengt. Is het ook voor de Amsterdammers bestemd? Ik geloof het niet, velen althans zullen het niet verstaan.
Men verwijt wel eens den schrijvers uit Nederland een zoo ruim gebruik te maken van vreemde woorden. Maar in trouwe, bij hem zouden zij nog een lesje kunnen nemen. Hij spant de kroon in het gebruik van vreemde en...... onverstaanbare woorden: Flaminganten; stugst-intransigenten, o comble; erbarmelijke essentie; erbarmelijke inconsecuente (?) middelen enz. Waarlijk de Amsterdammer, die het Fransch niet verstaat, verstaat dit Nederlandsch of Vlaamsch ook niet.
Van eene verdeeling der Belgische bevolking in intellectueelen en niet intellectueelen - deze maken zeker het grootste deel uit - hebben zij, gewis nooit gehoord. Eene bevolking met verstand begaafd en eene zonder verstand! Ik zal dan ook den lezer niet zeggen, waar de niet intellectueelen wonen: die beleediging wil ik hem sparen.
De schrijver spreekt van gedrags- en levenslijn. Levenslijn wat is dat? Men zegt wel gedragslijn, doch niet levenslijn voor levensregel of leefregel.
Verder spreekt hij van de Vlaamsche kunst- en letterkunde te steunen; hij bedoelt zonder twijfel ondersteunen, want steunen is een onzijdig werkwoord. Maar onbetaalbaar, ik zeide bijna een comble, is de uitdrukking: Vlaamsche kunst- en letterkunde, dit zou zijn voluit, zonder dit teeken - Vlaamsche kunstkunde en Vlaamsche letterkunde: zonder dit teeken zoude de uitdrukking goed geweest zijn.
Nog las ik: ‘in plaats der zaak, die zij verdedigden, te steunen’ (lees ondersteunen) enz..... In
| |
| |
plaats der zaak te ondersteunen is geen Nederlandsch. Het voorwerp van ondersteunen is de zaak, en kan dus niet in den 2en aamval staan. Hadde hij geschreven: In plaats van de zaak..... te ondersteunen - dan ware het zonder fout geweest.
En nu dat schoone (?) stugst-intransigenten: waarom 1o Het bijwoord: stugst bij het zelfstandig naamwoord intransigenten? 2o Waarom dat koppelteeken tusschen beide? en dan twee woorden van dezelfde beteekenis: onverzettelijkst onverzettelijken.
‘Ploeteren in het moeras van het flamingantisme’ is wellicht Nieuw Nederlandsch!
En welke verheven taal en hoe waarheidlievend! Volgens hem ‘kenschetst de Vlaamsche beweging het ellendig verschijnsel: een der achterlijkste litteraturen:’ zoo spreekt een Vlaamsche litterator over eigen litteratuur! ‘een ding dat noch kracht noch toekomst meer heeft’ niet meer heeft, dus wel gehad heeft, maar sedert hij er de hand aan heeft.... enz. Maar waarom houdt hij zich dan nog bezig met die achterlijke litteratuur zonder kracht en toekomst? Hij een man van vooruitgang moest daaraan zijne onschatbare krachten niet verspillen! Verder ‘een boel nare werken zoo leeg van leven (?) en ideën, dat de mindere man...... liever zijn weinigje geestesvoedsel zoekt in de vertaling van vreemde draken.’ Dat ‘vreemde draken’ getuigt al van weinig eerbied voor dat verheven Fransch! want die vertalingen zijn altijd uit het Fransch. En geestesvoedsel in draken zoeken!!! Men zou er eer vergif in vinden. En welke magen zouden zulk voedsel kunnen verteren? en gezond, dat voedsel voor den geest!... Het is maar voor den minderen man, zegt hij.
Leeren is iets anders dan doen, anders zou die schrijver niet eindigen met deze woorden: ‘Het Vlaamsch is een arme (?) kleine (!) taal en een schrijver van talent kan het maar diep betreuren
| |
| |
(Wat barbarisme!) ‘dat hij over geen beter voertuig ter verspreiding zijner gedachten beschikt.’
Hij leert dat het voor den schrijver van talent te betreuren is over geen beter voertuig ter verspreiding zijner gedachten te beschikken en toch maakt hij van dat arme, kleine Vlaamsch gebruik, terwijl hij de schrijver van talent (?) voor zijne verheven (!) gedachten over dat groote, machtige Fransch beschikt. Meer zal ik van dit Vlaamsch schrijven in een Amsterdamsch blad, tot groote spijt van velen (?) misschien, niet zeggen. Tot naricht en geruststelling van die spijthebbenden, kan ik echter verzekeren, dat het niet aan de vergetelheid is prijs gegeven, maar door de bemoeiing en zorg van des schrijvers Vlaamschen (?) vriend, den heer Bara in 's lands jaarboeken is opgenomen en te vinden is in het Beknopt Verslag, Senaatszitting 4 Februari 1897 blz. 134 en 135.
Hoe nietig, ongerijmd soms, de bewijsredenen in het algemeen ook waren, waardoor men in den Senaat wilde aantoonen, dat de eischen der Vlaamschsprekenden onredelijk waren, toch had deze of gene zich daartoe nog al eenige moeite getroost, vooral zij die in de geschiedenis hunne bewijzen poogden te vinden. De geschiedenis van 300 jaren en meer werd het onderste boven gehaald en doorsnuffeld om te doen zien, dat ten alle tijden de wetten en besluiten in de Fransche taal werden uitgevaardigd, dat er in de Hoogeraadsvergaderingen niets dan Fransch gesproken werd. Die algemeenheid werd echter betwist, en bewezen dat dit in het Prinsdom Luik ook in het Nederlandsch gebeurde. Doch toegegeven dat de Vlaamsche taal overal miskend werd, wat zou dat bewijzen? Moet daar uit volgen, dat nu voor het Vlaamsch geen recht bestaat? Volgt daaruit iets, dan is het dit, dat er altijd taalschenders bestaan hebben, dat de Senaat van zijne vaderen niet ontaard is of gelijk men zegt, dat hij een aerdje heeft naer zijn
| |
| |
vaerije... Maar zal ooit het beroep van den dief opeen anderen dief worden aangenomen? of beter sedert wanneer is rechtsverkrachting der voorvaders een vrijbrief voor den nakomeling om ook het onrecht te mogen plegen?
Maar iets anders. Kon het volk gelijk nu zich zoo in zijne taal beleedigd achten? Neen. De wetten in het Fransch uitgevaardigd werden in het Vlaamsch aan het volk bekend gemaakt. Het volk moest niet gehoorzamen aan wetten in eene vreemde taal; er werd hun geen taaldwang opgelegd. Ware dat het geval geweest, het volk, dat altijd getoond had geen dwang te dulden, zou dan ook in opstand gekomen zijn. Wat was er hun aangelegen, welke taal hunne vorsten spraken of hoe er in de Hoogeraadsvergadering gesproken werd? Ook de besluiten daar genomen lieten hen grootendeels onverschillig.
Doch welke veranderingen sedert dien tijd in de zedelijke wereld, zoowel als in de stoffelijke wereld rondom ons! Maar ook in ons, want wat het volk vroeger koud liet, daarin stelt het nu het meeste belang. Het volk heeft zich rechten verworven, en om er slechts een te noemen, het grootste, dat al de anderen als het ware in zich bevat, het volk heeft het recht zelf door zijne vertegenwoordigers de wetten te maken, waaraan het gehoorzaamt. En nu, zeker dit recht sluit in zich het recht te eischen, dat die wetten in eene voor hen verstaanbare taal gemaakt worden.
De kleinste helft der bevolking bezat dit recht van over lang. Waarom moet de grootste helft nog langer daarvan verstoken blijven?
Dit recht, geen voorrecht, maar een mederecht, eischt het Vlaamsche volk nu. Niets anders was de oorzaak van dat opgewekte leven, van dien algemeenen drang die men Vlaamsche Beweging noemt en dit wordt helaas! tegen beter weten in ontkent. Zoo is het schandelijke laster wat die Vlaamsche
| |
| |
schrijver in een Amsterdamsch blad zegt: De erbarmelijke essentie dier beweging is: Weg met het Fransch. Neen, onze leus is niet: Weg met het Fransch, maar Leve het Fransch; doch ook evenzeer Leve het Vlaamsch. Leven en laten leven is onze wil. Het Vlaamsch niet boven, maar naast het Fransch, op denzelfden voet, met hetzelfde recht als het Fransch. Wanneer men dit erkent. Wanneer men inziet hoe onbillijk het is, van den Vlaming de kennis der twee talen te vorderen, terwijl de Waal met de kennis van eene volstaat. Wanneer men begrijpt hoe rechtvaardig het is, dat elke beambte van welken rang ook, de beide talen kenne, opdat den ambteloozen burger, die slechts ééne taal verstaat, de smaad niet worde aangedaan, in zijn vaderland als een vreemdeling behandeld te worden. Dan eerst zal het waarheid zijn, dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Dan zal in weerwil van verscheidenheid van ras en van taal, eene zekere eenheid van taal onder de zonen van hetzelfde Vaderland verkregen zijn. Eene groote oorzaak van ontevredenheid zal ophouden te bestaan. De verdeeldheid onder broeders, van wie de eene zijn recht als een aalmoes moet afbedelen en de andere dat recht onrechtvaardiglijk blijft weigeren, zal tot het verleden behooren en tevens de verbittering, die zich lucht geeft in de scheldwoorden flamendiant en fransquilarron.
Antwerpen.
A.C. Meyer.
|
|