Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Katholieke letteren.I.
| |
[pagina 398]
| |
verdiend? En zou hij zijn omvangrijke en met zorg gerangschikte lijst niet hebben bijgehouden en voor België kunnen bijwerken? Hoe veelvuldig intusschen de Katholieken de boekdrukkunst eer aandoen, eigenlijk gezegde litteratoren zijn er onder hen niet bijzonder veel, al is dit aantal ook niet zoo gering als men zou opmaken uit tot dusverre ten onzent verschenen niet-Katholieke bibliografieën. Daar hebt ge prof. ten Brinks driedeelige Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuwGa naar voetnoot(1). Hierin worden niet minder dan 199 letterkundigen behandeld: 27 in afzonderlijke biografieën, de overigen min of meer uitvoerig in een vluchtig Algemeen Overzicht. En hoeveel Katholieken denkt ge, dat prof. ten Brink heeft kunnen vinden? Behalve dr. Schaepman en prof. Alberdingk Thijm, aan wien hij natuurlijk een plaats moest inruimen onder zijn serie levensbeschrijvingen, nauwelijks een tiental. Van mr. W.v.d. Aa (Henri van Meerbeke), die reeds in 1869 zijn verkiezingsroman: Zoo wordt men lid der Tweede Kamer uitgaf; van H.A. Banning, van wien sinds genoemd jaar een breede reeks verhalen het licht zag en wiens arbeid zoo eervol aan de Katholieke Illustratie verbonden is; van mr. Joan Bohl (Hendrik Smits), wiens eerste optreden van 1853 dagteekent; van pastoor v.d. Horst (Jozef van Haarlem), die 't daaropvolgende jaar zijn letterkundige loopbaan aanving; van mgr. C. Broere en prof. J.A. de Rijk, wier namen toch bekend genoeg zijn; van den te vroeg gestorven H.J.C. van Nouhuys; van J.W. Thompson, die reeds voor 30 jaar als novellist optrad; van die allen - en nu bepaalden wij ons toch tot dezulken, die vallen in het door ten Brink behandeld tijdperk: 1830-1880 - van die allen geen woord. En nu deden wij slechts een greep. | |
[pagina 399]
| |
Waarlijk, de heer ten Brink heeft in zijn Algemeen Overzicht wel auteurs vereeuwigd, die minder verdiensten hebben dan bovengenoemden. En hoe komen dan nog de wel door hem uitverkoren Katholieke letterkundigen er af? Met een simpele vermelding. Aan pater v. Meurs b.v. wijdt hij nauwelijks drie regels. In Sijthoff's Woordenboek voor kennis en kunstGa naar voetnoot(1) komen de Katholieke litteratoren er al niet beter af. Ten jare 1890, toen dit omvangrijke werk, dat thans in 10 dikke, dichtbedrukte deelen compleet is, begon te verschijnen en de uitgever, behalve steun, ook op- en aanmerkingen verzocht, werd er dezerzijds op gewezen, dat de Katholieken wel wat schaars genoemd werden; en deze bescheiden aanmerking ging vergezeld van eenige namen, die o.i. niet hadden mogen ontbreken. Het antwoord van de redactie luidde: dat bij 't al of niet opnemen van auteurs niet werd gelet op geloof of staatkundige partij, maar op de beteekenis, het gehalte, den gemaakten indruk hunner gewrochten. Een prachtige stelregel, waaraan ten overvloede werd toegevoegd de belofte: ‘Henri van Meerbeke’ - een der in 't lijstje genoemde schrijvers - ‘krijgt onder dezen zijn auteursnaam zeer zeker een plaats. De overige door u genoemde namen zijn genoteerd om bestudeerd te worden en als het billijk is, in het aanvullingsdeel opgenomen te worden.’ Maar toen letter M. verscheen, werd Meerbeke (Henri van) vruchteloos gezocht. In 't dunne ‘supplement’ bij 't 10e deel werd hij ook niet opgenomen. Mogen we nu nog een aanvullingsdeel verwachten, al is daarvoor geen plaats gereserveerd in het boekenrekje, dat de firma Sijthoff voor haar 10 deelen in den handel bracht? | |
[pagina 400]
| |
Om eenigszins aan te toonen, wie der onzen in die tien dikke bundels alzoo ontbreken, zullen we een namenreeks raadplegen, door een bevoegd beoordeelaar samengesteld. In het inleidend woord, door den heer Jan F.M. Sterck geschreven bij den in Mei 1895 verschenen fondscatalogus der firma C.L. van Langenhuysen te Amsterdam lezen wij: ‘Het is zeker goed nog dagelijks te wijzen op de onvergetelijke namen, die als in een dicht aaneengesloten slagorde in dezen catalogus bij de boeken staan aangegeven. Namen, die een goeden klank hebben in de wereld van letterkundigen, geschiedschrijvers, dichters en kunstkenners: M.W. van der Aa, J.A. Alberdingk Thijm, P.P.M. Alberdingk Thijm, J.C. Alberdingk Thijm, H.A. des Amorie van der Hoeven, Ed. Brom, W. Everts, J.C.A. Hezenmans, G. Jonckbloet, J. Koets, J.R.v.d. Lans, J.F.A. Leesberg, B. van Meurs, W.J.F. Nuyens, van Nouhuys, Van der Ploeg, J.A. de Ryk, Ant. L. de Rop, Schaepman, Schrant, e.a.’ Welke hiervan vindt men nu in Sijthoffs boek, mitsgaders in het supplement? Alleen de door ons gecursiveerde. Zouden de overige geen van alle de vermelding waardig wezen? Niemand, die dit zal toegeven! En nu raadpleegden wij nog slechts een catalogus van één firma.Ga naar voetnoot(1) Nijhoff's Bibliographisch OverzichtGa naar voetnoot(2) en het Biographisch Woordenboek van Frederiks en v.d. BrandenGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 401]
| |
zijn, het laatste vooral, wel vollediger, doch ook daarin missen wij nog namen, die er wel in hadden mogen voorkomen. Het voor de Katholieke pers min aangename euvel is dus vrij algemeen bij de on-Katholieke bibliografen. En waar dezen, die toch in alle hoekjes en gaatjes behooren te snuffelen, onze medestanders zoo over 't hoofd zien, hoe zal 't dan wel wezen met de on-Katholieke lezers, om van het on-Katholieke groote publiek niet eens te gewagen! Waaraan deze miskenning, want daar komt het toch op neer, is toe te schrijven? De reden ligt o.i. voor de hand. De Katholieke schrijvers gaan uit van beginselen, door andersdenkenden soms heel niet gekend of begrepen; huldigen een schoonheidsleer, vaak lijnrecht in strijd met de denkbeelden, die onder niet-Katholieken gangbaar en heerschend zijn. Onze auteurs buigen niet voor de letterkundige mode van den dag, die soms de menschelijke ziel uit haar verband rukt, de rede geweld aandoet, maar houden ook in hun werken vast aan de oude waarheden; zij laten b.v. de personen hunner verbeelding geen mokkend bestaan voeren, dat zijn einde vindt in zelfmoord, maar voeren hen langs den weg van nederig schuldbesef en berouw tot een gelukkiger leven. Voldoen hierdoor de Katholieke werken meer aan de eischen van het waarachtig ware en goede, zij zijn van den anderen kant geen kost - om ons zoo eens uit te drukken - voor on-Katholieken. Dezen vinden voor hun bedorven smaak geen voldoening in onze litteratuur, en zien onze letterkundigen over 't hoofd, daarbij voorgegaan door de recensenten van hun kleur. Dezen troost hebben we: in andere landen, Duitschland en Frankrijk b.v., gaat het niet anders. Maar 't is een magere troost; een troost, die ons niet tot berusting behoeft te voeren. | |
[pagina 402]
| |
Wat wij intusschen aan de andersdenkenden verwijten, zijn wij daaraan zelf zoo geheel onschuldig? Hoe staat het met onze waardeering tegenover onze eigen letterkundigen? Slaan wij den bal zoover mis, als wij beweren, dat door de ontwikkelden onder ons bijna uitsluitend aandacht wordt gewijd aan de werken van niet-Katholieken en zij een Katholiek auteur eerst dan gaan waardeeren, als zijn werken door andersgezinde recensenten worden geijkt? En toch verdient de arbeid van Katholieke litteratoren zooveel waardeering. Reeds het pogen alleen, om tegenover den bedroevend grooten aanvoer lectuur, welke, om ons zacht uit te drukken, verkeerde begrippen op godsdienstig en zedelijk gebied aankweekt, werken te stellen, die het gezag hoog houden, de deugd roemen en verdedigen, de zeden louteren, het geloof versterken, reeds dat pogen heeft recht op onze warme toejuichingen, op onze krachtdadigen steun. Maar wanneer dit pogen gepaard gaat met talent; wanneer den volke werken aangeboden worden, die genoemd mogen worden naast de boeken, welke de andersdenkenden van elkaar prijzen, zie, dan verdienen de auteurs daarvan toch zeker wel dezelfde eere, zoo ruimschoots en gulgeefsaan hun niet-Katholieke collega's toegedacht. En, gelukkig! wij kunnen wijzen op dergelijke boeken; wij mogen roemen op talentvolle auteurs, die, ongeacht de ondervonden miskenning, wakker voortgaan hun krachten te wijden aan de goede zaak, en aan de goede zaak alleen, zonder te offeren aan de eischen, welke een vervalschte smaak stellen durft, zonder de goedkeuring na te jagen van recensenten, onbevoegd om over Katholiek werk als zoodanig te oordeelen. En zulke auteurs mogen wij zeer stellig onder de onzen tellen. Gij kent ze wel, ten minste bij naam, want deze is u zeker door uw Katholieke courant | |
[pagina 403]
| |
- gij leest er natuurlijk een - onder de oogen gebracht. In de opstellen, die onder den algemeenen titel: Katholieke Letteren in dit tijdschrift zullen verschijnen, moge een bescheiden poging worden gewaagd, eenigen van onze litteratoren nader aan u voor te stellen, ten einde, voor zoover noodig, het tegendeel van ‘onbekend maakt onbemind’ voor hen te bewerken. Naar beoordeelingen zal niet in de eerste plaats worden gestreefd. Wij achten ons hoogstens bevoegd, eenige biografische en bibliografische bijzonderheden te verzamelen en zullen trachten te schetsen, wie die letterkundigen zijn, wat zij wrochten, hoe zij dit deden, het oordeel aan den lezer overlatend. En wanneer wij dan de reeks aanvangen, kiezen wij - voor onzen Thijm en onzen Schaepman verwijzend naar ten Brink - een auteur, die reeds jaren zijn krachten heeft gewijd aan de Katholieke litteratuur, nog steeds voortgaat verhalen voor het Katholieke Nederlandsche volk te schrijven en nog veel voor de toekomst belooft: J.R. van der Lans, den tegenwoordigen hoofdredacteur van onze Katholieke Illustratie, het tijdschrift, dat ten onzent als altijd nog vooraan staat in den strijd voor de goede lectuur.
Den Haag. A.J. Oostdam. |
|