| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Vondels Leven door Dr G. Kalff, Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, octavo-formaat, Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1897.
Dit Leven is niet anders dan de herdruk der artikels, in Den Gids van April en Mei 1896 verschenen, en voorafgegaan van eene plaat, die Neerland's hoofddichter voorstelt. Het doel van den schrijver is niet 's dichters werken afzonderlijk te behandelen. Zooals hij zelf zegt in zijne voorrede, zijn die werken slechts als hulpmiddelen gebruikt bij het schetsen van Vondels persoonlijkheid. ‘Een levensbeschrijving die de ontwikkeling van den dichter stap voor stap volgt, den verborgen groei van zijn wezen - voor zoover mogelijk - blootlegt, en toont hoe telkens een nieuwe knop zich zet, zwelt en ontluikt, hoe telkens een nieuw werk opbloeit uit des dichters ziel, eene levensbeschrijving, waarin wij Vondels leven en werken steeds in innig verband langzaam voor onze oogen zien voorbijtrekken - die zoeke men hier niet.
Dit boekje is te beschouwen (zegt de schrijver) hoofdzakelijk als eene aanvulling op hetgeen ik over Vondel als dichter elders heb gepubliceerd. Wat ik over Vondels persoonlijkheid te zeggen had, en elders geene plaats kon geven, heb ik getracht hier tot een geheel te vereenigen.’
De schrijver verdeelt zijn werk in acht hoofdstukken, in het eerste hoofdstuk, ‘Amsterdam in de 16e eeuw,’ schildert hij ons de grootheid van Hollands hoofdstad in stoffelijk en in geestelijk opzicht, alsook de ondeugden, die hare bevolking ontsieren. Hij doet het innig verband uitschijnen dat tusschen Vondels ontwikkelingsgang en dien zijner tijdgenooten bestond; nochtans Amsterdam daalt naarmate de 17e eeuw haar einde nadert, - Vondel stijgt als mensch en als dichter steeds hooger en hooger.
In zijn tweede hoofdstuk ‘de Burgerij’, onderscheidt de schrijver drie opeenvolgende geslachten in de Amsterdamsche bevolking der 17e eeuw, en toont aan hoe Vondel, dank aan zijne lange loopbaan, met elk dier geslachten in aanraking was, hoe hij tot elk der drie maatschappelijke standen, het stedelijk patriciaat, den middenstand en de kleine burgerij, in betrekking stond.
Het derde hoofdstuk maakt ons met Vondels ‘kennissen en vrienden’ bekend, onder andere met Hooft, Joost en Jakob Baeck, Hugo de Groot, Vossius, Brandt, Jan Vos, Pater Laurentius en Pastoor Marius.
Het vierde hoofdstuk is getiteld: ‘Bloedverwanten. Vondel in het dagelijksch leven.’ Het handelt voornamelijk over 's dichters
| |
| |
verhouding tot zijne vrouw en zijne kinderen, en geeft in eenige trekken eene lichamelijke en zedelijke schets van zijnen persoon.
In ‘Vendel als burger’ ontwikkelt Dr Kalff de gedachte dat Vondel een echte Hollander was; vrijheidsliefde was in hem krachtig ontwikkeld. Vijandig gestemd voor prins Willem en prins Maurits, was hij Frederik Hendrik zeer genegen. Levendig is zijne belangstelling in al wat Amsterdam en de Republiek betreft. Hij heeft grooten eerbied voor de gestelde machten, doch waar hij het algemeen belang in gevaar ziet door de zelfzucht van grooten, vertoont hij vrij en fier zijne vlag.
Het zesde hoofdstuk of ‘Vondel en de Kunst’, toont ons hoe, voor Vondel, de kunst een der openbaringen van het goddelijke in den mensch was. De poezie was 's dichters dierbaarste schat; doch hield hij ook veel van muziek en schilderkunst, een beeldende kunstkenner was hij echter niet.
Het hoofdstuk ‘Vondel en de Natuur’ leert ons hoe onze dichter eerst de schoonheid der natuur heeft leeren beseffen na het bestudeeien van Du Bartas en van Seneca. Van zijn land en van de wereld heeft Vondel in zijn lang leven maar weinig gezien. Een vurig bewonderaar was hij van de kleur en van de beweging in de natuur; voor hare indrukwekkende kalmte schijnt hij weinig oog gehad te hebben.
In het laatste hoofdstuk geeft de schrijver ons menige belangrijke beschouwing over het ‘godsdienstig leven’ dier dagen; hij schetst ons de omstandigheden die op Vondel's ‘overgang tot het katholicisme’ van invloed zijn geweest, en duidt ons aan hoe deze invloed zich in zijne werken uitspreekt.
Ziedaar, in korte woorden, den inhoud van dat belangrijk werkje, dat, in eene keurige, vloeiende, sterlijke en beeldrijke taal geschreven, ons met een aantaal merkwaardige bijzonderheden uit 's dichters leven bekend maakt. Ook zal het werkje goede diensten bewijzen aan al wie zich op de studie van Neerland's hoofddichter ernstig toelegt en zich van zijn hoogst belangrijke loopbaan een juist denkbeeld wenscht te vormen. Al bekennen wij ook met den heer Koopmans in den Spectator, van den 6n Februari 1897, dat het tafereel van den toestand der 17e eeuw, in letteren, kerk en staat te Amsterdam, door al Vondel's werken toegevoegde uitleggingen en zinspiegelingen, nog lang niet afgewerkt is, hier en daar zijn uit het boekje kleine onjuistheden aan te stippen, die den schrijver, zooals hij zelf op het einde zijner voorrede zegt, niet onbekend zijn.
Wij moedigen ten zeerste al de pogingen aan die voor doel hebben Vondel's leven en werken beter te doen kennen; moge daarom het boekje van Dr Kalff ingang bij het geletterd en ongeletterd publiek vinden en er een grooten bijval genieten!
S.....s.
Annales de la Fédération archéologique et historique de la Belgique. Congrès de Gand 25 août 1896. Tome XI. Première partie, Gand, A. Siffer, 1897.
Het geschied- en oudheidskundig Congres, dat verleden jaar, onder het voorzitterschap van den heer baron de Maere, in de zalen der Gentsche hoogeschool gehouden werd, was gewis een der belangrijkste, welke wij tot hiertoe mochten bijwonen. Niet alleen overtrof het getal deelnemers dit van al de vroegere congressen, sedert de stichting van de Fédération archéologique et historique de la Bel- | |
| |
gique, in 1885, nu in deze, dan in gene stad onzes lands, met hoe langer zoo grooteren bijval ingericht, maar wat er in die zittingen voorgedragen en besproken werd levert het bewijs op dat de oudheidkundige studien in deze laatste jaren ten onzent eene buitengewone ontwikeling hebben genomen.
Wat ons vooral genoegen verschafte was de practische bespreking van het hoofdpunt aan de dagorde: over de bewaring der gedenkgebouwen en kunstvoorwerpen, zoo deerlijk in sommige plaatsen onzes lands verwaarloosd. Dank aan deze bespreking, door de pers alom vruchtbaar gemaakt, en gevolgd door een schrijven des heeren Ministers van binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs aan de gemeentebesturen, meenen wij reden te hebben om te mogen hopen dat er in dit opzicht een gunstige omkeer zal plaats hebben, dat wij niet langer onze kerken, onder andere, vooral op den buiten, van hunne eerbiedwaardige, soms kostelijke kunststukken zullen zien beroofd worden. En wat de gedenkgebouwen betreft, ook deze verdienen wat beter dan tot heden het geval was, hersteld en bewaard te worden. De stad Gent, gelijk men weet, gaat ons hierin weldra een alleszins prijzenswaardig, na te volgen vooibeeld geven.
Zoo er uit het eerste deel der Handelingen van het Gentsche Congres veel te leeren valt, met niet minder voldoening zullen de leden, die er deel aan genomen hebben, het boek welkom heeten. Mocht het tweede deel, aan welks uitgave de eerw. heer kanunnik Van den Gheyn, die als het ware de ziel van het Congres was, al zijne zorgen besteedt, eveneens spoedig het licht zien!
B.
Grondbéginselen van het Belgisch strafrecht, door Mr. de Hoon. - Aalst, De Seyn-Verhougstiaete, 1896, in-8o, bl. I-XVI en 276.
Grondbeginselen van de Belgische strafvordering, ibidem, idem, 1896, in-8o, bl. 376.
Bij het inzien der pas verschenen boekdeelen van Mr. de Hoon blijkt het al dadelijk dat hij taalzuivering heeft beoogd op rechterlijk gebied; en niet alleen taalzuivering, maar ook het nauwkeurig vaststellen der uitdrukkingen en benamingen, het juist onderscheiden der begrippen, door het bezigen van woorden, met eene vaste, onveranderlijke, onbetwistbare beteekenis; eindelijk wilde hij streven naar eenheid, naar gemeenschap tusschen Noord en Zuid in zake van rechtstaal.
Mr. de Hoon is hoogleeraar en substituut van den Prokureur des konings te Brussel. Hij is het nederlandsch volkomen machtig; dus de geschikte man om zijn drievoudig doel te bereiken.
Hoe heeft hij zijn werk aangelegd!
Hij behandelt stelselmatig het strafrecht en de strafvordering en heeft alzoo de gelegenheid de beteekenis der uitdrukkingen stipt te bepalen. Hij weert de vreemde benamingen, die zoolang onze teksten ontsierden, maar offert niet aan overdreven purisme, en behoudt, wat in onze taal burgerrecht verkregen heeft. Bij de Noordnederlandsche rechtsgeleerden heeft hij opgezocht, wat, met het oog op onze wetgeving, in onze rechtstaal dienen kan. Nu, het Noordnederlandsch wetboek van strafrecht wordt als een meesterstuk van wetgeving beschouwd en daar de uitstekende taalgeleerde Prof. de Vries, voor wat de taal betreft, het zorgvuldig heeft nagezien, levert dat wetboek alle wenschelijke waarborgen op, voor de juiste keus van gepaste en stipt nauwkeurige uitdrukkingen.
Mr. de Hoon heeft zich, naar onze meening, met den besten
| |
| |
uitslag van zijne taak gekweten en door het uitgeven zijner twee lijvige boekdeelen aan zijne vlaamsche landgenooten, eenen grooten dienst bewezen. Zijn werk zal eene vraagbaak zijn voor alwie zich in het Vlaamsche land met strafzaken te bemoeien heeft.
J. Van de Ven S.J.
Di mondo in mondo. Von Welt zu Welt. Ein Dante-Album mit deutscher Uebersetzung, von B.A. Betzinger. Bluthenlese. Gedanken, Bilder und Sinnsprüche aus Dantes Werken. Freiburg i/B. Herder, 1896, breed in 12o, 308 bladz.
Wij hebben hier eene duitsche vertaling van gedachten en zedespreuken getrokken uit Dantes Divina Commedia voorhanden.
De dichter begint met de vertaling van huldegedichten welke Michel Angelo, Uhland en Longfellow aan Dante toewijdden, en geeft telkens op de eene zijde de oorspronkelijke verzen, en de vertolking derzelven op de andere.
Wij kunnen niet nalaten hier eenige dichtregelen aan te halen.
(Bl. 173): Was gibt es schöneres beim Weibe als das Wissen.
Op andere plaats:
(Bl. 211): Der Ruhm der Welt ist nichts als Windeswehen,
Das jetzt von hierher blast und jetzt von dorther,
Und Namen tauscht, weils Himmelsgegend tauschet.
Verder:
(Bl. 211): Das Feld zu halten glaubte Cimabue
Als Maler; jetzt nennet alles Giottos Namen,
So dasz der Ruhm des andren wird verdunkelt.
‘Ieder tijdperk heeft zijne eigenaardige dichtkunst en toch is deze niets anders dan eene gewijzigde opvatting van de altoos wisselende levenswijze in verband met het aloude vraagstuk van het lot des menschen,’ heeft Labitte gezegd. ‘Want hierin bestaat naar onze meening alleen wezenlijke en grootsche poëzie. Elke wonde in de zijde welke de mensch met zich draagt, elke zenuwtrek dien hij gevoelt en op dichterlijke wijze is weergegeven: kort, alles wat Eschylus in zijn Prometheus voorgevoelde, alles wat Shakespeare in zijn Hamlet schilderde, het waarom waarvan Manfred de oplossing aan 't heelal vraagt, de twijfel welken Faust door de wetenschap, Werther door de liefde, Don Juan door het zinnelijk genot wilde versmachten, de tegenspraak van onze onsterfelijkheid met onze nietigheid; al deze bronnen van altijddurende poëzie hebben weeiklank gevonden in het hart van Alighieri. Het leven moede, met afkeer voor de menschheid in 't hart, plaatst Dante zich aan de overzijde van het graf, om het menschdom de rechte baan te toonen, om de ondeugd te straffen en den lof van het goede, het ware en het schoone te zingen. Hij is een der genieen wiens lessen nooit zullen vergeten worden, want de menschheid, die tot zijn werk heeft bijgedragen, zal altijd in hem hare grootheid en hare nietigheid erkennen.
Geschiedenis der H. Elisabeth van Ungarn, door graaf de Montalembert, vertaald door de EE. HH. Aug. Cuppens, Guido Gezelle en An, en met penteekeningen versierd door Jos. Damien. Schoon boekd. van ruim 400 bladz. Prijs 4.00 fr. Gent, A. Siffer.
| |
| |
Gelijk men in het voorbericht zegt, Ste-Elisabeth, wier aandoenlijk en wonderbaar leven de heele wereld door vermaard werd, is altoos in ons vaderland bijzonderlijk vereerd geweest. Talrijke kerken en gasthuizen werden in ons land onder hare aanroeping gesteld; de schoonste gebeurtenissen van haar leven worden nog verhaald onder 't volk. Niemand misschien heeft ooit haar leven zoo schoon beschreven als wijlen graaf de Montalembert, waarvan nu de Vlaamsche vertaling verschenen is.
Later komen wij op deze merkwaardige uitgave breedvoeriger terug.
Een bloemenkrans neergelegd op het graf van Juffrouw Constance Teichmann. Antwerpen, Van Os-De Wolf, 1897.
Dat dit werkje, na zoo weinige maanden, eene tweede uitgave beleefde is een bewijs dat de gedachtenis van Antwerpens goede Engel nog niet uit het geheugen der bevolking is gewischt. Het volk kent zijne weldoeners: een leven gewijd aan zelfopoffering en liefdadigheid is meer geschikt dan de lauweren des oorlogs of der kunst om blijvende bewondering en dankbaarheid bij het volk te verwekken.
Deze bloemenkrans nu is samengelezen uit allerlei tuiltjes door keurrijke handen geknipt uit de sierlijkste hoven. Al deze bloemen verspreiden den geur der verhevenste deugden: Zij zijn onverwelkbaar:
Het loof der deugd valt nimmer af. (Vondel).
Moge dan ook de tijd knagen aan dit graf, mogen de geslachten voorbijgaan, het gevoelen der algemeene dankbaarheid, hier door de beste harten: Schaepman, Hilda Ram, Gezelle, Daems, uitgedrukt, zal eeuwig blijven, omdat de overledene voortleeft in hare werken. Het goede, zoo wel als het schoone, is onsterfelijk en wij herhalen de gevoelvolle kunstvaardige verzen van Hilda Ram:
De zachte sneeuw bevlokt heur graf!
Licht weegt hij. licht op
Zij voerde altijd der liefde staf:
Zacht vlokt de sneeuw op zulk een graf!
Diestiana. - Onder dezen titel heeft E.H.P. Daniels belangrijke bijdragen uitgegeven over de geschiedenis der stad Diest (Hasselt, 1896, 91 bl.). Zij handelen meest over den toestand der stad ten tijde van den Boerenkrijg. De Heer Daniels geeft alzoo uit het Dagregister en het Repertorium van burgemeester Tielens (van 8 November 1792 - 8 messidor an XIII), alsook eenige oorkonden over de wijze op dewelke Diest door de Franschen behandeld werd van 1-24 brum. an XII. Deze verschillende stukken volledigen merkelijk het boek van den heer Di Martinelli over Diest in den Patriottentijd. (Gent, A. Siffer.)
De Heer Daniels geeft aan het einde van zijn belangrijk boekje eene levensbeschrijving van den Diestenaar Arnold Jannes (1525 1530 + 6 aug. 1583), den schrijver van het leven van Eschius en laat dit volgen door het Latijnsch reglement van het Collegium van Sint Salvator te Diest door Eschius gesticht. Laat ons hopen dat de schrijver nog meer zulke belangrijke stukken zal bekend maken; hij zal ernstige diensten aan de plaatselijke geschiedenis bewijzen.
Eene reeks plaasteren teekenmodellen. - Vele onderwijzers vinden er bezwaar in volgens 't nieuw leerprogramma voor het teeken- | |
| |
onderwijs eene gepaste methodische reeks teekenmodellen te vinden. Men doolt in 't groot aantal der voorwerpen, (objets usuels) men vindt honderd moeilijkheden in het uitkiezen en doen weergeven der modellen; in de eigenlijke natuur neemt men, om aan te vangen met het gemakkelijke, natuurlijke bladeren bijv.: dan ontmoet men als eerste bezwaar een verschillend model voor eiken leerling; - want geen boom, geen plant zal u, nemen wij een twintigtal, aan elkander gansch gelijke bladeren aanbieden. - De moeilijkheden in 't verbeteren is van belang, voornamelijk als men het voor een groot aantal leerlingen te doen heeft; als men daarbij voegt dat het blad nauwelijks voor ééne les onveranderd bewaart, komt men licht in het geval eene onvoldoende les, met weinig vrucht te moeten geven.
Eene ieverige onderwijzeres, Mejuffer D'hanis, die moeilijkheden bij 't geven van teekenonderricht ondervonden hebbende, heeft het gedacht opgevat zich van plaasteren modellen te bedienen, welke al die bovengenoemde hinderpalen te boven komen, en haar de beste diensten bewijzen. Dit maakt de teekenles aangenaam voor onderwijzers en leerlingen en het betrekkelijk klein aantal uren aan dit onderricht toegewijd levert zeer goede uitslagen.
Het voordeel en het nut van het werk van juffrouw D'hanis werd ook erkend door de Maatschappij van Nijverheid en Wetenschappen, die voor deze tentoongestelde reeks modellen haar een zilveren eeremetaal toekende.
Te verkrijgen volledig afgewerkt en gereed om als ornament den klassemuur te versieren bij A. Siffer, Sint Baafsplein, Gent. Elk model kost fr. 2,00; de 10 in eens genomen worden geleverd voor fr. 15,00.
Terechtwijzing. - Kanunnik Muyldermans schrijft in het Vlaamsche Volk: Hetgeen mij erg tegen het hoofd stoot, is de volgende bewering van een Nederlandschen geleerde, Dr Jan ten Brinck, in de laatst verschenen aflevering zijner geschiedenis der Ned. Letterkunde: ‘In 1792 werden de legers der Fransche Republiek door Walen en Vlamingen met gejuich ontvangen, omdat de Oostenrijksche regeering uitermate impopulair was. Na den slag van Fleurus (1794) verheugde men zich over de inlijving van België bij de Fransche Republiek, te meer, daar na 9 Thermidor 1794 de vervolging van priester en kerk voortdurend afnam.’
Welnu, wie zoo iets schrijft, liegt schandig tegen de historie, en, zoo er geene kwade trouw meê gemoeid is, dan geeft hij bewijs van krasse onwetendheid.
Heer ten Brinck wrijft hier onzen voorouders eene schandvlek aan, waartegen wij ons met al de kracht onzer ziele verzetten. Hij beschuldigt ons volk van lafheid, en daar heeft hij recht noch reden toe. Hij bestudeere beter de geschiedenis dier tijden, eer hij zijn oordeel velle!
Zij nog toegegeven, dat (wat echter over 't algemeen niet gebeurde) onze vaderen, Walen en Vlamingen van 1792, ‘de legers der Fransche Republiek met gejuich ontvingen,’ dan is het toch voorzeker valsch - wraakschreeuwend valsch, - dat ‘men zich na den veldslag van Fleurus (1794) over de inlijving van België bij de Fransche Republiek verheugde.’ En even valsch en ongerijmd is het te bevestigen, dat, na Thermidor 1794, hier te lande, ‘de vervolging van priester en kerk voortdurend afnam.’
Waarachtig, heer ten Brinck geeft mij geen hoogen dunk van zijne kennis der historie. Waarop hij steunt, weten wij niet, doch, die bronnen zage ik wel geerne opgegeven. Moet ik hem de oneer aandoen te zeggen,
| |
| |
dat hij onze zuidnederlandsche geschiedschrijvers niet geraadpleegd heeft? Dit mochte hij niet euvel opnemen, daar hij zelf niet en aarzelt, onze vaderen te beschuldigen van zelfverloochening en bastaardij.
Al onze historici zijn het eens om te verklaren, hoe schromelijk de Franschen hier huis hielden na den veldslag van Jemmapes (6 Nov. 1792); hoe schandig zij de beloften braken, waarmede zij ons volk begroetten bij hunnen aantocht; hoe hardnekkig de Belgen alle ontwerp van vereeniging des Vaderlands met Frankrijk verstieten; hoe zij overrompeld en neergesabeld wierden rondom de stembus; hoe zij luide juichten bij de neêrlaag der Franschen te Neerwinden (Meert 1793)... Dit herinnert ons nog het volgende, wel wat gebrekkig opschrift:
‘Vier-en-twintig Meert,
Trokken de Fransche luyzen uyt Brussel te voet en te peerd.’
Denzelfden dag werden de Keizerlijken onder het luiden der klokken in Brussel onthaald. - En bij de Walen zong men den Franschman, op de wijze der Marseillaise, achterna:
Adieu, bataillons sans chemises!
Adieu, phalanges de goujats!
Adieu, bandits, voleurs d'églises!
Hardis coquins, pauvres soldats! enz.
Au diable, citoyens! montrez-nous les talons!
Loin de ces lieux, portez vos guenillons!
En een volk, dat zoo openbaar, dat algemeen zijnen afkeer voor de Fransche Republiek uitstort, dat volk zou, pas eenige maanden naderhand, zich verheugen over zijne inlijving! Geene enkele reden geeft de geschiedenis daartoe op; doch ook, het gebeurde met. België diende veeleer den terugkeer der Franschen te vieezen; en dit deden onze vaderen inderdaad; want die terugkeer zou weerwiaak heeten; en du was hij ook.
Wel weten wij, dat Belgische uitwijkelingen de inrukkende Franschen vergezelden; dat eenige roervinken in sommige groote steden van ons vaderland nestelden, en de armen tot de Franschen uitstaken; maar, hemel! ga daar toch de Belgische natie van 1792 en 1794 niet in zoeken! Vier duizend man sterk waren zij niet.
Dat na Thermidor 1794 ‘de vervolging van priester en kerk voortdurend afnam,’ kan eenigszins waar zijn voor Frankrijk; doch voor ons vaderland is het eene logen. Men denke maar even aan de overvoering onzer priesters naar de pestholen van Ré en Oléron, naar de bosschen van Sinnamari en Conomama; men denke aan het plunderen en het onteeren, aan het verkoopen en het sluiten onzer kerken en kapellen; men denke aan de gruwelen, waar de Boerenkrijg meê gedempt is, en dat al te zamen gebeurde vooral in 1798 en 1799...
Ons besluit:
Dr J. ten Brinck miskent onze geschiedenis en smaadt ons volk, waar hij onze vaderen beticht zich veiheugd te hebben over hunne inlijving bij de Fransche Republiek.
Dit is onheusch van zijnentwege.
En die willekeurige en valsche aantijging mocht hij vooral niet overdrukken in een werk, waarvoor men in België van deur tot deur gaan aankloppen is om inschrijvers te werven; in een werk, dat onze hoogste wereldlijke en geestelijke overheid met hunne inschrijving vereerd hebben.
En wist Heer ten Brinck niet beter wat hij schreef, 't en verontschuldigt hem toch niet.
| |
| |
De smaad, de laster staat gedrukt in zijn boek. Als vaderlander, als kleinzoon van die ten onrechte gelasterde Belgen verzetten wij ons daar tegen.
Aan eenen Hollander zoomin als aan eenen Franschman erkennen wij het recht in ons aangezicht te slaan!
De Aesthetiek bij het volk. Het Grieksche volk, waaraan het woord aesthetiek ontleend is, onderscheidde zich in de oudheid door kunstmin en schoonheidsgevoel. Voor de Grieken was de aesthethiek niet alleen de leer, welke de regelen van het schoone van de voortbrengselen der kunst vaststelt, maar tevens de gave het heerlijke in het binnenste des harten te gevoelen. Daaraan is het ontstaan te danken van de talrijke gewrochten der beeldende kunsten en poëzie, die de uitdrukking en de weerklank waren van hetgeen de oude Grieken bezielde en den roem van hunnen stam bevestigd, uitgebreid en vereeuwigd hebben. Wie voor het schoone onverschillig blijft, is een mensch zonder geest, zonder hart. Steeds blijft hij aan het aardsche gekleefd zonder eens den blik te kunnen werpen naar hooger en beter. Voor hem is het leven slechts een strijd om het bestaan, een kamp met het lage, dat, zooals Multatuli het zoo treffend wist uit te drukken, ‘de vlucht naar hooger verbiedt en den mensch met de ijzeren vuist der werkelijkheid in het slijk perst.’ Waar put men den moed tot volharding in het streven, waar vindt men de tust tot vernieuwing der krachten, waar treft men den steun aan tot aanmoediging in het pogen en strijden? De kunst is het die troost, aanwakkert en veredelt.
Echter schijnen kunstmin en schoonheidsgevoel bij ons volk erg verzwakt. Museums blijven onbezocht, kunstmuziek, natuur laten het onveischillig; schouwburgen lokken enkel een talrijk publiek uit, wanneer op de aanplakbrieven vermeld wordt dat paarden op het tooneel zullen verschijnen, echt water zal vloeien of prachtige nieuwe kostumen het opgevoerde stuk zullen opluisteren...
Zulks kan echter weinig bijdragen tot de verzedelijking van het volk. Aan het onderwijs is de taak opgelegd krachtig de hand aan het werk te slaan om het peil van zedelijke beschaving te verheffen. Niet alleen moet het den geest openen voor nieuwe wetenschappen, maar ook in het hart de kiem doen gedijen van het goede en het opwekken voor hetgeen edel en schoon is.
Den Vlamingen is de kunstzin ingeboren; het Vlaamsche volk schitterde vroeger door zijne voortbrengselen, waarin het boven alle andere natiën door schoonheid en kunst uitblonk. Dit voorbeeld worde meer gevolgd. De Vlaamsche jeugd voele meer geestdrift en een grooteren aandrang naar het schoone, dat het kenmerk was van onze vroegere grootheid en den weg aanduidt naar den roem en de faam van voorheen.
(Getrokken uit het Volksbelang.)
Davids-Fonds. - Donderdag 13 Mei om 12 uur in de Halle der Hoogeschool te Leuven, de jaarlijksche Algemeene Vergadering. Dagorde: 1) Verslag van den algemeenen secretaris. 2) Rekeningen van 1896 en begrooting voor 1897. 3) Bespreking en stemming der voorstellen welke, volgens artikel 28 der standregels, bij den algemeenen secretaris voor 25 April schriftelijk zullen zijn ingeleverd.
- Den 17 April gaf Zele een avondfeest waarin opgevoerd werd het drama in éen bedrijf Broeder Jacob door L. Lievevrouw en dat bekroond werd met den 2n prijs in den wedstrijd uitgeschreven door het Gentsche Davids-Fonds.
| |
| |
Varia. - De vijfjaarlijksche prijs van rechterlijke, politieke en sociale wetenschappen is toegewezen aan den heer De Paepe, raadsheer bij het hof van beroep voor zijn werk over La Compétence.
Op het Nederlandsch Congres te Dordrecht te houden is de heer advocaat Heuvelmans, volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, aangewezen om de Belgische Regeering te vertegenwoordigen.
Van het Groot Woordenboek der Nederlandsche taal, is de 10de afl. van het 5de deel verschenen bewerkt door Dr A. Beets: zij gaat van Haar tot Hakzenuw. - Van Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, door Dr Jan ten Brinck, heeft de 21ste afl. het licht gezien. Het begin van een hoofdstuk gewijd aan de Vlaamsche Beweging komt er in voor, en waarin gesproken wordt over Willems, Ledeganck, Van Duyse, Conscience, de Nederlandsche Congressen, Willemsfonds, Davidsfonds, onze taalwetten, de Vlaamsche Academie en onze hedendaagsche schrijvers. - Gaat verschijnen: Godelieve, muziekdrama in drie bedrijven en 6 tafereelen, door Hilda Ram en op muziek gebracht door Edg. Tinel. Bij inteekening 1,50. - Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen onder redactie van Taco H. De Beer en Dr Laurilland is tot zijne 8ste aflevering gekomen gaande van hoedjesschelling tot Israël.
Graaf de Mun en Minister Hanotaux zijn leden gekozen der Fransche Academie, de eerste bij de eerste stemming, de tweede in balloteering. De Mun mag aanzien worden als de beste redenaar van Frankrijk, en bijzonderheid welke aan te stippen is, die groote katholieke is achter-kleinzoon van Helvetius, den gekenden materialist der 18de eeuw. Hanotaux heeft geschreven over Richelieu.
Elk het zijne. - In haar nummer van Februari drukt De Vlaamsche Kunstbode uit de Verslagen en Mededeelingen der Vlaamsche Academie de bijdrage over van den zeer eerw. heer kanunnik Muyldermans getiteld: Taalverarming, Taalverrijking, en in hare aflevering van Maart de studie van den heer de Potter: Het Nederlandsch geene rechtstaal?, insgelijks genomen uit de Verslagen en Mededeelingen, of nagedrukt naar de overdrukken welke er van verschenen zijn bij den drukker der Academie, den heer Siffer, te Gent.
Noch melding van bron of van uitgever geeft de Kunstbode en geeft zich zoo wederrechterhjk den schijn als waren die verhandelingen opzettelijk van haar geschreven.
† Henry Drummond, hoogleeraar te Glascow, de bekende bestrijder van het stelsel van Darwin. Hij schreef onder andere The natural law in the spiritual world en Ascent of man dat de tegenhanger is van Darwin's Descent of man.
† Prof. Dan. Sanders, Duitsche taalgeleerde. † Johann, Brahms een der verdienstelijkste componisten van Duitschland. † Edward Duyck, Brusselsche kunstschilder.
|
|