| |
| |
| |
Tristan d'Acunha.
Moest die naam u soms onbekend zijn, geëerde Lezer, verneem dan dat het een eiland, of eer eene groep van drij eilanden is, die zoo heet. Het is de allerkleinste van Engelands volkplantingen, want de bevolking bedraagt nauw een honderdtal zielen, indien zij zelfs dit cijfer bereikt.
Wilt gij Tristan d'Acunha op de wereldkaart vinden?... Trek eene rechte lijn van de Kaap Horn, waarmee Amerika in 't zuiden eindigt, naar de Kaap Goede Hoop, de zuiderspits van Afrika; onze drij eilanden liggen een weinig benoorden die lijn, en wat nader Afrika dan Amerika. Wat u bij het zicht dier ligging treft, is de onmeetbaarheid der watervlakte die deze plekjes grond omringt. Onmogelijk op den aardbol eene plaats te vinden, waar men verder van het overige menschdom zou zijn dan daar... De naaste geburen der Tristaners zijn 430 uren verre te zoeken, op Ste-Helena, het vermaard eiland, ook zoo afgezonderd, waar de Engelschen, van 1815 tot 1821, den Keizer Napoleon den Eerste gevangen hielden. Na Ste-Helena is de Kaap Goede Hoop het naaste land, op 500 uren afstand.
Hoe nietig de figuur ook zij, welke Tristan d'Acunha op den wereldbol maakt, viel hem in de eerste dagen van dees jaar 1897 de eer te beurt van in de nieuwsbladen besproken te worden... Er komen soms op die kusten, zoowel als elders schepen verongelukken, terwijl andere, vijftig, honderd uren en nog meer vandaar, lek geraken of in brand schieten,
| |
| |
en dan is er voor de manschap, in booten opgetast, geen ander toevluchtsoord dan Tristan d'Acunha. In al zulke gevallen hebben de Tristaners zich zoo kloekmoedig en zoo menschlievend gedragen, dat bijna al de landen van Europa hun beurt voor beurt plechtig hunnen dank betuigd hebben voor de diensten, aan schipbreukelingen hunner nationaliteit bewezen.
De regeering der Vereenigde Staten heeft aan de uitdrukking van hare erkentenis eenen vorm gegeven, gansch eigenaardig en zeer practisch voor de toekomst; zij heeft de eilanders met een gereedschap van reddingsboot en allerhande toebehoorten begiftigd, zoo volledig als het getuig, waarmee de grootste havens voorzien zijn... Engeland is in de algemeene hulde niet achtergebleven; het heeft zijne kleine kolonie vereerd met in het officieël Blue Book de omstandige levensbeschrijving op te nemen van Pieter Green, den eerbiedweerdigen ouderling, die sedert 44 jaar aan haar hoofd staat.
Green is zelf een schipbreukeling, Engelschman van geboorte, die daar aangestrand kwam een zestigtal jaren geleden. De doodeenvoudige levenswijze zijner redders stond hem aan, en hij vestigde zich metterwoon bij hen. De gemeente had van hem niet te klagen, integendeel; hij zorgde met raad en daad voor het algemeen welvaren, zoodat hij aller achting en genegenheid won, en als de eerste gouverneur, wiens dochter hij gehuwd had, kwam te sterven, werd hij door zijne medeburgers aan 't hoofd van het gemeenebest gesteld. Later werd die volkskeus door de Engelsche overheid bekrachtigd.
Daar hebt ge, heer Lezer, wat er nu laatst in de dagbladen over Tristan d'Acunha gezeid werd.... Gij kunt u niet gemakkelijk inbeelden hoe gretig en met welke voldoening ik deze bijzonderheden las. Men zal er zoo zeer niet over verwonderd zijn, als ik zeg dat Pieter Green voor mij geen onbekende is. Ik leerde hem kennen - juist gelijk de
| |
| |
gazetten hem daar beschrijven - over bijna twintig jaar, maar sedert dien tijd had ik er niets meer van gehoord, en het deed mij deugd nu te vernemen dat de man nog in leven is en dat er hem zooveel eer aangedaan werd.
De Lezer zal evenwel gemakkelijk verstaan dat er hier geen quaestie is van persoonlijke kennis, en dat deze op geener wijze wederzijdsch kan zijn. De gouverneur van Tristan weet natuurlijk niets van mij, noch van het belang, dat ik in hem stel... Laat ons uiteendoen hoe ik aan de wete kwam wie Pieter Green is, waar hij woont en wat hij ginder op zijn zoo ver afgelegen eiland uitricht.
In de jaren zeventig werd een Engelsch schip, met name de Challenger, op omreis rond den aardbol uitgezonden met verscheidene groote geleerden aan boord, belast met eene grondige studie van al de levende wezens, welke men van de oppervlakte der zee tot in hare diepste diepten vindt. Een eerste deel van het verslag dier reis verscheen in 1877, en men vindt daarin niet alleen hoogst belangrijke beschouwingen over het zeegedierte, maar nog menige aardrijkskundige inlichtingen, welke men te vergeefs elders zoeken zou.
De reis duurde vier jaar!..... Men kan denken hoe vervelend dit moest zijn voor menschen, die te voren altijd in hunne stille kamer gestudeerd hadden en het zeeleven niet gewoon waren. Ook werd er geene gelegenheid verzuimd om ergens aan wal te gaan, dikwijls op kleine eilanden, midden in de zee verloren en zeer weinig gekend. De hoofdman stond daar toen eenige dagen verlof toe, en zij doorkruisten het land, blijgemoed gelijk scholieren op vacantie. Het is alzoo dat ik, in het even genoemd verslag, met hen voet aan wal mocht zetten op verschillige eilanden der Atlantische Zee, en namelijk op Tristan d'Acunha, waar de schrijver van het verslag, de heer Thomson, mij kennis liet maken met Pieter
| |
| |
Green, zijn volk, zijn land en geheel de geschiedenis der kolonie.
Vindt er de Lezer smaak in, zoo breng ik hem nu ook eens op dit verloren hoeksken der wereld.
| |
Plaatsbeschrijving.
Wij hebben reeds gezeid dat de groep maar uit drij eilanden bestaat, waarvan het aanzienlijkste, Tristan d'Acunha, zoo gedoopt naar den Portugeeschen zeevaarder, die het in de zestiende eeuw ontdekte, zijnen naam aan geheel de groep meedeelt. Zeer groot is het niet, want zijn omtrek bedraagt maar zeven uren, wat voor de middellijn omtrent twee uren maakt. Het is bijna cirkelrond, eene gedaante die haren uitleg vindt in den oorsprong van het eiland: het zijn de vulcanische krachten, die het uit den schoot der wateren deden oprijzen.
Iedereen weet dat het onderaardsch vuur niet alleen op den vasten grond, maar ook soms op den bodem der zee uitbreekt. De scheepslieden zijn menigmaal getuigen geweest van damp, rook en vurige steenen, die uit het water opstegen, en als het vervaarlijk schouwspel afgeloopen was, zagen zij soms een rotsgevaarte uitsteken, waar zij te voren nooit iets anders dan de watervlakte gezien hadden. Wat zij in zulk geval ook bijwijlen ondervinden, is dat zij dagen lang door eene laag vlottenden puimsteen moeten varen; daar dit vulcanisch voortbrengsel uitnemend poreus is en lichter dan water, drijft het boven en loopt verre en wijd uiteen aan de oppervlakte der zee.
Tristan d'Acunha is een treffend voorbeeld van de ongelooflijke krachten, die in de ingewanden der aarde liggen te woelen. In 't midden stijgt een berg ter hoogte van 7.100 voet boven de zee. Zijn maaksel alleen is genoeg om hem voor eenen ouden vuurspuwer te doen erkennen: het is een heel regelmatige kegel, en men weet dat deze vorm
| |
| |
eigen is aan de bergen, die door de werking van eenen vuurmond ontstaan. Bij de eerste uitbersting vallen natuurlijk de uitgeslingerde steenen in 't ronde van den mond, waar zij eenen ring rond trekken. Later, bij eene nieuwe beroerte, verhoogt deze ring, maar beginnen reeds meteen steenblokken van den bovenrand naar buiten af te rollen, wat den ring op zijde en beneden verbreedt en met tijd van eeuwen die regelmatige kegelgedaante tot gevolg moet hebben, waardoor de vuurbergen gekenmerkt zijn.
Wanneer zijn het eiland en de berg van Tristan tot stand gekomen?.... Hoeveel eeuwen heeft hun opbouw gekost?.. Dat ligt in de grijze oudheid verborgen. Al wat men weet is dat de vuurmond nu al lang uitgedoofd is; hij staat heden vol water.
Genoeg over dien berg... Nu een gedacht gegeven van het land, dat er rond ligt. Van de zee gezien, gelijkt het ook eenen berg, want het ligt er meer dan duizend voet boven, en loopt naar beneden met schrikkelijk steile wanden van lava, tuf, basalt en andere steenachtige zelfstandigheden, vroeger uit den vuurmond opgeworpen of gevloeid. Van verre zou men zeggen dat het volstrekt onmogelijk moet zijn daar aan te landen, zoo loodrecht en zoo ontzettend hoog schijnt de kust uit het water op te rijzen. Doch bij het toenaderen ontwaart men tusschen den voet van dien ijzingwekkenden muur en de zee eenen nauwen zoom van lage gronden, waar men voet aan wal kan zetten, en van hier is het mogelijk, maar het vereischt veel krachtinspanning, langs sommige afgebrokene plaatsen van den muur op het hoogland te klimmen en den berg te bereiken. Het is op dien lagen zoom van het eiland dat wij zooeven de kolonisten zullen gehuisvest vinden.
Het spreekt vanzelf dat een mensch de reis naar Tristan d'Acunha niet moet ondernemen om er eene prachtige plantenwereld te bewonderen;
| |
| |
wellicht vermoedt de Lezer zelfs dat er op dien asch- en rotshoop niets kan wassen. Hij late evenwel dit gedacht maar varen. Onder de langdurige inwerking van lucht en regen zijn een deel der vulcanische stoffen tot teelaarde vermurwd, en heden ziet men daar lang, grof gras op groeien. Houtgewas vindt men alleen in sommige diepten en kloven, waar het tegen den wind beschut is, die er soms met razend geweld van de zee komt aangewaaid. Onder die houtachtige soorten is er een boom - de Phylica arborea, bij ons onbekend - die de hoogte van 20 tot 30 voet bereikt. Als timmerhout is zijn stam niets weerd, maar hij kan niet hoog genoeg geschat worden als brandstof, waar het eiland anders zoo arm aan is.
Wat het gedierte aangaat, een mensch vindt aan zijne ééne hand meer dan vingers genoeg om de landsoorten te tellen - wij spreken verder van het watergedierte - die aan het eiland toebehooren. Het zijn drij vogels: een waterhoen, eene vink en eene soort van lijster. Hoe mogen zij daar al over die honderden uren zee geraakt zijn?.. Ten tijde der ontdekking was aldaar geen enkel zoogdier; heden zijn er... ratten en muizen, met de schepen aangekomen. Laat ons evenwel rechtveerdig zijn en het goed zeggen, zoo wel als het kwaad: de zeevaarders hebben daar ook iets beters aangebracht dan de verwenschte knagers, die ik daar noem. Hier, gelijk op menige andere eilanden, waar zij geen inwoners vonden, hebben zij voor de toekomst gezorgd en leeftocht bereid, hetzij voor de eerste volkplanters, die zich daar later mochten neerzetten, hetzij voor ongelukkige schipbreukelingen of voorbijzeilende zeelieden, die in nood zouden verkeeren. Ten voordeele van alle zulke noodlijdenden werden van overouds verkens en geiten aan land gezet om ze in 't wilde te laten leven en woekeren, en zoo komt het dat deze dieren nu
| |
| |
ook op het eiland Tristan en een van de twee andere der groep te vinden zijn.
Is er aldaar niet veel landgedierte, zooveel te overvloediger zijn er de soorten, die hun aas in de zee vinden. Die eenzame plaatsen zijn het geliefkoosd verblijf van eene ontelbare menigte watervogels, als meeuwen, vetganzen, stormvogels enz., die er in volkomene rust hunne nesten maken en hunne jongen opbrengen, en vandaar verre en wijd over de watervlakte op vischvangst uitgaan. De oevers zijn eeuwen lang een aardsch paradijs geweest voor verschillige soorten van robben, als zeehonden, zeeolifanten enz. Daar deze dieren, zoowel als de even genoemde vogels, bij visch leven, hebben zij nooit schaarschheid geleden, en het is ongelooflijk hoe zij in getal toegenomen zijn. Voeg daar nog de talrijke walvisschen bij, die in den omtrek zwemmen, en gij zult verstaan dat de winzucht, altijd en overal den mensch meester, eindelijk op die eilanden volk moest brengen.
| |
Hoe Tristan d'Acunha bevolkt werd.
De eerste bezoekers waren visschers, die daar enkel een tijdelijk verblijf hielden. Onder hen wordt een scheepskapitein genoemd, Patten van Philadelphië, die er in 1790 aankwam. Hij vond geenen enkelen mensch, noch op Tristan, noch op een der twee andere eilanden. De oevers waren zoo rijk aan zeegedierte, dat hij bij zijnen terugkeer 5.600 kostelijke robbenhuiden meebracht, en hij beweerde dat, indien hij op traan uitgeweest ware, hij op drij weken eene volle lading zou gehad hebben.
In 1811 vond een zekere kapitein Heywood verandering op Tristan: op den lagen zoom, langs de zee gelegen, waren drij man gehuisvest. Het waren Amerikanen, die, met een schip voorbijtrekkende, vrijwillig achtergebleven waren. Een van hen zei dat hij bezit genomen had van de eilanden
| |
| |
en gaf zich uit voor Souverein van Tristan d'Acunha. Die mannen schenen het heel ernstig aan te leggen om voordeel uit dit vaagliggend land te trekken, en ik zou zeggen dat zij verre waren van er hun brood in ledigheid te eten, doch... aten zij wel brood in die woestijn?... In alle geval ontbrak hun toch geen vleesch; om er zich aan te schaffen, hadden zij maar op het hoogland te klauteren om er op jacht te gaan en eene geit of een zwijn neer te schieten.
Zij waren overigens op goeden weg om voorraad van allerlei mondbehoeften op te doen; eene goede uitgestrektheid grond was in bouwland veranderd en met verschillige soorten van veldvruchten bezaaid of beplant, die nog al schenen te beloven. Zij hadden zelfs met eenen walvischvaarder suikerriet en koffieboomen laten komen... Mochten die planten daar gedijen, zij zouden later een handelsartikel van weerde uitmaken, zoowel als de huiden en olie van zeehonden, waar reeds nu eene zekere hoeveelheid van voorhanden was.
Men moet bekennen dat dit geen slecht begin was; met nog volk bij te werven, kon die hoofdman werkelijk koning worden van eenen kleinen staat, waar iedereen ordentelijk had kunnen leven... Edoch, wat is er daar na kapitein Heywood's bezoek omgegaan? Heeft er eene staatsomwenteling plaats gehad, waar het nieuw koninkrijk schipbreuk in geleden heeft? Of zouden de Souverein en zijne onderdanen eenpariglijk gevonden hebben dat hun leven al te eentonig was?... De geschiedenisboeken laten deze vragen zonder antwoord. Wat er ook mag gebeurd zijn, zeker is het dat deze eerste proef van volkplanting geen gevolg had, en het eiland werd wederom ter beschikking gelaten van al wie er gading in mocht hebben.
Engeland nam er eindelijk bezit van, en nu was Tristan d'Acunha in handen, die niet licht iets loslaten. In 1817, ten tijde van Napoleon's gevan- | |
| |
genschap op Ste-Helena, werd een deel van het garnizoen der Kaap Goede Hoop derwaarts gezonden. Men wierp er batterijen op en bouwde eenige huizen; doch er was weinig meer dan een jaar verloopen als de soldaten reeds teruggeroepen werden. Dezen keer bleef echter het eiland niet onbewoond. Een kaporaal, met name Glass, vroeg en verkreeg oorlof om er met zijne vrouw en twee soldaten te blijven. Mettertijd kwam er met de voorbijtrekkende schepen nog volk bij, zoodat de bevolking heel traag, maar gestadig toenam. Glass, een Schot van geboorte, schijnt een verstandig en krachtdadig man geweest te zijn, en in hoogen graad het vertrouwen van zijn volk genoten te hebben. In plaats van kaporaal, nam hij den titel van gouverneur, en trad vijfen-dertig jaar als vertegenwoordiger der gemeente op in alle betrekkingen met de aankomende schepen. Hij verbeterde veel den staat der kolonie met koeien, schapen en hoenders te laten komen, met het gevolg dat de zeevaarders na weinige jaren op Tristan niet alleen pataten en groenten, maar ook kiekens en eiers, melk en vleesch konden verkrijgen.
De betrekkingen der Tristaners met de buitenwereld bepalen zich bijna uitsluitend bij den omgang met eenige Amerikaansche schepen, die op walvischvangst uitvaren en ten getalle van acht tot twaalf 's jaars bij hen stilhouden. Bij deze gelegenheid ontvangen zij eenige artikels, welke zij niet kunnen missen, namelijk stoffen voor kleederen en bedderij. Zij van hunnen kant gerieven de schepen van leeftocht, gelijk wij daar aanstonds zeiden, en verhandelen met die zeldzame voorbijvaarders de koopwaren, met jagen of visschen gewonnen en vooral in olie en huiden van zeehonden bestaande.
Men kan wel denken dat de huisraad der kolonisten uitnemend eenvoudig en bij het hoogst noodzakelijke beperkt is, zooveel te meer daar het timmerhout op het eiland ontbreekt. Het ware ver- | |
| |
loren moeite daar iets van het ‘confortable’ te zoeken, waar wij aan gewoon zijn, en de woning van den gouverneur is niet beter dan de andere. De huizen zelf zijn nochtans merkweerdig; ze zijn gemaakt van steenblokken, zoo groot en zoo zwaar, dat zij aan den massieven bouwtrant der oude Egyptenaren doen denken. Er is op het eiland geene kalk, en bijgevolg geen middel om moortel te maken. Daaruit volgt dat de steenen der muren enkel door hun gewicht op elkander blijven, en dit gewicht moet heel groot zijn om de storms te wederstaan, die van de zee op het eiland losbreken.
Die steenen worden met veel zorg uit de vulcanische rotsen gekapt, daar te allen kante zoo gemeen. De bewoners van Tristan bewerken alzoo blokken, waarvan het gewicht boven de duizend kilogrammen gaat... Daar zij geene machinen hebben, hoe kunnen zij zulke klompen tot de noodige hoogte brengen?.. Zij hebben eenige lange, zware sparren, masten van verongelukte schepen, die bij hen kwamen aangespoeld; zij leggen twee zulke boomstammen schuinsch naar omhoog, en besmeren ze goed. Dan komt geheel de kolonie samen, en met vereenigde krachten doen zij den steen daarop voortschuiven. En toch worden die zware muren soms door den wind omvergeworpen, zoo helsch razend waait het er somtijds, bijzonder uit het zuidwesten.
Daar hebt gij, geëerde Lezer, min of meer een gedacht van de volkplanting, welke de kaporaal Glass met zijne vrouw en twee zijner wapenmakkers in 1818 stichtte. In 1836 was de bevolking tot 42 zielen gestegen, en in 1852 bereikte zij het getal van 85. Glass behield zijn gezag zijn leven lang; het berustte op den titel van gouverneur, welken hij van niemand dan van zichzelven ontvangen had, en op de Engelsche vlag, die hem door de bevoegde overheid ter hand gesteld werd, met macht om ze desnoods te hijschen, tot teeken van Engelands heerschappij over het land.
| |
| |
Deze vlag bleef meer dan eene halve eeuw de eenige band, die tusschen Tristan d'Acunha en Engeland bestond; uit Londen werd er naar die bezitting niet eens meer omgezien, en de bevolking bleef gansch aan haar eigen overgelaten. Ondertusschen naderde het einde van den gouverneur, die in zijne laatste jaren schrikkelijk leed van eenen kanker aan onderlip en kin; hij behield niettemin zijne geestvermogens en vervulde zijn ambt tot het einde toe. Hij overleed in 1853, in den ouderdom van 67 jaar, en werd door zijn volk rechtzinnig betreurd.
Na hem was er lange jaren geen titelvoerende gouverneur. Pieter Green heeft dien titel maar genomen als het Engelsch beheer lang nadien zich eindelijk met de kolonie bemoeid en hem wettig tot gouverneur aangesteld heeft. Daarom verviel nochtans de gemeente na de dood van Glass in geene regeeringloosheid noch wanorde. Green, schoonzoon van den overledene en in hooge achting bij de leden der kolonie, werd metterdaad door hen als hoofdman aanzien; het was hij die in naam van allen met de vreemdelingen handelde; ontstond er onder de burgers een geschil, hij werd als scheidsman erkend, en hij deed uitspraak over alle moeilijkheden. Met een woord: Pieter Green zette de overleveringen van zijns schoonvaders bestuur getrouw voort, en zoo heeft Tristan d'Acunha onder die twee mannen tachtig jaren lang eenen vrede genoten, welken men onder dien tijd te vergeefs in bijna alle andere landen zou zoeken.
| |
Bijzondere gebeurtenissen.
Men kan verstaan dat er niet veel vandoen was om de Tristaners in hun eentonig leven wat verstrooiing bij te brengen. Zonder twijfel moet het voor hen eene gewichtige gebeurtenis geweest zijn,
| |
| |
als een der zeldzame schepen, die te Tristan aanlanden, hun eens eenen predikant aanbracht, die verklaarde dat hij bij hen kwam wonen om zich in zake van godsdienst te hunner beschikking te stellen.
Het was uit Engeland dat zij dien zendeling alzoo onvoorziens ontvingen. Alhoewel het Staatsbestuur zich om die afgelegene, onbeduidende kolonie niet bekommerde, was er het publiek nochtans mee bezig. Men wist dat de Tristaners, ofschoon door de openbare macht verwaarloosd en bijna uitsluitend met Amerikanen in betrekking, nochtans Engelschgezind waren en tot den Anglikaanschen eeredienst behoorden. Men stelde belang in die kleine gemeente, zoo afgezonderd van het overige menschdom, en een onbekende weldoener voelde zooveel genegenheid voor die verlatene menschen, dat hij in hunne geestelijke noodwendigheden wilde voorzien; daartoe stelde hij 25,000 frank ter beschikking van een Anglikaansch geloofsgenootschap om eenen predikant derwaarts te zenden, die er vijf jaar moest verblijven. De heer Taylor aanveerdde de zending en ging den besproken tijd zijne woon op Tristan vestigen.
In het verslag, dat hij na zijnen terugkeer in 't licht gaf, zegt hij veel goeds van die vijfjarige betrekkingen met zijne kudde. Van de tijdelijke belangen der kolonie spreekt hij zoo voordeelig niet. Hij schildert de toekomst met donkere kleuren af, en wat zijne woorden schijnt kracht bij te zetten, is dat terzelfder tijd als hij omtrent de helft der bevolking vertrok. Hij drukt, uit menschlievendheid voor de achterblijvers den wensch uit, dat zij ook welhaast die ongelukkige woonplaats mogen verlaten. Onder de redens van verval steunt hij bijzonder op de snelle uitroeiing der boomen, waar men brandhout aan moet vinden.
Edoch de heer Taylor schijnt wat haastig ge- | |
| |
sproken te hebben, gelijk wij verder zullen zien.... Laat ons eerst uitleggen hoe zoo menigen met Taylor vertrokken. In eene gemeente, zoo klein en zoo afgezonderd, was het heel moeielijk het evenwicht te hebben tusschen de mannelijke en de vrouwelijke bevolking. In het eerste waren natuurlijk de mannen in meerderheid, want van honderden uren verre naar Tristan verhuizen was een vraagstuk, waar onversaagdheid toe vandoen was. Mettertijd kwamen evenwel ook vrouwen bij van Ste-Helena en de Kaap; er werden huwelijken gesloten en er kwam een geslacht van inboorlingen op, die van de wijde wereld volstrekt niets wisten dan wat zij van hunne ouders hoorden. Als deze aan hunne kinderen zeiden dat er in de wereld nog andere landen waren als Tristan d'Acunha, konden zij hun daar geen ander bewijs van geven dan de schepen, die van tijd tot tijd bij hen kwamen aanlanden, met mannen aan boord, die geene Tristaners waren.
In het vervolg gebeurde het natuurlijk meermaals dat sommige dier opkomelingen, groot geworden en nieuwsgierig om de wereld te zien, op de voorbijtrekkende schepen dienst namen en naar hun geboorteland nimmer meer terugkeerden. Met de dochters ging het zoo niet; deze bleven, en zoo werd het evenwicht opnieuw gestoord, maar nu was het naar de vrouwelijke bevolking dat de balans oversloeg. In zulken toestand was de kolonie ten tijde van M. Taylor, en het meeste deel der uitwijkelingen, die met hem vertrokken, waren vrouwen en dochters, die op de Kaap kennissen en bloedverwanten hunner familie zouden vinden, op wier hulp zij rekenden om... eenen man te vinden. Vele daarvan beklaagden zich overigens zoo weinig over hun verblijf te Tristan, dat zij er later met hunnen echtgenoot teruggekeerd zijn.
In 1867, tien jaar na de afvaart van hunnen predikant. Taylor, werden de Tristaners vereerd met
| |
| |
een bezoek, dat geheel en al buiten den gewonen gang hunner zaken was en veel stof tot hoogdravende opstellen had kunnen leveren, indien er eene ‘Gazet van Tristan’ bestaan had.
Op zekeren dag van dit jaar 1867 ontwaarden de Tristaners in de verte een schip, dat er geheel anders uitzag als deze, welke zij gewoon waren te zien. Het scheen op hun eiland koers te houden, en inderdaad het kwam aan hunnen oever stil liggen. Dit vaartuig vertegenwoordigde Engeland, dat sedert vijftig jaar zijn meesterschap over Tristan d'Acunha niet meer uitgeoefend had. Het was de Galatea, een schip van de Koninklijke Zeemacht, met den hertog van Edimburg aan boord, den eigen zoon van H.M. de koningin Victoria.
Welke reden mocht daar een zoo hooge personage brengen?... Kwam hij de kolonie een regelmatig bestuur geven, overheden aanstellen, wetten voorschrijven enz? Op geener wijze; de hertog had daartoe noch macht, noch last. Hij was toen eenvoudigweg op zeereis met de Galatea, en uit nieuwsgierigheid kwam hij eens zien hoe het stond op Tristan, waar men alsdan in Engeland weinig meer van wist dan hetgeen Taylor er eenige jaren te voren over geschreven had.
De donkere vooruitzichten van dezen laatste, die meende en wenschte dat het eiland welhaast geheel zou verlaten worden, waren ten tijde der aankomst van den Engelschen prins verre van verwezenlijkt te zijn, integendeel. De bevolking was weder zoo hoog geklommen als zij ooit geweest was: over de tachtig zielen. De kudden waren in den besten staat en er was overvloed van pluimgedierte; de veldvruchten beloofden eenen goeden oogst, en in de hoven werden het meeste deel der groensels van Europa gewonnen.
Het moet voor den hertog van Edimburg eene voldoening geweest zijn op Tristan den naam
| |
| |
der stad te vinden, waarvan hij den titel voert. Inderdaad de gouverneur Glass, een Schot, had uit vaderlandsliefde het vlek, waar hij het oppergezag voerde, met den heerlijken naam van Edimburg gedoopt... Doch wat verschil tusschen de prachtige hoofdstad van Schotland en het Edimburg der Tristaners!...
Glass was nu reeds veertien jaar dood en de kolonisten leefden maar altijd in vrede voort onder geleide van Pieter Green, wiens gezag alleen op het betrouwen steunde, dat zijne gezellen in hem stelden. De hertog vertrok onder den indruk dat die menschen daar welvaart genoten en volstrekt geen gedacht schenen te hebben van de plaats te ruimen.
Het was zes jaar na dit doorluchtig bezoek dat de natuurvorschers van den Challenger, op omreis rond den aardbol, te Tristan aankwamen. Zij ook namen veel belang in dit zonderling hoeksken der wereld, en zagen met genoegen dat de toestand der kolonie altijd even voldoende was. De boomen waren, wel is waar, rond Edimburg zoo goed als uitgeroeid, gelijk M. Taylor gezeid had, doch zij waren verre van op zekeren afstand te ontbreken, zoodat het tot nu toe, en zelfs voor nog veel jaren in de toekomst, een enkele quaestie was van wat meer arbeid om het noodig brandhout in het vlek aan te brengen. De geleerde bezoekers vonden overigens het land wel geschikt om wilg, els, berk en andere boomsoorten te dragen, en hun gevoelen was dat de proef daarvan diende genomen te worden tot welvaart der volkplanters.
Even gelijk op het brandhout te lande, was er verlies op het watergedierte: de robben, al te driftig nagejaagd, waren merkelijk in getal verminderd. Die kleinere winning werd echter ruim vergoed door de veefokkerij. De vijftien huisgezinnen, waar de kolonie toen uit bestond, hadden van vijf tot zeshonderd runders, omtrent evenveel schapen, talrijke verkens en eene macht van pluimgedierte.
| |
| |
Het spreekt van zelf dat de Challenger de gelegenheid waarnam om versche levensmiddelen op te doen. De leverantie geschiedde onder het toezicht van Pieter Green, in het verslag der reis als een ouderling afgeschilderd, met langen witten baard, maar toch nog kloek en gezond. Dit laatste moet wel waar zijn, aangezien Pieter heden, na verloop van meer dan twintig jaar, op Tristan d'Acunha nog het ambt van gouverneur vervult... Voor die leverantie bracht iedere familie bij wat zij kon missen en bestelde het aan Green, die het geleverd goeds schatte en opteekende, om later elk het zijne van den koopprijs te geven. Men moet immers niet denken dat de goederen der kolonisten gemeen zijn, verre van daar. Het ware uiterst gemakkelijk geweest hier eene proef van socialisme te nemen; doch de Tristaners zijn zoo dwaas niet geweest; elk heeft zijnen bijzonderen eigendom aan land en beesten en zoo wordt alles goed opgepast.
Bij de aankomst van den Challenger was er nieuws, groot nieuws op Tristan!... Dat er op zes, zeven uren afstand van u, liefste Lezer, uit den vreemde twee menschen kwamen wonen, dit zou zonder twijfel zoo weinig opziens baren, dat de zaak u onmogelijk ter kennis zou komen. Doch voor de Tristaners, die hunne naaste geburen meer dan 400 uren moeten zoeken, was het anders, en het is te verstaan dat zij in opschudding gebracht werden, als zij aan de weet geraakten dat er op een van de twee andere eilanden der groep twee Duitschmans gehuisvest waren... De avonturen dier mannen zijn merkweerdig genoeg om verhaald te worden; zij hebben in alle geval op de lotgevallen van Robinson, die ons in onze kinderjaren zoo troffen, het voordeel van niet verzonnen, maar echt en wezenlijk gebeurd te zijn.
J.B. Martens, kan.
(Vervolg bij naaste nummer.)
|
|