Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Een nuttig boekGa naar voetnoot(1)Aan letterkundige critiek hebben wij in Vlaamsch-Belgie waarlijk behoefte. Wel hebben Coopman, in zijne meesterlijke verslagen over de vijfjaarlijksche wedstrijden voor letterkunde, en Max Rooses, in zijne Schetsenboeken, alhoewel deze laatste niet altijd onpartijdig, menigen nuttigen wenk gegeven om het kaf van het koren in onzen eigen letterenoogst te leeren schiften; wel heeft de betreurde pater Servatius Dirks met zijne lezers meer dan een verrukkelijk en leerzaam uitstapje gedaan in de letterkundige waranden van hier en van elders; doch een eenigzins volledig en stelselmatig overzicht van de voortbrengselen der naburige volkeren is nog altijd voor den Vlaamschen lezer niet genaakbaar. En nochtans zulk een voedsel, wanneer het met de noodige kruiden en tempers bereid is, versterkt hart en geest, verheft en verbreedt de gedachten en wekt lust tot werk en strijd. De geschiedenis is de leermeesteres des levens, maar de geschiedenis der letteren is de leermeesteres voor denken en schrijven. En voorwaar, de zwarigheid door den inleider dezer studiën, eerw. kanunnik Daems, in zijn voorbericht, geopperd, als zou, volgens sommigen, iemand die vreemde lettergewrochten bestudeert of bewondert daardoor zijne eigenaardigheid verliezen, doet schokschouderen. Dan moet deze eigenaardigheid bij den lezer niet diep onder de huid zitten om er bij de eerste schokking uit te vallen. Men moet zelfs geene de minste eigenaardigheid bezitten om niet eenige vreemde elementen in zich te kunnen opnemen en zoo maar aanstonds, bij de eerste ontmoeting, zijne zelfstandigheid in eene vreemde op te lossen. Nu, de heer Pauwels levert ons eene zeer aantrekkelijke bijdrage tot de kennis der nieuwere Fransche letterkunde. Hij kent het vak dat hij behandelt, en daartoe behoeft niet weinig belezenheid en kennis. Hij schrijft eene taal met kern en kruim, schilderachtig en levendig. Onder al de studiën die wij in den bundel aantroffen, beviel ons het meest ‘Paul Féval’, omdat wij hier een geheel voor oogen hebben dat ons den man voorstelt in zijnen handel en wandel, wat hij deed en wat hij leed, wat hij gevoelde, hoopte en beminde. Het leven is een licht voor de werken en de werken bepalen dikwijls het leven. Het eerste artikel over Veuillot doet naar meer verlangen. Geluk- | |
[pagina 209]
| |
kiglijk wordt dan deze lust voldaan in een tweede stuk dat een dieper kijkje geeft in het karakter. Wij zien den man gegoten in ijzer, met de onbuigbare, stalen stift die, als Durendal van Roeland, ‘point ne s'ébrèche, point ne se rompt’; wij zien hem met zijn machtig wapen, den spot, het ‘roosteren’, dien spot waarvan Schaepman getuigt in zijn tweede reeks ‘Menschen en Boeken’ dat hij is een echo van ‘de goddelijke ironie, zich veropenbarend in Nabuchodonosor, gras etend met de runderen’. Toch, al zien wij hem den boef bij de keel grijpen en den knie op de borst zetten, ook het vaderhart en de vriendschap komen tot hun recht. De briefwisseling van Veuillot is zijne beste verdediging. Hier zouden wij van den heer Pauwels iets meer verlangd hebben: het briefje bij voorbeeld van den vader te Rome verblijvend naar het dochtertje dat hare eerste Communie gaat doen. Zulke hartegalmen vervelen niet. De studie op ‘Victor Hugo’ gaat, in het tweede deel, op in een classiek pleidooi. Wij zouden liever nevens de duistere zijde ook de schoone zijde van Victor Hugo, zijn krachtig lyrisme, te zien gekregen hebben. Dit alles is niet te veel gekend en zou, uit de oorspronkelijke pen van den heer Pauwels, nog steeds aantrekkelijk zijn. In tegenstelling met het karakter van Hugo, komt dat van Lamartine er goed van af. Doch wederom blijft het dichtertalent te veel op de achterzijde. Al de volgende stukken zijn maar vluchtige schetsen: steeds in dezelfde snedige, kernachtige taal, die honger en dorst verwekt naar nog en naar meer; doch wij veroorloven ons er op te steunen: de schrijver is al te spaarzaam met zijne fijne beetjes. De Vlaamsche lezers vinden zoo zelden kloek, degelijk voedsel voor den geest. Wie brood heeft om het hun te breken, late de brokken rollen van de tafel en vergenoege zich niet de gasten aan te lokken door eenige kruimels en ze dan als bedeesde kinderen te laten gapen voor de schapraai waar de smakelijke kant ligt te beschimmelen. Over Verlaine, den bekeerde, onlangs overleden, goed gesproken, misschien niet voordeelig genoeg, maar, o! zoo weinig! Over Hello, den stouten ziener, christen kamper, o zoo weinig! Over Huysmans, den bekeerde, Vlaming van stam, naar het geloof zijner vaderen teruggetrokken, o zoo weinig! En dan, welke ertslagen zijn er nog uit te delven, welke perelen nog te slijpen of in het daglicht te stellen, welke afgoden nog met den mokerslag aan te randen. Ste Beuve, Villemain, Ozanam, Guizot, Thiers, De Musset, Feuillet, Daudet en zoovele anderen die ik niet ken of niet noemen kan! Wij durven echter verhopen dat de heer Pauwels, die zoo krachtig de letterbaan is ingetreden, het bij deze eerste proeve niet laten zal; zijne fijn gesneden pen zal in meer uitgestrekte kringen het goede stichten dan zijn woord het gedaan heeft en des te meer zal hij schitteren om het verkondigen der waarheid. E. Soens. Gent, Januari 1897. |
|