Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Gentsche geslachtsnamen.Ga naar voetnoot(1)Uit het groot aantal Gentsche geslachtsnamen die den jongsten patronymicalen uitgang, dien op s vertoonen, die dus eenvoudig mansdoopnamen zijn, in den hedendaagschen tweeden naamval geplaatst, heb ik een elftal gekozen, die ik, wegens de mansnamen, die er aan ten grondslag liggen, hier nader wensch te behandelen. Het zijn Seghers, Wauters, Berwouts, Hamers en Wynants; Goossens; ook Bauwens, Reyns, Coens, Roels en Mannens. Deze vijf eerstgenoemde namen vertoonen den mansnaam in zijnen oorspronkelijken, volledigen vorm. Goossen, de mansnaam waarvan Goossens is afgeleid, is sterk versleten. De vijf laatstgenoemde geslachtsnamen zijn ontleend aan mansdoopnamen, die eigenlijk slechts vleivormen en ingekorte vormen zijn van oospronkelijke, volledige namen. Segher dan, de mansnaam, die aan den geslachtsnaam Seghers ten grondslag ligt, vertoont ten volledigsten zijnen oorspronkelijken vorm, onveranderd en niet versleten. Hij is, even als alle volledige, oorspronkelijke Germaansche mans- en vrouwenvóórnamen, samengesteld uit twee naamsstammen; uit sege of zege (dat is te zeggen: overwinning - het Hoogduitsche woord Sieg), en her of heer. Segher dus, ‘heer der overwinning’, anders gezegd | |
[pagina 182]
| |
‘overwinnaar’ beteekenende, is een schoone mansnaam, wel weerd meer in gebruik genomen te worden. Bij de Vlamingen komt deze naam heden ten dage, zoo verre mij bekend is, slechts in zijnen verlatijnschen vorm, als Victor, voor. Maar onder de Noord-Nederlanders treft men hier en daar nog wel eenen man aan, die Seger of Zeger heet. Vooral onder de Friezen is dit het geval. Nevens den algemeen Nederlandschen vorm van dezen naam, dragen vele Friezen hem ook als Sieger of Siger, als Ziger misspeld, in den bijzonder Frieschen vorm. Ook is bij hen deze naam, in vrouwelijken vorm, menigvuldig aan vrouwen eigen; die Friezinnen heeten dan Segertje, Zegertje, of Siegerke. In de Vlaamsche gewesten is de geslachtsnaam Seghers, ook veelvuldig als Segers, Zeghers en Zegers voorkomende, geenszins zeldzaam; ten bewijze dat oudtijds de doopnaam Segher door menigen Vlaming is gedragen geweest. In Friesland heeft deze naam oorsprong gegeven aan de geslachtsnamen Sigera (dit is een Oud-Friesche tweede-naamvalsvorm), Siegersma, Sigersma, Sygersma, Ziegersma, Segersma en Seegersma; verder ook aan Siegers en Segers. En aan de plaatsnamen Sigera-state, thans eene boerenhofstede te Hallum; Siegerswalde of Siegerswoude, een dorp in Opsterland; ook draagt een voormalig klooster, thans een landelijk gehucht, bij den dorpe Garijp, dezen naam. Verder is Siegersdiep de naam van eenen stroom bij den dorpe Eernewoude. De Vlamingen hebben nog dezen mansnaam vertegenwoordigd in den naam van het dorp Zegerscapel, de kapelle van Segher, in Fransch-Vlaanderen; en de Duitschers in dien van Siegersleben, een dorp in het Pruissische gewest Saksen. De geslachtsnaam Wauters is ontleend aan den mansnaam Wauter of Wouter (zooals hij heden ten dage in de noordelijke Nederlanden wordt geschreven). En deze naam, die, in de Sassische gewesten | |
[pagina 183]
| |
ook als Wolter, nog heden veelvuldig in Noord-Nederland, vooral ten platten lande, gedragen wordt, is oorspronkelijk voluit Walther of Wolther. De Franken en Friezen hebben eerstgenoemden, de Sassen den anderen tongvalsvorm; de Franschen hebben dezen naam tot Gauthier verbasterd; ook komt hij wel, in verlatijnschten vorm, als Gualtherus voor. Het eerste gedeelte van dezen naam bestaat uit den naamstam Wald, die in vele andere schoone Oud-Germaansche mans- en vrouwennamen (Waldman, Waldbert, Waldomar, en Walttruda, Waldburga Waldrade, ook Adelwald, Berwald (Berwout), Sigwald (Zegewout) enz.) voorkomt; en uit den zelfden naamstam her, heer, die deel uitmaakt van den, hier voren besprokenen mansnaam Segher. Van het groote aantal geslachts- en plaatsnamen aan den mansnaam Walther ontleend, noemen we hier slechts Wauters, Wouters en Wolters (in groot aantal over al de Nederlanden verspreid), Wolterinck en Woltersen; verder Wouterswoude (de Friezen schrijven in hunne eigene taal Walterswald, en spreken ongeveer Woaterswoad), een dorp in Friesland; Woltersum (dit is Wolters hem, de woonplaats van Wolther), een dorp in Groningerland; Wolterink, eene boerenhoeve te Zelhem in Gelderland, Woltershausen, een dorp bij Alfeld in Hannover; en Wouteringen, een dorp bij Tongeren in Limburg. Dit Limburgsche Wouteringen (de Walen hebben daar Otrange van gemaakt) is geheel en gansch de zelfde naam als het Geldersche Wolterink. De geslachtsnaam Berwouts doet ons den schoonen, volledigen mansnaam Berwout kennen, die als Berwald reeds boven genoemd is. Oudtijds werd deze naam ook wel als Beroald en Baroald geschreven. In Holland kwam hij oudtijds wel als Barwout en Baerwout voor, en in Friesland leeft hij nog heden onder den saamgetrokkenen, versletenen vorm Bareld. | |
[pagina 184]
| |
De plaatsnaam Barwoutswaarder, zooals eene buurt heet, bij de stad Woerden in Zuid-Holland gelegen, is van den mansnaam Barwout of Berwout afgeleid; zoo ook Beroldasheim, 't welk de oude, volle naam is van het dorp Bertsheim bij Straatsburg in de Elsate. De geslachtsnaam Wynants is zoowel aan Vlaanderen als aan Friesland eigen, en afgeleid van den volledigen mansnaam Wynant, Winand, die nog heden, zij het dan ook zeldzaam, in Holland en Friesland in levend gebruik is. Winant is eigenlijk een versleten vorm van Wignand, en bestaat uit de naamstammen wig (voorkomende in Wigmar of Wimer, Wigbercht of Wibert, Wigbern of Wibren, waarvan Wibo een vleivorm is) en nand of nanth (ook aanwezig in den mansnaam Ferdinand). In den naam van het dorp Winantsrade, Wynantsraede, dat in het Noord-Nederlandsche gedeelte van Limburg gelegen is, vinden we den mansnaam Wignant terug. Hamers eindelijk heeft den mansnaam Hamer ten grondslag, een zeer oude naam, die nog uit den heidenschen tijd onzer voorouders stamt. Eigenlijk is Hamer geen volledige naam op zich zelven, maar slechts een naamsstam, zoo als uit de oud Germaansche, volledige mansnamen Hamarolf (Hamerwolf), Hamerrich en Hamerard blijkt. De naamsstam hamer heeft de zelfde beteekenis als het hedendaagsche woord hamer, het bekende werktuig aanduidende. Oudtijds was de hamer ook wapen of oorlogstuig. Een zware hamer, door den gespierden arm van eenen krachtvollen Germaanschen krijgsman gezwaaid, was gewis geen te verachten wapen, en heeft voorzeker menigen vijandigen schedel verpletterd. Men denke hier ook aan den hamer, Miölnir geheeten, waarmede de oud Germaansche dondergod Thor was gewapend, volgens de godenleer onzer voorouders, in hunnen heidenschen tijd. In zijne beteekenis van oorlogstuig is de hamer dan ook als naamsstam in | |
[pagina 185]
| |
gebruik gekomen, even als de helm in Wilhelm of Willem, Adelhelm of Alem) de speer of geer (in Geerhart, Geerolf), het harnas of de bron (in Brongar). Nevens den vorm Hamer vindt men in oude geschriften ook Hamar en Hamr als mansnamen vermeld. Deze laatste vorm volgens de Noorsche, Friesche, Duitsche en Engelsche uitspraak des woords. Behalve in den Gentschen maagschapsnaam Hamers leeft deze oude mansnaam nog als de geslachtsnamen Hameringa, Hammeringa, Hamringa, Hammerga (de twee laatsten zijn saamgetrokkene vormen), Hammersma en Hamersma in Friesland, waar ook nog een plaatsnaam Hammerstille (tille is het Friesche woord voor kleine brug), zooals oudtijds eene brug heette bij den dorpe Westergeest, aan den mansnaam Hamer of Hammer zijn ontstaan is verschuldigd. Verder in Hamarithi, de middeleeuwsche naamsvorm van een dorp in Gelderland, dat hedendaags Hemert heet; in Hammerum, een dorp in Jutland; in Hamareshusen, middeleeuwsche naamsvorm van een dorp in Lippe, Duitschland, welke naam heden ten dage tot Hummersen is verbasterd; enz. Goossen, de mansnaam, die aan den geslachtsnaam Goossens ten grondslag ligt, vertoont eenen zeer versletenen naamsvorm. Hij komt nog heden als mansdoopnaam in de noordelijke Nederlanden voor; ofschoon zeldzaam. Oudtijds was hij menigvuldiger in gebruik zooals de oude, verouderde schrijfwijzen, Goessen, Goissen, Goesen, Goisen, Gosen, in oude oorkonden geenszins zeldzaam, aanduiden. De volle oorspronkelijk vorm is Godeswin, Godswin, dat is te zeggen: Gods vriend. Voorwaar, een schoone naam. Minder afgesleten dan Goossen, is de vorm Gozewijn of Gosewin, Gosuin, die ook nog heden wel voorkomt. Van de vijf overige, op bladzijde 181 genoemde, enkel op s uitgaande patronymicale geslachtsnamen, | |
[pagina 186]
| |
behoeft Bauwens hier geen naderen uitleg. De mansdoopnaam namelijk, die daaraan ten grondslag ligt, Bauwe of Bavo (op zijn beurt vermoedelijk weêr een vleivorm van Baldewyn, Bauduin, Boudewijn), is reeds voldoende in dit tijdschrift besproken, in een opstel van mijne hand, getiteld: ‘De naam van Sint-Bavo’, in jaargang 1891 van Het Belfort. Van de vier anderen volge hier nog een korte uitleg. Reyns, Roels, Coens en Mannens, tweede naamvalsvormen van de mansnamen Reyn, Roel, Coen en Manne, vertoonen geene volledige, vertoonen slechts ingekorte namen. Rein is slechts een naamsstam, samengetrokken uit den vollen, ouden vorm Regin of Ragin, en voorkomende in vele oude, schoone Germaansche mansnamen; bij voorbeeld Reginhald (Reginald, Reinald, Reinout), Reginhart (Reinhart, Reinaert), Raginwulf (Reinolf), enz. Koen is een andere naamsstam, deel uitmakende van de volledige mansnamen Koenraad, Cuonrath, die in eerstgenoemden vorm bij de Noord-Nederlanders nog geenszins zeldzaam is; Koenbert, Cunibert, Cuonbercht; Koendert of Koenert, Koenaart, Koenhard, enz. Roel is geen naamsstam, maar een vleivorm van Roelof of Rudolf, Hrudolf, Hrodwolf, Man eindelijk, is de naamsstam van een groot aantal Oud-Germaansche mansnamen, waaronder Herman, Hartman, Manfred, Mangold de bekendsten zijn. Als Manno was deze naamsstam oudtijds ook veelvuldig op zich zelven in gebruik, zij het dan ook bij verkorting uit eenen der bovengenoemde volledige mannamen. Bij de Friezen komen nog heden voor de mansnamen Koen en Koene, de vrouwennamen Koena en Koentje, den geslachtsnaam Koens. Even zoo de mansnamen Manne en Manno, de vrouwennaam Manna, de geslachtsnamen Manninga en Mankes (van den verkleinvorm Manke); ook Mannis in Noord-Friesland; en den plaatsnaam Mansholt, een dorp in Oldenburg. Verder bij de Engelschen den | |
[pagina 187]
| |
geslachtsnaam Manning, en de plaatsnamen Mannington in Norfolk, en Manningtree in Essex. Behalve Manke, boven vermeld, hadden de Friezen oudtijds ook de mansnamen Manse en Mante, mede oude verkleinvormen van Man, in gebruik. Heden ten dage zijn Manse en Mante op zich zelven, als mansvóórnamen, buiten gebruik geraakt; maar deze naamsvormen leven nog in de geslachtsnamen Mansana, Oost-Friesland; Mansing, Mansingh, Mantink, Noord-Nederland; en in de plaatsnamen Mansingen, dorp in Oldenburg; Mantgum (dat is Mantinga-hem, woonstede der Mantingen, der afstammelingen van den man, die Mante hiet, bij doopname), dorp in Friesland. Zoo die woonstede der Mantingen in Vlaanderen hadde gelegen, in plaats van in Friesland, het dorp dat uit deze Mantingahem ontstaan ware, zoude nu waarschijnlijk Manteghem heeten, en dus eenen oorbeeldig Vlaamschen naamsvorm dragen. Verder nog Manting, een gehucht bij den dorpe Westerbork in Drente; en Mantinghausen, een dorp bij Büren in Westfalen. Wij moeten ook naar Friesland gaan, om de mansnamen Rein en Roel, die aan de Gentsche geslachtsnamen Reyns en Roels ten grondslag liggen, nog in leven te vinden, met de vrouwennamen, de maagschapsnamen en de plaatsnamen, die daarvan zijn afgeleid. Rein en Roel komen beide heden ten dage nog als mansnamen onder de Friezen voor; met de vrouwennamen Reina en Reintje, Roeltje en Roelke. Verder de geslachtsnamen Reyninga, Reinema en Reins (met Reiningh, Reinink, Reinen en Serreyns, ook met Reinkens en Reintjens elders in de Nederlandsche gewesten), Roelinga, Roelenga, Roelsma en Roels (ook Roeling en Roelink in Drente). Plaatsnamen: Reinseel (de sele of sale, het aanzienlijke huis, engelsch hall, van den man die Rein hiet), eene sate (landhoeve) te Mariënweer in Oost-Friesiand. Reinhusen, gehucht bij Friesoythe in Olden- | |
[pagina 188]
| |
burg. Roela-sate, landhoeve te Eagum in Friesland; en het Roelfentje, een stuk land te Oldersum in Oost-Friesland.
De laatste groep van Gentsche maagschapsnamen, die ons nog ter bespreking overblijft, omvat de schoone oude Germaansche namen, volledige mansvóórnamen op zich zelven, die op bladzijde 29 hiervoren zijn opgesomd. Weer een elftal van die zeer bijzondere en zeer schoone namen heb ik uitgekozen, om hier nog wat nader te worden verklaard. Het zijn Elewaut, Gevaert, Ysebaert, Wolfaert, Volckrick, Elleboudt, Inghelbrecht, Allaert, Hombrecht, Godtschalck en Geldolf, allen namen, die klinken als klokken, en waar de eere onzer voorouders, den klankrijkdom en den rijkdom aan gespierde vormen, die onze taal in de middeleeuwen zoo volop bezat, ons nog uit tegenschallen, - namen die als eene eere, schier als een bewijs van adeldom, althans als een teeken van adel-oudheid mogen gelden voor de hedendaagsche Gentenaren, die ze, als eene erfenis hunner Germaansche voorouders, mogen voeren. Elewaut is oorspronkelijk en voluit de Oud-Germaansche mansnaam Adelwald, Edelwaut, een naam die onder verschillende bijvormen, menigvuldig in de oude geschiedenisboeken en oorkonden der Germaansche volken voorkomt. In den vorm of in de schrijfwijze Adaloald is deze naam bekend als die van eenen koning der Longobarden, die in de zevende eeuw leefde. Ook aan plaatsnamen heeft deze mansnaam oorsprong gegeven; bij voorbeeld aan Adetschwil, een dorp in het kanton Zurich, Zwitserland, welks volledige, oorspronkelijke naam ten jare 850 was Adaloltiswilare. Lag deze plaats in Vlaanderen, hij zoude vermoedelijk thans Elewautswyler heeten. Ook de naam van het dorp Ahlshausen, gelegen bij Eimbeck in Hannover, dankt zijnen oorsprong aan den mansnaam Adelwald; in eene | |
[pagina 189]
| |
zeer oude oorkonde namelijk staat deze plaatsnaam in zijnen volledigen vorm, als Adololdeshusen vermeld. Is de hedendaags Vlaamsche vorm van dezen naam, Elewaut, al versleten van zijnen oorspronkelijken, volledigen vorm Edelwaut of Adelwald, in nog veel sterkere mate is dit het geval bij de vormen, waaronder deze naam heden ten dage in Holland en in Friesland nog in leven is. Te weten, in Holland als de geslachtsnaam Elout; en in Friesland als mansdoopnaam Aalt. Adel en wald, edel en waut, de twee naamsstammen, waaruit de naam Adelwald of Elewaut is samengesteld, hebben nog zeer vele andere Oud-Germaansche mansvóórnamen gevormd; bij voorbeeld Adelbrecht of Albert, Adelhard of Allaert, Adalrik of Aldrik, Waldraven of Waltram, Waldomar en Walther (hier voren op bladz. 182 en 183 als Wauter nader besproken).
Gevaert (in Holland en Friesland komt deze zelfde naam, in den tweeden naamval geplaatst, als een patronymicum van nieuwere dagteekening, als de geslachtsnaam Gevaerts voor) - Gevaert dan is een echt Nederduitsche of Dietsche, en bepaaldelijk een echt Oud-Vlaamsche vorm van den Oud-Germaanschen naam, die in het Hoogduitsch als Gebhart voorkomt. De naam Gebhart of Gevaert behoort, als mansvóórnaam, geenszins tot de veelvuldig voorkomende of algemeen in gebruik zijnde namen; althans niet in de Nederlanden. Als Gevert, Gewert, Ghewert, Gewaert vinden we hem in Oud-Friesche oorkonden. Aan de Zaan (in Noord-Holland), eene Oud-Friesche gouw, was hij oudtijds in den zeer versletenen vorm Jevet in gebruik. Ook is de hedendaagsche, in Holland voorkomende maagschapsnaam Gevers er aan ontleend. Zoo mede de plaatnaam Gerbersdorf, die eigen is aan een dorp in Neder- | |
[pagina 190]
| |
Beieren, en verbasterd is van Gebhardsdorf, ten jare 893 geschreven Gebehartesdorf.
Ysebaert, in zijnen volledigen, oorspronkelijken vorm Isanbercht, Isebrecht, Isebert, is samengesteld uit de naamsstammen Isan, Ise en bercht of bert. De laatstgenoemde naamsstam komt zeer algemeen voor, zooals reeds een en ander maal in dit opstel is aangetoond. Met den eerstgenoemden is dit niet het geval; hij is tamelijk zeldzaam. Wij kennen hem uit de mansnamen Isuwarth of Isoard (in Frankrijk Isouard), Isanbrand (nog heden ten dage als Ysbrand en Ysebrand, met de geslachtsnamen Ysbrandsz, en, verlatijnscht, Ysbrandi), Isangrim (als Yzegrim nog wel bekend, zij het dan ook maar als scheld- of bijnaam), enz. Isambert komt nog heden als maagschapsnaam in Frankrijk voor. Isanpertesdorf is de volledige, oude naamsvorm (in het hedendaagsche Vlaamsch zoude deze naam als Ysebaertsdorp luiden) van het hedendaagsche Eisselsdorf, een gehucht bij Geisenhausen in Neder-Beieren.
Wolfaert (Wolfhart, de man met een hart of eenen aard - geaardheid - als een wolf; men vergelijke Everaert, Everhard, Beernaert of Bernhard, Leenaert of Leonhard, Leeuwenhart, Berenhart, Ever- of wildzwijnshart) - Wolfaert is weer een van die echt Oud-Germaansche namen, waaruit ons als een geur van bosch en heide tegenwaait, waaruit ons verbeeldingen als van eenen krachtvollen, dapperen jagersman voor den geest rijzen. De naamsstam wolf was oudtijds zeer veelvuldig tot het vormen van vóórnamen in gebruik. Honderden namen, als Wolfaert, met wolf samengesteld, zijn ons in oude oorkonden overgeleverd; een klein deel daarvan (Wolfram, Wolfgang of Gangolf - 't is het zelfde - Godolf, Geldolf, en enkelen meer) is tot in onzen tegenwoordigen tijd | |
[pagina 191]
| |
in 't leven gebleven. Nog heden is Wolfert, in misspelling Wolphert, onder de Friezen als mansdoopnaam, zij het dan ook zeldzaam, in gebruik. En nog heden strekt de naam Wolfaartsdijk, eigen aan een dorp in Zeeland, ten bewijze, dat het een man was, die Wolfaart hiet, welke eerst daar ter plaatse eenen dijk legde, tot keering van het water der Schelde.
Volckrick. Ofschoon deze naam een oorbeeldig gevormde mansvóórnaam is, en samengesteld uit twee naamsstammen die zeer menigvuldig voorkomen (in Folkhart, Folkaert of Folkert, Folkwin - verlatijnscht tot Folquinus, - Folkrad; en in Frederik, Heinrik, Rikaert of Richard, Richard), zoo is Folkrik toch geenszins een naam, die veelvuldig ons is overgeleverd in oude geschriften, even min als hij heden ten dage, ook niet in bijvormen of in plaatsnamen, veelvuldig in gebruik is. Nevens Volckrick te Gent, bestaat de zelfde naam te Brussel nog als Volckeryck. Maar anders is hij mij niet voorgekomen, noch bekend geworden, bij het Nederlandsche volk.
Elleboudt. De naamsstam el of elle, van vele Nederduitsche vóórnamen deel uitmakende (Elbert, Elwin, Elburga) is zoowel een versleten vorm van edel, adel, athal, als een bijvorm van ala (in Alaric, Alawic, Alaswinde). Van welken oorsprong de naamsstam el is, in den Gentschen maagschapsnaam Elleboudt, durf ik niet bepalen. De andere naamsstam boudt, baut, bald of bolt is zooveel te duidelijker, en uit Baldowin, Bauduin of Boudewijn, Arkenbout of Archimbald, Raginbald of Reinebout welbekend. Nevens Elleboudt komt ook Hellebout als maagschapsnaam in de Vlaamsche gewesten voor; vermoedelijk verschillen deze twee namen slechts in schrijfwijze, maar in oorsprong niet. In oude Friesche oorkonden | |
[pagina 192]
| |
vond ik nog den mansnaam Elbod, die met den Vlaamschen vorm Elleboudt eenzelvig is.
Ingelbrecht is weder een van die naamsvormen, waaruit de bijzondere overeenkomst tusschen Oud-Vlaamsch en Friesch blijkt. Immers ook de Friezen spreken het woord engel als ingel uit, en eveneens hunne, nog in volle gebruik zijnde namen Engele - mansdoopnaam - als Ingele, en Engellje - vrouwendoopnaam - als Ingeltsje. In oude Friesche oorkonden komt ook Ingelbrecht, Ingelbert en Ingelbaert (dit zijn alle drie slechts vormen van eenen en den zelfden naam) geenszins zeldzaam voor. Nog heden behoort Engelbrecht of Engelbert in Holland en Duitschland tot den schat van Oud-Germaansche mansnamen, aan die landen eigen, ofschoon hij er al te zeldzaam nog aan knaapkens gegeven wordt.
Ook de Gentsche maagschapsnaam Allaert heeft in Friesland zijne weêrga, in verschillende vormen. Even als Albert eene samentrekking is van den volledigen naam Adelbrecht, en Beernaert voluit Bernhard is, zoo is ook Allaert samengetrokken uit den vollen, oorspronkelijken vorm Adelhard of Adelhart - in klank en vorm, en in beteekenis (edel van harte, edel van aard) een zeer schoone naam. Allart en Allard, nog meer versleten als Allert, en nog meer verbasterd als Aldert, behoort nog heden in Friesland tot de gebruikelijke mansdoopnamen. Daarvan afgeleid zijn de vrouwennamen Allertje en Aldertje - voluit Adelharda, - en de geslachtsnamen Aldertsma en Alderts, nog in leven; en Allerda en Allertsma uitgestorven. In Groningerland leven nog heden de geslachtsnamen Aldringa (oorspronkelijk voluit Alderdinga, Adelhardinga), mede een Oud-Friesche patronymicale vorm; Aldersma, Aldershoff. En in Oost-Friesland bestond oudtijds eene maagschap die den naam Aldersna (mede een Oud-Friesche tweede-naamvals- | |
[pagina 193]
| |
vorm) droeg. Aldring (oorspronkelijk voluit Alharding, Adelharding) is aan eene Engelsche maagschap eigen; en Aldrink, Alderden, Alderding, Alderse, Allerding en Allerts komen nog heden in Holland en andere Noord-Nederlandsche gewesten voor. Ook aan sommige plaatsnamen heeft de mansnaam Adelhart oorsprong gegeven. Zoo is Allertsoog (de Friezen spreken en schrijven Allertseach) de naam van een huis onder Bakkeveen in Opsterland, Friesland; Allerda-sate heet eene boerenhofstede te Ternaard in Friesland; Aldersma-heerd is eene boeren-hofstede te Esinge in Groningerland; Aldringa-borg is een adellijk huis te Haren in Groningerland; Aldershem is de oorspronkelijke naamsvorm van het dorp Oldersum in Oost-Friesland; Aldrington ligt in Sussex, Engelland; Aldringham eindelijk is de oude, middeleeuwsche naamsvorm van een dorp in Artesië (Artois), Frankrijk, dat heden ten dage als Audrehem bekend is.
Van Hombrecht is niet zoo veel mede te deelen als van Allaert, al is het dat deze naam nog heden een koningsnaam is, te weten van Humbert (de Italianen zeggen en schrijven Umberto), den koning van Italië. Een Oud-Germaansche naam, als ieder andere der Gentsche maagschapsnamen, in deze groep vermeld, is Hombrecht of Humbert zeker. Maar het schijnt, dat hij nooit veelvuldig en algemeen bij de verschillende volken van Germaanschen bloede in gebruik is geweest. Onder de Friezen, die anders juist zoo menigen Oud-Germaanschen naam, tot op den dag van heden, in eere en gebruik gehouden hebben, komt hij nooit meer voor; slechts eenmaal is mij een man, met den naam van Humbert, in eene oude Friesche oorkonde te voren gekomen. In Duitschland bestaat hij nog in den plaatsnaam Humbrechtshausen, de naam van een gehucht bij het dorp Rügheim in Frankenland, Beieren. | |
[pagina 194]
| |
De geslachtsnaam Godtschalck vertegenwoordigt een der bijzonderste, en, wegens zijne beteekenis, een der schoonste Oud-Germaansche mansvoornamen. Immers, deze naam beteekent Gods knecht, of dienaar van God, naardien het oude woord schalk, dat heden ten dage slechts weinig meer bij het Nederlandsche volk bekend en in gebruik is, en dan nog door verloop van beteekenis, guit of grappenmaker beduidt, oorspronkelijk de beteekenis had van knecht, dienaar (of gast, zooals men heden ten dage wel, oneigenlijk, in Vlaanderen zegt). In ons woord maarschalk, dat heden ten dage de naam is van een hoog ambt in de krijgsmanswereld, maar dat oorspronkelijk beteekende peerdeknecht, dienaar die met de zorg over de peerden was belast, is dit woord schalk nog overig. Zoo mede in den plaatsnaam Schalkwijk (dat is de wijk, het oord, het gedeelte van een dorp of stad of parochie, waar de schalken, de knechten, de ondergeschikten, hunne afzonderlijke woonst hadden), die eigen is aan een gehucht bij Haarlem, en aan een dorp in het gewest van Utrecht. Deze dorpsnaam wordt in de dagelijksche volksspreektaal verbasterd tot Schaik, en heeft oorsprong gegeven aan de geslachtsnamen van Schaik van Schayk, van Schayck. Ook is de naam van de Schalkesteeg in de stad Utrecht, aan dit woord schalk = knecht ontleend. Een soortgelijke naam als Godsschalk is nog Godswin, die in zijne samentrekking als Goossen op bladzijde 185 hiervoren nader besproken is, en Godsfriund, een Friesche naam, overeenkomende met Gods vriend in het algemeen-Nederlandsch, en die in de zestiende eeuw nog door Friesche mannen, geenszins zeldzaam, als doopnaam werd gedragen. Ook Godsschalk was in de middeleeuwen onder de Friezen een tamelijk algemeene naam. De vleivorm van Godsschalk is Gosse. Heden ten dage is de volledige naam Godsschalk bij de Friezen, en ook bij | |
[pagina 195]
| |
de overige Nederlanders nog maar weinig als mansdoopnaam in gebruik; maar de vleivorm Gosse wordt nog steeds door menigen Fries gedragen. Ook leeft de volle naamsvorm nog in den naam van het gehucht Godsschalksoord (veelal als Goidschalxoord misschreven), gelegen bij het dorp Heinenoord, in Zuid-Holland. Ten slotte; van den Oud-Germaanschen mansnaam Geldolf, die almede onder de hedendaagsche Gentenaren nog als maagschapsnaam leeft, is niet veel mede te deelen. Hij is samengesteld uit de naamsstammen geld en olf. Deze eerste stam, ook als gild en oorspronkelijk als gald voorkomende, maakt ook deel uit van de namen Geldhard en Geldheri, die als Geldert en Gelder nog heden in de noordelijke Nederlanden als mansdoopnamen voorkomen, zij het dan ook zeldzaam. De tweede mansstam olf is het woord wolf, het bekende roofdier; bij de behandeling van den naam Wolfaert, op bladz. 190 hiervoren is deze naamsstam reeds vermeld. | |
Toehaak.De Friezen oudtijds, en ook nog wel heden ten dage, hadden en hebben de gewoonte om hunne geschriften te besluiten met een Toheacke, dat is: een toehaak; op de wijze zoo als vroegere Fransche fabeldichters hunne versen wel met eene Morale besloten. Toheacke, toehaak, dat is eigenlijk te zeggen: de gouden of zilveren, of ook wel koperen haak, waar oude bijbels en andere boeken in folio gedrukt, waar ook nog heden ten dage de fraai versierde kerkeboeken onzer christen-vrouwen mede worden toegesloten. In zinnebeeldigen zin duidt dus dit woord toheacke het zelfde aan, wat men in Holland een sluitreden noemt. Zulk een toehaak moge ook hier een plaatske vinden, als sluitreden van dit mijn opstel over Gentsche maagschapsnamen. | |
[pagina 196]
| |
Twee zaken treden bij het behandelen van Vlaamsche namen, bij het beoefenen van de Vlaamsche namenkunde in het algemeen, telkens op den voorgrond - ja, drie zaken zijn er, die zich daarbij telkens aan de gedachten opdringen. Dat is tweemaal een gebrek, eene leemte, en eenmaal eene opmerking. Die leemten bestaan 1o, in het ontbreken van een uitvoerig Vlaamsch Aardrijkskundig Woordenboek van België; en 2o, in het ontbreken van een werk, in voegen als de Nomina Geographica Neerlandica, door het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap uitgegeven, en waarin dan al de oude, de middeleeuwsche vormen der Belgische plaatsnamen zouden vermeld staan, met verklaringen daarbij, door bevoegde naamkundigen, door taal- en geschiedkundigen geschreven. Aan zulke twee werken is groote behoefte. In alle bescheidenheid verstout ik mij de vraag te doen: zoude het niet op den weg liggen van de Koninklijke Vlaamsche Academie om in deze leemten te voorzien, om zulke twee werken op touw te zetten? En de opmerking, die telkens en telkens weer opkomt in de gedachten, als men de Vlaamsche namenkunde beoefent, is deze: dat er zulk eene groote overeenkomst, zulk eene aanmerkelijke overeenstemming, zulke eene bijzondere eenvormigheid bestaat tusschen de Oud-Vlaamsche en de Oud-Friesche namen - eene gelijkheid, die zoo groot is, dat ze zich als 't ware opdringt tot een bewijs van den Frieschen oorsprong van een aanmerkelijk deel des Vlaamschen volks.
Haarlem, November 1896.
Johan Winkler. |