| |
| |
| |
Sixtus V.
II.
De vrede was dan in de Kerkelijke Staten wedergekeerd, de bandieten waren verdreven of gedood, doch Sixtus was hiermede niet tevreden. Rome moest weder in den vollen zin des woords koninginne aller steden zijn.
Met koortsige drift, met eene zekere gejaagdheid ondernam de grijze Paus ook dit werk, als wist hij, dat er nog slechts weinige jaren voor hem te arbeiden viel.
Wel hadden zijne voorgangers reeds veel verricht, doch een ruim arbeidsveld lag nog open, eer de Vorstinne der steden zich weder kon tooien in hare volle waardigheid. De waterleidingen, welke van de Latijnsche bergen het water naar Rome voerden, waren door de roovers verbroken of door den tijd vervallen. De fonteinen zongen het vreugdevolle lied niet meer van Rome's grootheid en macht.
Men verhaalt, dat de kloosterlingen der ‘Twaalf Apostelen’ Sixtus V na zijne kroning kwamen gelukwenschen. Sommigen hunner waagden het gunsten te vragen aan hunnen ouden medebroeder, doch de Paus leende hun ternauwernood het oor. Ten laatste kwam een oude broeder, de kok van het klooster. Deze vroeg niets voor zichzelven, doch hij smeekte den Paus de waterleidingen weder te herstellen; ‘hij had,’ zeide hij, ‘zoo dikwijls medelijden gehad met de oude paters, die met zooveel moeite
| |
| |
het water naar boven moesten dragen.’ Een glimlach verscheen toen op het gelaat van Sixtus, en hij zeide: ‘Uw wensch broeder, zal vervuld worden.’
En inderdaad, het reuzenwerk kwam tot stand. De Paus kocht op 20 mijlen afstand van Rome, eene bron, en beval dat men de werkzaamheden moest beginnen. De moeilijkheden waren ontelbaar, hier moesten onderaardsche buizen worden aangelegd, ginds de wegen door bruggen worden overspannen, het scheen een werk van lange, lange jaren, doch dank aan de wilskracht en de volharding van Sixtus, kwam het werk in drie jaar tot stand.
De fonteinen werden weder bezield, het bruiste en klaterde in de bekkens, alles zong van een nieuw leven, dat over de hoofdstad der Christenheid gekomen was.
Thans was het streven des Pauses om meer orde te brengen in het vele schoone. Immers, prachtige paleizen waren reeds verrezen, Rome had niet te vergeefs groote kunstenaars in haar midden gezien, doch regelmaat ontbrak nog geheel. Om deze orde te scheppen, moesten verscheidene gebouwen en kerken, zelfs hier en daar een monument worden opgeofferd, en een bepaald terrein voor nieuwe gebouwen worden aangewezen, alles oorzaak van veel ontevredenheid en gemor, doch de Paus vroeg slechts wat noodig en nuttig was, en spoedig doorkruisten breede straten het hernieuwde Rome, en werd elke afzonderlijke schoonheid slechts een gedeelte van een prachtig geheel.
Onder de talrijke werken, welke hij tot stand bracht, behoort nog het voltooien zijner kapel in Maria de Meerdere, de gevel aan den zuidkant van St. Jan van Lateranen, het groote paleis van denzelfden naam, het paleis van kardinaal d'Este, de Vaticaansche bibliotheek, de trap, welke het pause- | |
| |
lijk paleis met de kerk vereenigt, de nieuwe vleugel, welke nog altijd door de Pausen wordt bewoond, doch bizonder de verheffing van de koepel boven de St. Pieter en de oprichting der Obelisk van Nero.
Sedert Julius II, die hetzelfde monnikskleed als Sixtus had gedragen, had men onophoudelijk aan de St. Pieter gewerkt, doch het testament van Michel-Angelo was nog niet volbracht, het Pantheon was nog niet op de St. Pieter geworpen, de reusachtige koepel riep nog niet van verre den pelgrims het zoete welkom toe. Men beschouwde de gedachten van den grooten bouwmeester als eene hersenschim. De onkosten voor het bouwen waren fabelachtig hoog, de tijd er voor noodig, werd op tien jaar geschat. Doch Sixtus V kende geen wijfelen, een spotlach speelde om zijne lippen, wanneer men van onmogelijk sprak, en drie maanden vóór 's Pausen dood was het testament van het machtig genie verwezenlijkt; de koepel kroonde het graf van den eersten Paus, den verheven bloedgetuige Zijns Goddelijken Meesters als een
‘Reuzige dom, die zijn golvende lijnen,
Hoog in de lucht langs het uitspansel trekt;
Die als een koning voor 't oog komt verschijnen,
Vlakten en heuvlen doet slinken, verdwijnen,
En slechts één kreet op de lippen verwekt.’
De obelisk, welke Nero's circus had versierd, lag sinds de dagen van Paulus III onder stof en puin. Vele Pausen hadden reeds de gedachte opgevat, om ze te verheffen op het plein van St. Pieter, doch de grootste bouwmeesters, zelfs een Michel-Angelo noemden de uitvoering onmogelijk.
Het grootsche plan scheen reeds vergeten, toen Sixtus den pauselijken Stoel beklom. Nauwelijks had hij vier maanden de driekroon gedragen, of hij vatte het plan, dat ter vergetelheid scheen gedoemd, weder op. De moeilijkheden aan den arbeid verbonden, waren hem nog een prikkel te meer, om
| |
| |
de zaak te beginnen. De granietnaald moest verrijzen, Sixtus wilde het. Eene commissie van vier kardinalen, vier prelaten, den Senator van Rome en sommige bekwame bouwmeesters, werd benoemd. Een wedstrijd werd uitgeschreven, en van geheel Italië, Sicilië en Griekenland ontving men plannen voor dit werk. Aan het plan van den pauselijken architect Fontano, die Sixtus in zijne afzondering immer had terzijde gestaan, en met hem was groot geworden, werd de voorkeur gegeven. Doch daar hij nog jong was, meende men de uitvoering aan Gidaomo della Porta en Bartolommeo Ammanti van Florence te moeten toevertrouwen. Fontano beklaagde zich hierover bij den Paus. ‘Niemand,’ zeide hij ‘kan beter een ontwerp uitvoeren dan hij, die het ontworpen heeft, want niemand kan een anders gedachte ten volle doorgronden.’ De Paus was getroffen door de juistheid dezer opmerking en beval aan zijn bouwmeester ook de voltrekking van diens plan.
De beroemde Bartolommeo Ammanti, die een jaar uitstel had gevraagd, om het ontwerp grondig te bestudeeren, kon, van verdriet vervuld, naar Florence wederkeeren.
De oprichting der granietzuil was inderdaad een grootsch werk. Was men teruggeschrokken voor de moeilijkheden, men stond eveneens verbaasd over het reusachtige der toebereidselen. Het ijzeren werktuig, waarmede men de zuil moest vervoeren, woog alleen 40,000 pond. Al de werkplaatsen van Rome, Ronciglione en Subiaco waren vol bedrijvigheid, de mastbosschen van Neltino leverden de balken, welke van zulk een verbazenden omvang waren, dat voor het vervoeren van elk 17 buffels werden vereischt. De planken van olmen- en eikenhout werden van San-Severa gehaald.
Geheel Europa had met verwondering de oogen op deze onderneming geslagen. In October van 1585 begon men den arbeid, en reeds den 7 Mei
| |
| |
van het volgend jaar kon men tot het meest gewaagde van het ontwerp overgaan, namelijk de pyramide horizontaal nederleggen op het voertuig. Een ontzaglijke menigte woonde de werkzaamheden bij. De kardinalen, de prelaten, geheel de adel was tegenwoordig. Een volstrekt stilzwijgen was aan de menigte opgelegd, opdat men de bevelen van Fontano en zijne onderhoorigen zou kunnen verstaan.
Des morgens, vroeg Fontano den zegen des Pauses over zijn arbeid en thans stond hij aan het hoofd van 900 werklieden en een groot getal paarden.
Onder eene doodsche stilte, slechts verbroken door de bevelen van Fontano en het ruischen der koorden, werden de werkzaamheden voltrokken, tot op eens de schelle kreet weerklonk: ‘maakt de koorden nat.’ Inderdaad, de koorden hadden vlam gevat, doch men wist het vuur bij tijds te blusschen. De vrouw, die dit had geroepen, werd tot den voetkus toegelaten. Op haar verzoek verkreeg zij voor haar en haar nageslacht de gunst jaarlijks de palmen te mogen leveren, waarvan men zich op Palmzondag bij de processie in de St. Pieter bedient. De obelisk was reeds horizontaal geplaatst op het plein van St. Pieter, doch om de brandende hitte werden de verdere werkzaamheden uitgesteld tot de maand September. Den tiende werd de granietzuil onder het donderen van het geschut en het gejubel der menigte op het voetstuk geplaatst. Boven de obelisk, welke weleer getuige was geweest van zoo menigen marteldood, welke zoo menig bloedgetuige met een gebed op de lippen had zien sterven, prijkte thans het kruis met eene kostbare reliek in de gulden zonnestralen, en aan den voet plaatste men de, hier vooral, zoo diep aangrijpende woorden:
Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat,
Christus ab omui malo plebem suam defendat.
Christus overwint, Christus regeert, Christus gebiedt,
Christus verlosse zijn volk van alle kwaad.
| |
| |
Zoo vormde alles een toon in het heerlijke lied van Rome's grootheid; zoo zong alles van de majesteit, de onvergankelijkheid der kerk, en die tonen kwamen als eene gloriekroon te zamen boven het hoofd van Christus' Stedehouder, den opvolger van Petrus, den onsterfelijken Paus Sixtus V.
Wij hebben in korte trekken geschetst, wat Sixtus V deed voor Rome en de Kerkelijke Staten, denken wij niet, dat hij vergat het opperhoofd der Kath. Kerk te zijn. Ook als Paus kan hij plaats nemen onder de grootsten, die ooit op Petrus' stoel hebben gezeteld. Overtuigd van de verheven waardigheid, welke God op zijn schouders had gelegd, handhaafde hij deze altijd, ook tegenover de machtigsten der aarde. De glorie der Kath. Kerk was zijn eenigst streven; geene vrees, geene menschelijke berekeningen deden hem eene schrede wijken van den weg, welke naar dit verheven doel geleidde. Dit baarde soms groote moeilijkheden, doch Sixtus kende ze slechts, om ze te overwinnen.
De toestand liet in Europa veel te wenschen over. De ketterij was overal doorgedrongen en de Paus kon slechts met bittere smart zijne oogen op de meeste rijken van Europa vestigen.
In Spanje alleen regeerde een vorst, die eveneens de ketterij uit alle macht bestreed; Spanje alleen had nog niet geleden door de rampzalige geloofsverdeeldheid. Filips II was in den vollen zin des woords een goed katholiek. Doch deze vorst meende daarom ook recht te hebben, zich van tijd tot tijd in zuiver kerkelijke zaken te mogen mengen. Hij beschouwde zich niet enkel als koning, doch ook een weinig als hoogepriester, gelijk de Paus eerst hoogepriester en dan koning was. Bij het verdedigen en beschermen van den godsdienst waren de
| |
| |
aardsche bedoelingen niet geheel uitgesloten. Hij zag in den triomf der Kerk ook den triomf der Spaansche heerschappij. Men leert Filips kennen uit den volgenden brief, welken hij aan den hertog van Sessa schreef, die alstoen te Rome met eene bizondere zending was belast. ‘Hij (de Paus) zegt, dat de wereldlijke vorsten zich volstrekt niet in kerkelijke aangelegenheden mogen mengen. Men zou hem kunnen antwoorden, dat dit inderdaad de waarheid is. Nochtans zij hebben altijd het recht uitgeoefend, van aan de Pausen hunne raadgevingen en verzoeken te onderwerpen, ten opzichte wat zij moesten doen voor de bewaring van het Christendom, en de Pausen hebben altijd veel eerbied gehad voor hunne raadgevingen. In den onrustigen toestand, waarin zich heden de Kerk bevindt, heeft Z.H. vele redenen, om mij te gelooven, mijne opmerkingen aan te nemen, mijne raadgevingen te aanhooren, met de bereidwaardigheid en het ontzag, hetwelk Zijne voorgangers in gelijk geval, aan de mijnen hebben betuigd.’ Filips begreep niet, dat de Paus aldus moeilijk de Vader der geheele Christen-wereld zou zijn.
Welnu, wanneer Filips buiten zijn gebied treedt, wanneer hij zich mengt in kerkelijke zaken, dan bevindt hij zich regelrecht tegenover Sixtus V. Geen aanzien van persoon deed dezen zwijgen; soms met hevigheid en toorn, altijd met kracht verhief hij zijne stem, gaf hij zijne bevelen, zonder zich aan de opmerkingen of de gramschap van Spanje's koning en diens dienaren te storen.
Dit gaf meermalen aanleiding tot hevige geschillen, maar de vastheid van Sixtus' karakter, het onwankelbaar geloof in de heiligheid zijner zaak deed hem altijd de onverwinning behalen.
Daarom ook vreesde hij te grooten invloed van Spanje in Frankrijk. Wel zou de ketterij in Frankrijk onderdrukt worden, zoo Spanje aldaar meester werd
| |
| |
doch Sixtus was beducht, dat Spanje's invloed alsdan op de Pausen te krachtig zou zijn, en aan hunne vrijheid nadeel zou doen.
In Frankrijk regeerde Hendrik III. Een Paus vol wilskracht, een man van de daad kon geen eerbied koesteren voor een vorst, die nimmer wist te handelen en door zijn dralen en weifelen den Hugenooten vrij spel gaf. Wel verdedigde de Paus Hendrik III als den wettigen koning, wel kon Filips II hem niet overhalen om de partij van de Guisen te kiezen, doch hij minachtte ‘een zwakken koning, van wien noch voor het geloof, noch voor Frankrijk iets te hopen viel.’ Toen hij vernam, dat de koning uit Parijs was gevlucht, kwam het minachtend van zijne lippen: ‘Uit Parijs vluchten, waarom? Uit vrees van gedood te worden? Indien hij gedood was, zou hij ten minste als koning gestorven zijn.’
Toen de koning den hertog De Guise en diens broeder den Kardinaal in een hinderlaag had gelokt en aldaar had gedood, veroordeelde de Paus deze daad met kracht, ondanks de verontschuldigingen van Frankrijks koning. Zeker, de Paus veroordeelde het optreden tegen den wettigen vorst, ook al was de verdediging van den godsdienst het voorwendsel; de koning, zeide hij, had het recht gehad hen te kerkeren, hen op wettige wijze als oproerlingen te straffen, maar deze daad noemde hij zonder omwegen eene moord. Wanneer hij in een Consistorie, waarin hij de nieuwe kardinalen moest gelukwenschen, bemerkte, dat sommige kardinalen de handeling des konings verontschuldigden, dan zeide hij diep ontroerd: ‘Het is met eene onbeschrijvelijke droefheid, dat wij u eene ongehoorde misdaad aankondigen: den moord, den moord, den moord van een kardinaal, zonder proces, zonder veroordeeling, geheel tegenstrijdig aan de wetten, door wereldsche wapens, zonder onze machtiging, zonder de machtiging van den H. Stoel.’
| |
| |
Ieder vorst kon op den steun van Sixtus rekenen wanneer het de belangen van de Kath. Kerk gold; dan waren hem geene offers te groot, geene moeilijkheden te zwaar; doch nimmer zweeg hij om de vriendschap eens vorsten te bewaren, nimmer verloor hij uit menschelijke berekeningen de belangen der kerk uit het oog, nimmer vreesde hij de handelingen, ook die der machtigsten, te brandmerken.
Had Hendrik III naar de raadgevingen van den Paus geluisterd, had hij zijne hulp aanvaard en zijne wenschen vervuld, nimmer zou Frankrijk de diepe ellende hebben gekend, welke het bestuur van Hendrik IV voorafgingen. De Paus kende slechts één doel: den bloei der Kath. Kerk, en geheel de geschiedenis bewijst, dat de voorspoed der Kerk ook een waarborg is voor het geluk van vorsten en volkeren.
In zijne handelingen met de vorsten, toont Sixtus V zich in zijne volle grootheid, en wordt men gedwongen eerbied te koesteren voor een grijsaard, die in de woeligste tijden de vrijheid der Kerk hoog wist te houden, en ongeschonden over te leveren aan zijn opvolger.
Te midden van de drukkende bezigheden, welke hem de vorsten verschaften, wist Sixtus V nog tijd te vinden, zijn naam door verschillende wijze maatregelen te vereeuwigen.
Bij de Vaticaansche bibliotheek door hem opgericht, liet hij een beroemde drukkerij bouwen, alwaar de boeken der H. Schriftuur, der Vaders, en der liturgie opnieuw, geheel herzien, moesten worden uitgegeven. De bekwaamste mannen riep hij daarom tot zich, en 't is in die drukkerij, dat verschillende werken het licht zagen. Daar verschenen de eerste schoone werken in het Arabisch, de tekst der Zeventig, herzien volgens het beroemde manuscript van Alexandrië; een herziene uitgave der Vulgaat, der oude verklaringen der Vaders. Sixtus V werkte
| |
| |
zelf, bijgestaan door Toledo en eenige geleerde monniken, met ijver vooral aan de uitgave der Vulgaat. In het laatste jaar zijns levens kon men slechts tot het drukken overgaan. Toen hij zich eens met den ambassadeur Badoer onderhield, zeide hij: dat men zich, ondanks de bevelen van het Concilie, nooit ernstig met deze zaak had bezig gehouden. Hij had ze daarom aan eenige kardinalen toevertrouwd, doch weinig voldaan over hunnen arbeid, was hij zelf verplicht geweest er de hand aan te slaan; hij geraakte thans aan het einde van den arbeid en was reeds tot de Apocalypsis gekomen, terwijl het boek der Wijsheid reeds onder de pers was. Hij voegde erbij, dat toen men hem het bezoek van den ambassadeur aankondigde, hij met dezen arbeid bezig was, welken hij hartstochtelijk beminde.
Doch het grootste werk van Sixtus V was voorzeker de instelling der Congregatiën.
Wanneer vroeger de Paus een gewichtig besluit moest nemen, raadpleegde hij eerst de kardinalen in een Consistorie vereenigd. De zaak werd aldaar rijpelijk overwogen, en de beslissing was aan den Paus. Aan eene zoodanige behandeling waren vele moeilijkheden verbonden; voornamelijk als een spoedig besluit noodzakelijk was, vroeg zij te veel tijd. De kardinalen, ook met de beste bedoelingen bezield, waren niet altijd vrij van menschelijke invloeden. Sommigen waren beschermers der Kroon, anderen dankten het purper aan dezen of genen vorst. In de moeilijke omstandigheden door de ketterij veroorzaakt, vroegen vele zaken om in korten tijd met de grootste onpartijdigheid te worden beslist. Wel hadden sommige voorgangers van Sixtus reeds de behandeling van gewichtige zaken toevertrouwd aan eene Congregatie, uit enkele leden samengesteld; wel was onder Paulus III de Congregatie pro inquisititione opgericht, doch in 't algemeen waren zij niet van blijvenden aard. Sixtus V nu bonoemde
| |
| |
door zijne beroemde bulle ‘Immensa’ 15 Congregatiën, waarvan 8 over de zaken der algemeene Kerk moesten oordeelen, en 7 de belangen van den Kerkelijken Staat behandelen. Iedere Congregatie bestond minstens uit drie kardinalen, wien het vrij stond een zeker getal godgeleerden of rechtskundigen tot raadsleden aantestellen.
Ook deze daad lokte weder veel kritiek uit, doch de latere eeuwen hebben bewezen, dat Sixtus V zich in zijne opvatting niet had bedrogen. Meerdere eeuwen zijn voorbijgegaan, en nog geniet de Kerk de zegenrijke werking van de Congregatiën door Sixtus V ingesteld.
Hij bepaalde nog het getal der kardinalen op 72, en verdeelde hen in drie orden, 8 bisschoppen, 50 priesters, en 14 diakens, die elk een kerk van Rome voor titel hadden. Hij gaf een zeer groot getal bullen uit voor de herstelling of handhaving der kloostertucht of het welzijn en den bloei der Christenheid.
Wanneer men nagaat, dat Sixtus V dit alles tot stand bracht in den korten tijd van 5 jaren, dan begrijpt men het woord van Rohrbacher, dat hij den dag besteedde aan zijne bezigheden en een groot gedeelte van den nacht aan zijne studiën.
Geen wonder, dat zelfs dat sterke en krachtige lichaam niet bestand was tegen zooveel arbeid, zooveel vermoeienis.
Den 17 Augustus 1590 gaf hij zijn ziel aan zijn Schepper in den ouderdom van 70 jaren, na de Kerk gedurende 5 jaar, 4 maanden en 16 dagen te hebben bestuurd.
Wanneer men de geschiedenis van dezen Paus heeft bestudeerd, is men gedwongen te getuigen: hij was een groot man!
Zeker, er zijn vlekken in zijn leven, doch het zijn vlekken in de zon. Men kon hem verwijten dat hij zich soms liet beheerschen door drift, door hevigen toorn, maar het doel van dezen Paus was
| |
| |
edel, was waarlijk groot, de middelen, welke hij gebruikte, droegen immer den stempel der rechtvaardigheid, en het verheven deel verloor hij nimmer uit het oog. De strenge handelingen van zijn bestuur waren de grondslagen van de rechtvaardigheid, den vrede en den voorspoed, welke het volk hem had gevraagd; de misdaad was gestraft, de vrede hersteld, de schatkist gevuld, het gezag des Pausen tot een ongekende hoogte gestegen.
't Is waar, hij gaf bij zijne verheffing tot Paus aan zijn neef van 14 jaar het purper, doch het is den wijste en voorzichtigste mogelijk te dwalen, en hij zelf is zijn strengste rechter geweest. Hoe zorgvuldig hield hij dezen kardinaal in zijn studeervertrek, hoe wijs en verheven zijn de lessen, welke hij hem gaf! Is het wonder, dat deze jeugdige kerkvorst het sieraad werd van zijne medekardinalen? Is het geen heerlijk schouwspel een zeventigjarigen grijsaard een wereld te zien besturen, bijgestaan door een jongeling van zestien jaar, die toen reeds zijn geheimschrijver en vertrouweling was?
De tiaar was ook voor Sixtus meermalen een doornenkroon, doch hij droeg ze met een mannelijk hart, met een stalen moed, in de heilige en onwrikbare overtuiging, dat hij werkte voor de zegepraal van de grootste en heiligste zaak.
In zijne onderwijzingen aan zijn neef, kardinaal Messandro Montaldo, teekent hij vrij wel zijn eigen beeld. Na de moeilijkheden, welke de reiziger op zijn levensweg ondervindt, te hebben aangetoond, schrijft hij verder: ‘In zulk een toestand schrikt de vreesachtige en verandert hij bij iederen stap zijn gang; de zwakke wordt vermoeid en wankelt, een ander dwaalt op goed geluk af, struikelt, valt en komt nooit tot zijn doel; maar hij, die weet waarheen hij wil, die reeds meermalen de reis maakte en op den weg zijn voetspoor achterliet, die het zwemmen verstaat of desnoods eene brug kan vin- | |
| |
den hij is sterk en volhardend, hij houdt zijn tocht vol, en door de duisternissen der wereld heen regelt hij zijn weg naar de sterren des hemels, om gelukkig ter bepaalde plaats te komen, waar de haven is, en de rust na zooveel moeite wacht. - Hoe prachtig een man van dien stempel te zijn!
......Moeilijkheden overwinnen, zware en groote plannen verwezenlijken, dat maakt al het andere licht.’
Hal.
Fr. Bern. Mets,
Min. Con.
|
|