Het Belfort. Jaargang 12(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Te laat! 'T is nacht! een heldere zomernacht, De sterren glinsteren, de mane lacht, En door de droomende beukentwijgen Komt zacht een westerkoeltje hijgen: 't Is nacht! Wat spraak- en roerloos menschenpaar Zit in de schemerklaarte dáár En treurt?.... En heimelijk suist de wind voorbij En zucht: ‘'t is Hij en Zij!’ 't Is Hij! de monik van één dag, Die de aarde luisterend buigen zag, Begeesterd door zijn machtig spreken; 't Is Hij, eens 't pronkgenie der streken, De priester, die zijne eer en kroon, Zijn schepterstaf en maagdenschoon Van 't voorhoofd stiet; De leeuw, die tanden liet En klauw In de handen van een vrouw: 't Is Luther, hij! 't Is Bora, zij! Daar zaten zij, daar treurden zij, En, door der hemelen woestenij, Trok glansend ster en maan voorbij; De vrouw, ze zag dien tooverschijn: ‘Hoe schoon zal 't in den hemel zijn!’ Zóó sprak zij, en begeerig vloog Er als een weerlicht uit haar oog. ‘Voorbij! voorbij! Voor u en mij!’ Zoo kreet zijn krachtige mannenstem: ‘Geen hemel meer voor haar of hem.’ En door den zwoelen zomernacht Riep als een lange zieleklacht, Hem de echo na met klem: ‘Geen hemel meer voor haar of hem!’ Brussel. Lod. Mercelis. Vorige Volgende