te worden aangenomen. Maar het heeft ons, en zeer velen, niet weinig bevreemd, dat Fransche dagbladen, anders nog al gereed om de Vlaamsche eischen te steunen, de aankondiging en het protest van den Jeune barreau gantois zonder het minste woord van blaam, zelfs niet van verwondering, hebben medegedeeld.
Tot die bladen behoort de Gentsche Bien Public, en daar eene Vlaamsche gazet hen dit onder den neus wreef, antwoordde hij daarop in 't nummer van Zondag 13 December.
De Bien Public blijft, zoo verklaart hij, Vlaamschgezind (op zijne manier), en om van die Vlaamschgezindheid dadelijk bewijs te geven, voegt hij er in éénen adem bij:
‘La vérité est que nous ne parvenons pas à nous enthousiasmer pour cette réforme, fondée en strict droit, mais dont nous n'apercevons pas d'utilité pratique (de Bien Public onderlijnt) pour les Flamands, tandis que nous craignons qu'elle n'ait certains inconvénients au point de vue de l'intérêt général du pays.’
Het half-eeuwig deuntje is dus nog niet versleten! Telkens dat de Vlamingen eene grief aanklaagden, een recht vorderden, kwamen ‘welwillende’ menschen met ‘certains inconvénients’ en ‘des exagérations’ voor den dag, en zij schudden en beefden van de gevaren, welke l'intérêt général du pays zou lijden, moest de grief worden geweerd. Gelukkiglijk mochten die welwillende taalverdedigers slapen op hunne beide ooren, 't hoofd diep onder 't laken gestoken - er daagden geen inconvénients op.... En als het onrecht had opgehouden, sprak niemand meer van exagérations!
En gesteld - er zouden nu (wat we toch betwisten!) certains inconvénients bestaan, wat mag dit, in vergelijking van het recht, dat te erkennen en te bevestigen is? Welke staatkunde zou het zijn, krachtens welk godsdienstig beginsel zou men een volk weigeren wat hem rechtmatig toekomt?
Niemand, een Staatsman evenmin als wie ook, mag er aan denken eene onrechtvaardigheid te plegen: de christelijke leer maakt op dit punt geene de minste uitzondering. Hoe is het dan mogelijk, eene uitzondering te verzinnen ten nadeele der Vlamingen, die zelfs, uit hoofde hunner meerderheid in de natie, meer voordeelen zouden kunnen vragen dan de minderheid?
Zou de Bien Public zijnen stelregel op eenig ander gebied dan op dat der taal durven toepassen? En zoo niet - waarom dan op taalgebied?
Maar als de Bien Public de utilité pratique niet begrijpt van 't officieel verklaren van Vlaamsche wet-teksten (welke n.b. bestaan voor provinciën en gemeenten - sans inconvénients s.v. pl.! hoewel in alle provinciën Vlamingen en Walen zijn) dan geeft hij ons een bit te kleinen dunk van zijn scherpzinnigheid.
‘Pas d'utilité pratique’!
Hoe is 't mogelijk, zoo iets te drukken?