Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Godevaert en Godelieve.Ga naar voetnoot(1)Godelieve's klacht.
Savonds, toen op 't hof van Neyrinck,
na den arbeid van den dag,
iedereen, de pastoorGa naar voetnoot(2) zelve,
lange reeds te rusten lag,
waakte Godelieve boven,
voor de sponde neergeknield,
diep verslonden in gedachten
en met hope en angst bezield.
Bittere tranen vloeiden, biggelend,
over hare bleeke wang
en zij bleef in die gestelt'nis,
altijd weenend, uren lang.
In den hemel dreven wolken,
beelden van heur angst en vrees,
en het licht der mane, telkens
er een straalken hope rees,
striemde door de vensterruiten,
viel op 't kruisbeeld, boven 't bed,
en verwekte in hare ziele
meer vertrouwen in 't gebed.
| |
[pagina 363]
| |
‘Goede God! en wil gedoogen
dat er Govaert leed geschied';
zucht hij in 't gevang, gij weet het,
plichtig, neen, en is hij niet.
En, misschien, is 't uit vervolging
om uw name dat hij lijdt,
toon dat gij een goede vader
voor uw goede kinderen zijt.
Engel die, van God gezonden,
op uw vlerken neergezakt
in 't gevang, Sint Pieters boeien
hebt, bij nachte, doorgehakt,
sta ons bij en bied ons hulpe,
breng verzachting aan zijn lot,
en verlos hem uit de kluisters,
want, uw macht is groot bij God.
Godevaert, wat pijn en smerte
hebt gij reeds niet uitgestaan,
sedert gij het naar gevang zijt
dezen uchtend ingegaan.
Bloedend moest uw herte scheuren
toen ge, in band en boei gekneld,
wierdt onttrokken aan uwe ouders,
met gekende krijgsgeweld;
hevig klopte 't in uw boezem,
- 't wordt mij heimelijk gezeid -
toen gij, zonder mij te groeten,
van het dorp wierdt weggeleid.
Welbeminde manestralen,
gij die, zonder baan of straat
in ons Vlaand'renland te kennen,
over heel de streke gaat.
komt en drinkt mijn droeve tranen,
voert ze mede en strooit ze, licht,
dat ze mengelen met de zijne,
op zijn smertvol aangezicht.
| |
[pagina 364]
| |
Komt en luistert naar mijn zuchten,
weest de band die ons verbindt,
gaat en zegt dat Godelieve
hem nu meer dan ooit bemint.
Gaat en zegt dat hij moet hopen.
Zegt het, in mijn eigenen naam,
dat 'k een middel van verlossing,
in mijn geest, voor hem beraam.
Gaat en droogt de lijdenstranen
op zijn wangen, gaat en kust
hem het voorhoofd, luikt zijne oogen,
stelt zijn kloppend hert gerust.
Ik, van mijnen kant, zal bidden
dag en nacht, en, kost wat kost,
Govaert moet uit zijn gevangnis,
eer acht dagen, zijn verlost.’
Brugge, 1896.
Jer. Noterdaeme.
|
|