Het Belfort. Jaargang 11(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Een Wondervogel. Ik ken een vogel hoog verheven, Die 't menschdom nuttig is in 't leven. Maar - in het vliegen onbedreven - Zoo kan hij in de lucht niet zweven. Hij kan niet zingen, ook niet kraaien, Maar des te beter kan hij draaien, Bijzonder als de winden waaien; Dan mag hij fel den schepter zwaalen. En zie! hij troont zou trotsch en feer, Dat men zou denken: 't is de heer Van gansch de streek. - Daarbij, (o Wonder!) Hij schrikt voor bliksem, noch voor donder. De regen ook doet hem geen leed: Hij vreest noch wind, noch koud, noch heet. Op hem ligt alle man op loer, Zoowel de burger als de boer, Om eens te zien wat weer 't zal zijn, Of regenbui of zonneschijn. En, nemend zijnen staart voor roer, Doet hij maar altijd toer op toer. Die vogel werd ook nooit geboren. Aan wie werd toch zulk lot beschoren? Het is ons haantjen uitverkoren, Het is het haantje van den toren. Lebbeke, J.-A. van Droogenbroeck. Vorige Volgende