| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Ook een Ideaal, door Pieter Danco. - Novelle bekroond met den 1sten prijs in den prijskamp uitgeschreven door het hoofdbestuur van het Davidsfonds. - Uitgave van het Davidsfonds, 1896. Gent, A. Siffer.
Slechts bij uitzondering komt het voor dat een letterkundige prijskamp het schrijven uitlokt van een zoo verdienstelijk gewrocht, als de novelle van den heer Danco.
Wel is niet alles onberispelijk in de taal: doch het zoude onbillijk wezen daarop te steunen, aangezien het verblijf van den schrijver, ginder verre in Congo, te Boma, hem zeker wel niet in de gewenschte voorwaarden stelde om zijn taalgevoel te louteren of zich te vrijwaren tegen het insluipen van onnederlandsche vormen en wendingen, waaraan de dagelijksche omgang met menschen van allerlei natien onvermijdelijk blootstelt.
Ruimschoots worden wij overigens daarvoor vergoed door de eigenaardigheid van het verhaal, waarvoor juist die Europeesche kolonie in Congo de helden leverde, en dat ons eene schets naar het leven brengt van de levenswijze, van de gemoedstoestanden, van de bekommeringen en de beslommeringen onzer kleurgenooten daarginds. Wezenlijk is het een blijk van talent dat die schets met zoo lichte hand werd uitgevoerd, dat al de optredende personen zoo levend en waar zijn, dat de toestanden zoo natuurlijk uit elkander en uit de karakters der helden zich ontwikkelen, dat het geheel zoo goed ineen zit en de ontknooping welke de gansche geschiedenis op zoo gelukkige wijze bekroont zoo geleidelijk werd aangevoerd, dat eindelijk de verhaaltrant zelf zoo boeiend steeds is, en vaak zoo echt roerend en aangrijpend.
In den grond is de novelle het veihaal hoe Hugo, een jonge bekwame ingenieur, werkzaam aan den Congo-spoorweg, verliefd geraakt op Helene, het nichje van een Hollandschen koopman te Matadi gevestigd. Ook bij het meisje ontstaat wederliefde. Doch beiden streven naar een verschillend ideaal: Hugo, ofschoon eerlijk en rechtschapen, heeft zijn geloof aan God verloren, en al zijn streven is naar zelfverheffing, naar macht en roem, naar de voldoening zijner persoonlijke eerzucht. Helene, daarentegen, diep godsdienstig, gaat op in de edelste gevoelens van zelfverloochening en van christelijke naastenliefde. Beide idealen ondergaan den toets van de gebeurtenissen: - dat van Hugo brengt hem op den rand van den afgrond, - dat van Helene doorstaat schitterend de zwaarste beproevingen. En zoo gaan dan ook eindelijk de oogen open van den verdwaalde: en Helene's ideaal wordt ook het zijne, en al het leed en al het wee van vroeger dagen, een oogenblik volstaat om dat alles te doen vergeten: de zalige bruidskus dien Hugo nu ook eindelijk drukken mag op het blanke voorhoofd van het edele meisje.
Rond deze twee hoofdpersonen kreitsen een aantal personen, welke slechts onrechtstreeks in het verhaal betrokken zijn: Helene's oom, haar vader, Delois en Frans, beide vrienden van Hugo, het negermeisje Bomala, aan wier opvoeding Helene zich met hart en ziel heeft gewijd.... Allen zijn met weinige trekken geschetst, doch met vaste hand en naar het
| |
| |
leven. Allen dragen het hunne bij om op het geheel zijn optimistischen stempel te drukken, en om den lezer in de stemming te brengen dat er toch nog vele brave menschen hier op de wereld rondlcopen, en dat het leven zijn goede zijde heeft. De smaakvolle titelplaat, welke den schrijver voorstelt, in zijn blinkend witlinnen pak, omlommerd door het weelderigste wildrankende groen, is in volkomen harmonie met dien blijden verheugenden indruk van de novelle zelf. En ook uit het versje spreekt die luchtige stemming zich uit, welke de heer Danco als motto bij deze titelplaat nederschreef:
Wonnig is het stil te droomen
In de schaûw der hooge boomen,
Midden van de tropenpracht,
Aan 't verleden, vol van zorgen,
Aan het heden, aan het morgen,
Dat ons glanzend tegenlacht.
Ook een Ideaal is stellig te rangschikken onder de beste der uitgaven, door het Davids-Fonds bezorgd.
Hennen van Merchtenen's Cornicke van Brabant (1414), uitgegeven op last der Acadmie door Guido Gezelle. - A. Siffer, 1896.
De ‘Cornicke van Brabant’ van den tot hiertoe in de Nederlandsche letteren onbekenden schrijver Hennen van Merchtem, kon waarlijk geen bevoegder worden toeveitrouwd dan Guido Gezelle. Toegelicht door twee A-B-C lijsten aan het einde van 't boek, die niet, zooals menige woordenlijst van dit slag, ons nu eens te weinig, dan eens te veel aanbieden, kan het hier voor 't eerst uitgegeven Hs. niet nalaten groote belangstelling te baren bij allen, die zich met oudere letterkunde bezighouden; het doet ook over zekere punten van geschiedenis een nieuw daglicht opgaan. Het jongst erin vermeld feit dagteekent van 1414, en dit jaar is waarschijnlijk dat der samenstelling, en te oordeelen naar het schrift, ook dat der afschrijving, merkt de geleerde bibliothecaris M. Van der Haeghen op, die het Hs. bij M. Vyt, van onze stad, heeft gevonden.
De Cornicke van Brabant van Hennen van Merchtem schijnt eene bron te zijn geweest tot het samenstellen der Alderexellenste Cronijcke bij Jan van Doesborch in 1530 en 1543 verschenen; de heer Guido Gezelle bewijst het afdoend in zijn voorwoord.
In het werk wordt tweemaal een boek van Jacob van Maerlant vermeld, dat tot dusverre onbekend bleef, 20 Jacob clarasien en 623 clerasie Jacoppe, die wel zullen slaan op de Declaratiën van Jacob van Maerlant, die ook door den samensteller der Alderexellenste Cronijcke zijn geraadpleegd en vermeld geworden.
Over den dichter der Cornicke van Brabant die zichzelf Hennen van Merchtenen noemt, is nog weinig of niets bekend. Hij moet natuurlijk in de tweede helft der 14e eeuw zijn geboren, of ten minste op het einde der eerste helft, en het dorp Merchtem, niet verre van Brussel, hebben bewoond.
Het Hs. is met zorg uitgegeven: bij zulke soort van publicatie is dit hoofdzaak; de oorspronkelijke gedaante van 't Hs. is telkenmale onderaan de bladzijde aangestipt, daar waar eene andere interpretatie voor duistere plaatsen is aangewend.
Gent.
O.R.
Het Kerkboek van den Christen Soldaat, door Kanunnik Muyldermans. Mechelen, drukk. Raym. Van Velsen. 1895 0,60 fr.
Goed christen, goed soldaat! zoo stelt schrijver op de eerste blad
| |
| |
zijde van zijn puik kerkboekje dat nog geene 200 bladzijdekens beslaat, en in zoo een klem, prettig formaat verschenen is, dat ieder soldaat het in zijn zakje der onderveste kan verbergen. Klein, nuttig, gemakkelijk en aangenaam.
In zijn prachtig ‘Woord vooraf’ spreekt hij tot hert en rede van den christen soldaat, in woorden zoo ongekunsteld maar tevens zoo natuurlijk zacht, mnig en teerhertig, dat lezer van den beginne af, als in zielsontroering uitroept: die dat schreef moet een ware vader zijn voor den soldaat! En ja, zoo kennen wij hem Kanunnik Muylderrnans: hij heeft den soldaat lief en bijzonder den dorpsjongen die thuis braaf en gelukkig leefde aan de zijde van vader en moeder, en uit de armen van zijne dierbaren is weggerukt, om in de gevaarvolle kazerne te gaan leven. Hij heeft den soldaat lief, omdat hij weet bij ondervinding, dat er onder den uniform veel goede herten kloppen, dat er in het ruw militairen pak dikwijls eene ziele woont die, alhoewel misprezen en klein geacht, rijker en edelmoediger begaafd is, dan al onze stadsche jonkers te zamen, die onder de waterverf van hunne zoogezegde beschaving niet anders verschuilen dan een hert dat bedorven en een karakter dat klein en scheinheilig is. Hij heeft den buitensoldaat hef, omdat hij alleen nog de ware verdediger kan worden van Godsdienst, familie en Vaderland. En daarom ook werkt hij, de schrijver, met woord en pen, met raad en daad, in leger en in soldatenkringen, om den onder de wapens zijnde dorpszoon tegen de gevaren te vrijwaren van socialisme en verleidende wereld, en om in zijne ziele te doen opgroeien die kieme van deugd en eerlijkheid, die hij thuis op den schoot van moeder ontvangen heeft. Hoor hoe vaderlijk hij spreekt tot den soldaat - sprak brave vader ooit anders aan zijne kinderen? - Vlucht zinnelijkheid en dronkenschap zegt hij, de twee groote vijanden van den christen soldaat: ‘De zinnelijkheid verwijft een mannenhert, verblindt de rede, en sleept eenen jongeling naar het hospitaal en naar den afgrond. Oneer, wanhoop en zelfmoord zijn hare gevolgen. Weert u ook tegen een tweeden sluipvijand, die uwe ziel beloert: dat is de
dronkenschap! Onmatigheid verzwakt en onteert het lichaam, en met hare zuster de zonde der onkuischheid, stort zij het bederf in het bloed van een volk, en brengt onvermijdelijk dat volk ten onder. Eveneens doodt zij ook de ziel in oneer voor de menschen, en menigmaal nog door wanhoop en zelfmoord doodt zij haar voor God!
O ja! christene soldaten! op wacht rond uw lichaam! Op wacht rond uwe ziel!
En dan, sluit insgelijks oog en oor voor de verleiding van 't socialisme! Uw standaard is het Kruis en de drijkleur van het vrije Vaderland. Geen roode vlag kome die overwapperen. Die vreemde lap in bloedkleur make u indachtig dat vreemde schurken, de Fransche Sansculotten, uwe vaderen wreed gemarteld en vermoord, uw vaderland kaal gebrand en uitgeperst hebben onder het zingen der Marseillaise en het wuiven der Roode Vlag! Geene gemeenschap dan met socialisten die zulke wreedheden huldigen, zulke moordenaars verheerlijken, het Belgisch vaderland verloochenen, en zich fier de zonen en navolgers noemen van Fransche Sansculotten, en Communards!...’
- En zoo gaat schrijver voort, altijd even welprekend en roerend, in zijn ‘Woord vooraf’ dat een echt meesterstuk is, en in duizenden exemplaren afzonderlijk afgetrokken, overal en bijzonder in het leger, van hand tot hand zou moeten rondgestrooid worden! -
Wat mij in het bijzonder getroffen heeft, dat is de goede keus
| |
| |
van korte, kernachtige en roerende gebeden, wel geschikt voor iemand, die, te midden van allerhande beslommeringen, nu en dan een stond, een half uurtje moet stelen, om in 't genipt zijn morgend- en avondgebed te doen, eene mis te hooren, tusschen twee oefeniningen in te biechten en te Communie te gaan, en alzoo zonder den schijn te hebben, in het leger zelf, zijnen dag te heiligen.
Geene spraak hier van kleme devouen; maar Jezus, Maria, Jozef, met daarbij eenige uitgelezen verzuchtingen tot de bijzondere patronen van den soldaat, ziedaar wat wij in dat keurig boekje ontmoeten.
Nog iets, om te eindigen, over zijn ‘Woord ten afscheid’. Menschelijk opzicht, vloeken, onkuische klap, ziedaar nog drij plagen van het leger waartegen schrijver zijne vrienden verwittigt. Woont des Zondaags de mis bij zegt hij, zet nooit den voet in slecht befaamde herbergen, weest inschikkelijk met uwe gezellen, christene liefde bewijst geerne dienst, en vergeeft alle geleden onrecht. Zijt altijd en overal trouwe bezoekers der soldatenkringen; daar zijt gij thuis bij verkleefde vrienden van Leger en Vaderland, en vindt er aangename en nuttige uitspanningen...’
Ziedaar een klein, zeer klein gedacht over Muyldermans' ‘Christen soldaat’ Duizend maal dank zij den schrijver in naam van al onze christene soldaten, in naam van al de brave moeders die zoo angstig hunne kinderen naar het leger zien vertrekken, in naam van gansch het Belgisch Vaderland tot wiens behoud en geluk schrijver zooveel heeft bijgedtagen. Dank aan hem! Waar zijne plicht eindigde daar begint de onze: verspreiden wij dit boekje dat maar eenige centen kost, overal waar wij kunnen, door de handen van Vincentiusleden, in patroonschappen, familie- en soldatenkringen, brengen wij allen een steentje bij, om in het leger eenen sterken dam te metselen tegen den steeds klimmenden aandrang van socialisme en zedebederf, en gered moet ons Vaderland.
Lod. Mercelis.
Handboekje voor Landbouw, Tuinbouw en kennis der dieren, bestemd voor de leerlingen der lagere scholen van het platte land door Gengou en Smal, vertaald door J. Micheels, lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Lagere en middelbare graad. Hoogere giaad - Namen, Ad. Wesmaal-Charlier, Boekhandelaar-Uitgever. IJzerstraat, 53. 1896.
De wet van 1884 op het lager onderwijs schrijft onder anderen voor de jongensscholen op het platte land het onderwijs in den landbouw en hetgeen daarmede in verband staat, voor. Toen die wet in werking trad, waren er maar weinige onderwijzers, die genoegzaam voorbereid waren om dat onderwijs met voldoende uitslagen te geven. Wel was dat onderwerp aan mannen, doorgaans in landelijke gemeenten geboren, geenszins vreemd, doch zij hadden geen richtsnoer om hunne lessen voor te bereiden, geen handboekje om hun tot gids te dienen. Zoo waren zij aan het gevaar blootgesteld te veel of te weinig te geven en moesten daaibij aan het naslaan van uitgebreide werken over het vak veel tijd besteden.
Dit werd dan ook door de Regeering ingezien en gedeeltelijk verholpen: het programma van den 15den Februari 1890 beschreef duidelijk den werkkring, waartoe de onderwijzers zich bepalen moesten. Naar die voorschriften sloegen twee bevoegde schoolmannen uit het Walenland, de Heeren Gengou en Smal de hand aan het werk en schonken hunnen ambtgenooten het onontbeerlijk handboekje, dat door de Regeering terstond aangenomen werd en waarvan reeds verscheidene uitgaven verschenen zijn.
| |
| |
Ten einde de Vlaamsche onderwijzers hunne taak gemakkelijker te maken heeft prof Micheels, op verzoek der schrijvers, zich de niet geringe moeite getroost berde handboekjes - het eene voor den lageren en middelbaren, het andere voor den hoogeren graad - in onze taal over te brengen. Ook zijne bewerking werd van hooger hand goedgekeurd en aanbevolen.
Is het oorspronkelijke in zuiver, zelfs keurig Fransch gesteld, de vertaling moet er niet voor onderdoen: zoowel de wetenschappelijke benamingen als de beschrijvingen en uitleggingen zijn even juist en bieden daarbij het voordeel aan dat, terwijl de schrijvers verplicht waren bij Grieken en Romeinen ter leen te gaan, de vertaler slechts de hand naar de schatkamer onzer rijke moedertaal behoefde uit te strekken om zich van de aanvaarde taak behoorlijk te kwijten.
De prijs der netgedrukte en met plaatjes versieide boekjes is uiterst gering, zoodat zij ook buiten de school onder de landlieden kunnen verspreid worden.
A.L.
Fròbelmethode. - Sedert een tiental jaren wordt de Fiobelmethode bij 't onderricht der kleinen in Belgie toegepast. Daar waar er stipt volgens den geest des grooten mans gewerkt werd bekwam men de beste uitslagen; ja, met recht kan men beweren dat ze heden als de beste, boven zooveel andere beproefde leerwijzen, mag worden uitgeroepen.
Gezien de voordeelen dier methode is er een nuttig en doelmatig geoordeeld werkje over Frobelonderwijs uit te geven, bewerkt volgens de programmas van 1882 tot 1890, ten einde de uitbreiding der leermethode te bevorderen en ook als gids te dienen aan al dezen welke zich op het Frobelonderwijs toeleggen.
Dit boek thans verschenen, zal een goed onthaal genieten bij al de beschermers der kindsheid en in de schoolkringen.
Het is getiteld: Frobelmethode, door Mathilda D'Hanis, onderwijzeres. 't Is eene gedeeltelijke vertaling van de Brochure Explicative door E Tedesco, in overeenstemming gebracht met de programma's van 1882 tot 1890.
Uitgegeven bij A. Siffer te Gent. Prijs, 0,90 fr.
Bibliographie nationale. - In 1880, bij het officieel herdenken van de stichting des Koninkrijks Belgie, werd door de Regeering de uitgave besloten van eene Bibliographie nationale, van 1830 tot 1890, Sedertdien zijn zestien jaren verloopen, en de uitgave is nog niet verder gevorderd dan de letter S. Ons komt het voor, dat dit werk wat... langzaam vordert; hierover zou men eigenlijk met te klagen hebben, indien het mocht aanspraak maken op volledigheid (meer of min, natuurlijk!) maar de Bibliographie nationale is verre van compleet te zijn. Ook vatten we niet goed, waarom in deze uitgave werken vermeld worden, die in Noord-Nederland, van 1812-1829, gedrukt zijn.
Handboek der voornaamste Landbouwvruchten door Paul De Vuyst, landbouwingenieur, hulpopziener van den Landbouw, 230 bl. met talrijke figuren, prijs 3 fr. - Gent, A. Siffer
In deze gansch omgewerkte uitgave van de Landbouwvruchten, in 1891 verschenen, heeft de schrijver aanzienlijke verbeteringen gebracht en er tevens in vermeld de beste praktische proeven in Borsbeke, onder zijne leiding, in den proeftuin der Landbouwmaatschappij van Oost-Vlaanderen, te Gent, en elders nog genomen.
Zeer geleidelijk, klaar en duidelijk zet hij achtereenvolgens de teelt
| |
| |
uiteen der knol, wortel-, graan- en voedergewassen, benevens den aanleg, het onderhoud, enz. der weiden en de teelt der voornaamste nijverheidsplanten. Hij eindigt met een zeer wel doordacht artikel over de vruchtafwisseling.
In eene eenvoudige taal, spreekt hij tot den redeneerenden landman om hem betere doenwijzen, veredelde zaden en meer winstopbrengende variëteiten te doen aannemen en hem zoowel de voorbereidings- en onderhoudswerken als de rationeele bemestingen te doen begrijpen.
't Is een verdienstelijk werk dat door ontwikkelde landbouwers, onderwijzers en voordrachtgevers met vrucht zal gelezen en geraadpleegd worden.
Leven van den H. Lambertus, in het kort geschetst door een R.K. Pr. Wij vestigen de aandacht op dit boekje, ter eere van den grooten beschermheilige van Maastricht en Luik; het komt te goeder uur nu men juist in September de 1200jarige marteldood van den beroemden bisschop van Luik gevierd heeft.
Een Limburgsch schrijver, de heer Lambrecht. - Onder dezen titel zijn er eenige bladzijden verschenen om M.J.L.H. Lambrecht Harrelbrinck als romanschrijver te doen kennen. Het schrift is goed geschreven en geeft een grondige critieke studie over den Limburgschen novellist.
Le mouvement coopératif, par A. Goddyn, juge au tribunal de 1re instance à Gand. - Ernstige en grondige studie over dit brandend vraagpunt, dat overal heden aan de dagorde staat. Wij bevelen het warm ter lezing aan al wie zich met de maatschappelijke zaak bezig houden. - Prijs fr. 0,75. Gent, A. Siffer.
Gemeentenamen. - Een dagblad dezer stad (31 Augustus 1896) schijnt den diaak te willen steken met het werk der Commissie, die door de Regeering gelast is geweest de spelling der gemeentenamen vast te stellen. Die Commissie zou ‘al 176 zittingen gehouden hebben’ en er nog niet in gelukt zijn de schrijfwijze onzer 2600 gemeentenamen te bepalen. ‘Minister van den Peereboom, die een man van daden is, heeft gedacht dat hij naar die Commissie niet kon wachten en heeft den knoop doorgehakt. Hij heeft zelf de schrijfwijze vastgesteld van al de gemeentenamen, welke in zijn ministerie te pas komen,’ enz. enz.
Zóó leeren slecht ingelichte dagbladschrijvers, maar zij dolen.
De Commissie, die in bovenaangehaalde regelen èn van luiheid èn van plantrekkerij (zijdelings, natuurlijk!) wordt beschuldigd, heeft het eerste deel harer taak sedert meer dan een jaar ten einde gebracht, gelijk al de letterkundige tijdschriften onzes lands, en de meeste dagbladen van belang, hebben bekend gemaakt. Zelfs is haar verslag gedrukt (een boekdeel in-8o, van 182 bl.), en als de heer van den Peereboom de spelling der Vlaamsche gemeentenamen heeft veranderd, dan zal hij, ongetwijfeld, het stelsel der Commissie gevolgd hebben.
Waarom nu de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, tot hiertoe, geen gevolg heeft gegeven aan de voorstellen der Commissie? Wie kan dat weten?
Intusschen zij opgemerkt dat de quaestie der plaatsnamen ook in het Nederlandsch Letterkundig Congres is ter tafel gebracht, met den wensch, er spoedig eene oplossing aan te geven. Het Belfort drukt denzelfden wensch uit - en toch! we zijn bijna zeker, dat het stelsel der Commissie door zekere dagbladschrijvers niet gevolgd zal worden. Wij hebben er een voorbeeld van in de spelling der Nederlandsche taal, vastgesteld door de
| |
| |
Redactie van het Woordenboek. Alhoewel deze Commissie bestaat uit de geleerdste taalkundigen van Nederland, die van geen dagbladschrijvers lessen te ontvangen hebben, worden er onder deze gevonden die aan het stelsel der Redactie wijzigingen hebben toegebracht, natuurlijk zonder daarvoor eene wetenschappelijke reden op te geven. Zulk werk is nadeelig voor onze zaak, daar het gelegenheid geeft aan de vijanden, te zeggen: ‘De Nederlandsche schrijvers weten met wat ze willen; A schrijft C, B stelt K; eenparigheid in de spelling van het Nederlandsch is niet mogelijk; dat aan te leeren is te moeilijk’ enz. enz.
Eigenzinnigheid en betweterij zijn leelijke dingen, waar men behoort van af te zien, zoo men waarlijk den bloer en de verspreiding van taal en letteren beoogt. Zelfs al hadden de Vries en te Winkel, en hunne volgelingen, op eenig punt niet gansch gelijk - om der eenheid wille is afwijking volstrekt niet aan te bevelen!
Wij zijn verplicht, in louter staatkundige zaken, dagelijks water in onzen wijn te mengen - waarom ook niet een zier op taalkundig gebied?
P.S. Hoe noodig het wordt dat het Gouvernement eene beslissing neme, blijkt genoegzaam uit het volgende:
Aan de standplaatsen der Spoorwegen is de naam der gemeente in de twee talen aangeduid. Maar van dit tweetalig stelsel wordt een gek gebruik gemaakt; bij voorbeeld:
Aelter (dit zou moeten de Fransche naam zijn!); Aalter voor het Vlaamsch.
Zou er één Franschman zich kunnen gekrenkt achten, indien men Aalter stelde, als Fransch en Vlaamsch? Hoe is Aelter meer Fransch dan Aalter?
Dezelfde dommigheid treft men aan te Handzame (op den weg naar Veurne). In 't Fransch zou dat heeten, volgens de geleerde Fransche bollen: Handzaeme, in 't Vlaamsch: Handzame. Avecapelle dient voor Fransch, Avekapelle voor Vlaamsch. Zou een Franschman Avekapelle anders uitspieken dan Avecapelle? Neen - waarom dan een onderscheid?
1396 of 1448. - In Augustus 1.1. kondigden de Vlaamsche bladen van Gent het volgende af:
‘De koninklijke hoofdkamer van Rhetorika De Fonteinisten heeft besloten dezen winter deel te nemen aan de tooneelkundige prijskampen uitgeschreven te Schaarbeek door de Jonge tooneelliefhebbers, en te Roeselare door de aloude rederijkkamer De Zeegbare herten.
Merkwaardige bijzonderheid: het was in het jaar 1396 dat De Zeegbare herten van Roeselare ingesteld werden door De Fonteinisten van Gent. De Roeselaarsche tooneelgilde heeft dus haren 500en verjaardag bereikt en 't is ter herdenking van dit heugelijk feit, dat zij dezen tooneelprijskamp uitschrijft.
Van vóór 500 jaar bestond De Fonteyne dus reeds als hoofdkamer, alhoewel hare wettelijke erkenning door 't magistraat van Gent slechts dagteekent van 't jaar 1448. Zooals men weet, zijn De Fonteinisten voornemens in 1898 den 450e verjaardag van deze erkenning plechtig te vieren.’
Wat hier omtrent het begin der Gentsche en Roeselaarsche Kamer van rederijkers wordt medegedeeld, is vonkelnieuw. Tot heden wist geen enkel geschiedschrijver van Gent, dat De Fonteyne dagteekent van voor 1396.
De oudstgekende keure der Fonteine is van 1448.
Waar haalt men het jaartal 1396?
In welke eventijdige oorkonde wordt het bewijs geleverd, dat beide genoemde vereenigingen dagteekenen van de XIVe eeuw?
| |
| |
Angillis, die in 1856 eerst de geschiedenis schreef der Zeegbare Herten, doet den oorsprong opklimmen tot de XVe eeuw; van 1396 wist hij niets.
Em. van den Berghe, in zijne Schets eener geschiedenis der Zeegbare Herten (1887) beweert te weten, ‘dat de wortelen dier Kamer zich tot in de XIVe eeuw uitstrekken, doch dat slechts eene eeuw later haar bestaan met eenige zekerheid kon vastgesteld worden.’
Op welke gegevens is dat gegrond?
In de stadsrekeningen van Roeselare wordt geene Kamer vermeld vóór 1495; wel maakt men gewag in 1472 van ‘jonghe ghesellen’, die dat jaar naar Tielt gingen om te spelen, maar niets bewijst dat er daar qaaestie is van eene ingerichte Kamer: die ghesellen konden ook tot eene buurt- of wijkvereeniging behooren, gelijk men er in de middeleeuwen verscheidene had in meer of min volkrijke plaatsen.
Hoe het zij - wij vragen het bewijs voor 1396.
D.
Huygens. - Nadat de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde, te Leiden, in haar vergadering van 13 Juni 1895 eene commissie benoemd had, welke in de stad 's Gravenhage een gedenkteeken voor Constantijn Huygens moest oprichten, ontstond bij de vereeniging Die Haghe (die de bestudeering der geschiedenis van Neerland's Hofstad ten doel heeft) het plan, in aansluiting daarmede een gedachtenisviering ter eere van Huygens op touw te zetten. Wel werd geen samenwerking met de Maatsch. v. Ned. L. verkregen, maar Die Haghe's plan ging toch door, ja, breidde zich van Constantijn zelfs uit tot diens vader, Christiaan Huygens, secretaris van Willem den Zwijger, en tot Constanter's zonen: Christiaan, den natuurkundige, en Constantijn. Een talrijke commissie werd benoemd tot voorbereiding eener Huygenstentoonstelling.
De omstandigheden leidden er toe, dat de samenwerking tusschen deze commissie en Die Haghe verbroken werd, doch in plaats van aan het plan te schaden, werd het er door bevorderd. De commissie zette haar werkzaamheden voort en Die Haghe organiseerde langs anderen weg een hulde voor de Huygensen.
Die Haghe's nieuwe plannen kwamen tot uitvoering op den 4n September j. l, den 300n gedenkdag van Constaatijns geboorte. In het huis Lange Voorhout no 44, waar Constanter van 1624 tot 1627 woonde, werd een gedenksteen onthuld, waarbij de voorzitter der vereeniging, de heer A.J. Servaas van Rooyen, schetste, hoe de jaren, door Constantijn in dit huis dooigebracht, tot de merkwaardigste van zijn leven mogen gerekend worden.
Had deze plechtigheid in kleinen kring plaats, grooter was de schare, die kort daarop bijeen kwam in de Groote of St.-Jacobskerk, waar aan het graf der Huygensen een krans zou worden gehecht. Weder was hier het woord aan den heer Servaas van Rooyen, die nu een uitvoerige rede hield, waarin hij een bestudeerde levens- en karakterschets gaf van Constantijn en ook eenige woorden wijdde aan de overige in dit graf ter laatste rustplaats gelegde leden der familie Huygens. De plechtigheid in de kerk, die R.K. priesters en protestantsche geestelijken had samengebracht, werd door den heer A.N. Koopman opgeluisterd met een orgelconcert; o.a. werden een Psalm van Huygens en ‘Lofzang op C. Huygens, van Ban’ uitgevoerd.
Niet minder aanzienlijk was de schare, die eenige uren later aan de roepstem van Die Haghe gehoor gaf en een Huygensavond in de Theaterzaal van het Kurhaus te Scheveningen bijwoonde; onder
| |
| |
de aanwezigen waren zelfs de Groothertog van Saksen en diens dochter, de hertogin van Mecklenburg.
Het programma vermeldde vooreerst twee tableaux vivants: ‘Constantijn Huygens en zijne kinderen,’ naar de schilderij van A. Hanneman (1640) en ‘Christiaan Huygens, aan zijn huisgenooten de slingerbeweging verklarende’ (1658). Vooral aan dit tableau was groote zorg besteed. Voorts werden door den heer J.C.v.d. Grijp eenige verzen gereciteerd, waaronder een fragment van Huygen's Voorhout (waarbij het tooneel de Haagsche ‘hndelaan’ te zien gaf) en Scheepspraet. Dit gedicht was met goed gevolg gedramatiseerd. De mise en scène (een herberg met vroolijke gasten) was typisch. De heer v.d. Grijp vervulde zijn niet gemakkelijke en ten opzichte van een deel van het publiek ondankbare taak loffelijk.
Tot besluit van Die Haghe's hulde werd voor het terras van het Kurhaus een toepasselijk vuurwerk afgestoken, terwijl de Huygenspoort aan het begin van den, in 't midden der 17e eeuw naar Constanter's plannen aangelegden, Scheveningschen weg geillumineerd was.
Dit wat Die Haghe betreft, die eer van haar werk heeft. Nu de commissie voor de Huygenstentoonstelling. Wat zij alzoo omtrent het geslacht Huygens bijeen gebracht heeft, werd, te beginnen met den 8n September, in het Gemeentemuseum ter bezichtiging gesteld. Bij de opening der expositie hield de L. Wichers, voorzitter der commissie een rede. Deze liet vooral het licht vallen op de Huygens-studien der laatste 25 jaren, hulde brengend aan Jorissen, die het eerst de goudmijn van de Huygens-handschriften, berustend in het Kon. Instituut te Amsterdam, en de bibliotheek der Leidsche universiteit, ontgon, en aan mannen als de professoren Moll en Boot, die de manuscripten van het Instituut hebben gecatalogiseerd. Ook wees spr. op den roem van het geslacht Huygens.
De Minister van Binnenlandsche zaken, v. Houten, opende officieel de tentoonstelling. Deze nu is voor het groote publiek niet zoo bijzonder interessant, of het moesten de kleine collectie instrumenten enz. van Christiaan en de vele platen en kaarten van den Haag zijn; ook de portretten kunnen dezen of genen leek belang inboezemen. Wat echter de mannen van het vak betreft, voor hen heeft de tentoonstelling, die ook vele manuscripten en boeken bevat, groote waarde.
Bijzonder belangrijk moet wel de collectie manuscripten zijn, afkomstig uit het Huis-archief van H.M. de Koningin; doch de vitrines, waarin deze liggen, zijn verzegeld.
Intusschen de commissie verdient alle lof. Niet minder dan 1055 nummers wist zij bijeen te brengen en uitstekend te catalogiseeren.
Wat ten slotte het gedenkteeken der Maatsch. v. Letterkunde betreft, dit zal bestaan uit een door Odé te houwen buste van Constanter, op voetstuk. Ze zal geplaatst worden op den Scheveningschen weg nabij het Hotel Promenade. De veigunning tot plaatsing ervan is bereids aan het Gemeentebestuur gevraagd. Wanneer de onthulling zal geschieden is nog niet bepaald.
Ten slotte deze vermelding, dat zoowel de nieuwe jaargang van Die Haghe's orgaan: 't Haagsch Jaarboekje, als de jongste aflevering van Oud Holland aan de Huygensen gewijd zijn.
Den Haag.
O.
Koninklijke Vlaamsche Academie. Zitting van 19 Augustus. - De heer Theo Coopman wordt benoemd tot afgevaaidigde deracademie, bij de onthulling van het gedenkteeken aan dokter Snellaert.
| |
| |
Vervolgens wordt besloten dat de plechtige feestzitting zal plaats hebben op Zondag, 18 October. Alsdan wordt overgegaan tot het aanduiden der prijsvragen voor 1898 en 1899.
Door den heer Sermon wordt uit naam van den heer Génard een voorstel gedaan tot het aannemen van een bijzonder kenteeken voor de leden der Academie.
Zitting van 16 September. - Maatregelen voor de plechtige zitting op 18 October. Men beslist het uitgeven van een werk: Plaatsnaamkunde. - Gemeente Bilsen door Cuvelier en Huysmans.
Davids-Fonds. - Tooneelkundige wedstrijd - Uitslag: Drama: De uitgeloofde prijs wordt toegekend aan het stuk, getiteld: de Familie Wandels, in drie bedrijven. Na opening van het briefje bleek schrijver te zijn de heer Isidoor Albert, te Gent.
Een tweede prijs (125 fr. en eene medalie) is toegewezen aan het stuk: Broeder Jacob, in één bedrijf. Schrijver er van is de heer Lievevrouw-Coopman te Gent.
Eervolle meldingen aan: Jantje van Rym, Heraclius (buiten prijskamp, daar het stuk eene bewerking is naar een Fransch), Het Stomme Kind, Asouras, of de daemon van het Oproer (navolging van het drama: Vorst en volk, door R. Verhulst), De Tijdgeest, Het Gebed, De Dronkenschap, Weldoen doet niet vreezen, De Schijnvriend, Teodor Salska.
Blij- of kluchtspel: De jury betreurt den uitgeloofden prijs niet te kunnen toewijzen. Eene eerste eervolle melding wordt gegeven aan het stuk, met titel: twee Huwelijken in de war. De schrijver wordt uitgenoodigd zich te doen kennen.
Al de hierboven vermelde stukken zullen gedrukt worden, indien de Schrijveis willen rekening houden van de door de jury aangeduide verbeteringen. De schrijvers zullen 25 present-exemplaren van hun stuk bekomen.
- De winterfeesten van het Davids-Fonds beginnen wederom aan het dagorde te komen: Den 5den October geeft Zele een avondfeest met opvoering van ‘De twee Daniels van Dendermonde’ en ‘Het portret van den Schoonzoon’, en Aarschot had den 20 Sept. eene voordracht door den eerw. Pater Van den Wildenberg en eene vertooning van ‘Pieter Livmus Slimbroeck’. Gent bereidt haar jaarlijksch feest voor de prijsuitdeeling aan de bekroonde leerlingen in hare Vlaamsche prijskampen.
Vlaamsche belangen. - Het XXIIIe Nederlandsch Taalcongres in Augustus gehouden is ten volle geslaagd en mag op zijne beuit gerekend worden als een beteekenisvol feit voor de Vlaamsche beweging. De meest opgemerkte redevoeringen zijn de openingsrede van Max Rooses en de vooidrachten van Dr Schaepman over Vondel en van Jan van Ryswyck over de zuiverheid van uitspraak. Het stichten van eene Vlaamsche Hoogeschool, ingeleid door Pol de Mont, is wederom op de dagorde der openbare meening gebracht.
Het XXIVe Nederlandsch Congres zal toekomend jaar te Dordrecht gehouden worden.
De besturen waren volgenderwijze samengesteld: Hoofdbureel: Max Rooses, voorzitter; A. Smeders (Antwerpen), J. De Vigne (Gent), Dr. Schaepman (Rysenburg), Dr. Laurillard (Amsterdam), ondervoorzitters; Dr. J te Winkel (Leiden), M. Emants (Den Haag), J. Bouchery (Antwerpen) en Pol de Mont (id.), secretarissen.
Eeiste afdeeling: Dr. J. ten Brink (Leiden), voorzitter; J. Obrie (Gent) en H. Muller (Amsterdam) ondervoorzitters; Dr. A. Beets (Leiden) en Fr. Van Cuyck (Antwerpen), secretarissen.
| |
| |
Tweede afdeeling: H. Sermon (Antwerpen), voorzitter; H. Unger (Rotterdam) en J. Sabbe (Brugge), ondervoorzitters; Heeres (Den Haag) en Fredericks (Oostende), secretarissen.
Derde afdeeling: A. Cornette (Antwerpen), voorzitter; H. van Buren (Tielt) en A. Siffer (Gent), ondervoorzitters; Vriesendorp (Amsterdam) en E. 't Sjoen (Brussel), secretarissen.
Een feit heeft nogal misbaar verwekt bij congresleden van alle gezindheden, namelijk, het verbieden van 't zingen van den ‘Vlaamschen Leeuw’, onder voorwendsel dat het lied der Vlamingen een partijlied zou zijn in de Scheldestad.
- De plechtige zitdag te Mechelen, den 13 September gehouden door den Katholieken Vlaamsche Landsbond is ook met volkomen welslagen bekroond geweest. Prachtige en practische redevoeringen zijn er gehouden en vele Vlamingen, uit alle kanten van het land toegestroomd, waren op de plechtigheid aanwezig.
Het bestuur was samengesteld als volgt: Volksvertegenwoordiger Coremans, voorzitter, P. Ryckmans, ondervoorzitter. Eerste afd. Hoogleeraar De Ceuleneer (Gent) voorzitter; Dr Laporte (Lier), Bellefroid (Hasselt), ondervoorzitters; Vliebergh (Eernegem) schrijver. Tweede afd. Volksvertegenwoordiger De Vriendt (Brussel), voorzitter; Dr Van Steenkiste (Brugge) en D'Hooge-Bellemans (Niel) ondervoorzitters; H. Priem (Brugge) schrijver; Derde afd. Volksvertegenwoordiger A. Janssens (St. Nicolaas) voorzitter; Van Horenbeeck (Mechelen) en A. De Visschere (Brugge) ondervooizitters; J. Crcts (Mechelen) schrijver.
- Den 20 September had de onthulling plaats van het monument opgericht op het graf van Dr Snellaert op het kerkhof te Sint Amandsberg bij Gent. Redevoeringen werden uitgesproken door de heeren J. Obrie, Baron de Maere, Jan Bouchery, Th. Coopman, Hoogleeraar Vercouillie, Hoogleeraar Paul Fredercq, Dokter Van Cleemputte en gedichten voorgelezen door de heeren Ed. Fabri, I. Albert en A. Bultynck.
- Buiten deze plechtigheden hadden er weder ter gelegenheid van het groot verlof verschillende andere Vlaamsche bijeenkomsten plaats, namelijk die van de humanoriastudenten, te Gent, te Mechelen, te Poperinge enz. De geestdrift was er in vollen laai, hopen wij dat hij blijve branden en dat hij later niet uitdoove onder het koude stortbad van het werkelijk leven.
† Jozef Van Assche, notaris te Gent en opsteller van het gewaardeerd werk: Handboek voor den Notaris dat zooveel bijgedragen heeft tot het zuiveren van den stijl der acten en contracten. De overledene was de broeder van den gekenden bouwkandige ea oulheidkundige August Van Assche.
† Victor Lagye, kunstschilder en leeraar bij de Academie van Antwerpen. Hij werd te Gent geboren in 1825 en in 1845 nam hij dienst in het leger van Garibaldi; vocht voor het Jonge Italie en veroverde den graad van kapitein.
† A. Bonetti, opsteller van de Osservatore romano en gewezen Romeinsche briefwisselaar van Le Courrier de Bruxelles.
† Palmieri, bestuurder van het observatorium op den Vesuvius en schrijver van de Annalen van dat observatorium en andere werken over wiskunde en natuurkunde. Hij was ook leeraar aan de hoogeschool te Napels en is de uitvinder van den regenmeter, den eclectroen lichtmeter alsook van den anemographe.
| |
| |
† Victor Henry, gewezen opsteller van Le Journal d'Anvers en andere bladen, medewerker aan La Patrie en Brusselsche briefwisselaar van Le Bien Public.
† H. Fizeau, bekende Fransche natuurkundige; Annales de physique et de chimie, bevatten menige geleerde werken van hem. - Sir John Erichsen, Engelsche geneesheer, schrijver van menigvuldige medische werken waarvan verschillende in menige andere talen overgezet zijn geweest.
† Pieter-Xaveer de Cock. - Te Deurle is den 11 Augustus, ten gevolge der geelzucht, overleden de bekende landschap- en dierenschilder Pieter-Xaveer de Cock, geboren te Gent den 10 Maart 1818, dus 78 jaren oud.
Eenvoudig van aard en levenswijze, schilderde onze stadsgenoot, bij voorkeur, gezichten omtrent de Lei, met koeien in de weide, of aan een elzenkant. Hij deed dit met een ongewoon begrip van het schoone, en wist een wasem van dichterlijkheid te doen zweven over de meeste zijner door allen zeer gewaardeerde voortbrengselen. Te Parijs en in Duitschland verwierf hij, op groote tentoonstellingen, menigen lauwer, evenals in België, en de koning vereerde hem met het ridderkruis zijner orde, terwijl de koning van Beieren hem de orde van St.-Michiel, eerste klas, schonk, in waardeeling van zijn talent. Men mag zeggen dat Xaveer de Cock, een even goed mensch als talentvol kunstenaar, te Deurle en in de nabij gelegen dorpen zoo vele vrienden telde als er ingezetenen zijn.
Zijne teraardebestelling had plaats donderdag 13 Augustus. Slechts weinige, al te weinige vrienden! vergezelden het stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats. Een paar kunstenaars en twee letterkundigen uit Gent, een landschapschilder van het naburige St.-Martens-Latem - ziedaar, buiten de dorpelingen, den geheelen vrienden-rouwstoet..... Ons deed het pijn, een man, bedeeld met zoo schoone gaven, wiens kunstgewrochten in musea en bij bijzonderen nog lang zullen bewonderd worden, een man met zoo'n beminnelijk karakter, te zien ter aarde bestellen als een alledaagsch mensch, van wien hoegenaamd niets overblijft; wiens naam, bij de uitschrapping van de lijst der levenden, voor altijd uit het geheugen verdwijnt.
De stad Gent hindelt niet naar behooren met hare kinderen, die ietsmeer in het leven betrachten dan stoffelijk welzijn. Veertien dagen vroeger overleed hier een andere kunstschilder, die sedert veertig, vijftig jaar, onzekunstkabinetten had verrijkt met lieve tafereeltjes, die zich ook eene zekere faam had verworven en insgelijks als een braaf, gedienstig, vriendelijk mensch bekend stond: op Constant de Bruycker's begrafenis, die te Gent zelf plaats had, waren nauwelijks een zestal kunstminnaars aanwezig.....
't Is echter waar: noch Xaveer de Cock, noch Constant de Bruycker hielden van blaai of lawaai; zij leefden stil en afgezonderd, schreven zelven hunnen lof niet in gazetten of tijdschriften, zochten het heil en de vreugde' van het leven alléén in de beoefening der Kunst, die, inderdaad, hare oprechte dienaren ruimschoots voldoening geeft voor wat deze, door tegenkanting of miskenning, te ontberen hebben.
Hunne faam is, ja, op duurzamer grondslagen gevestigd dan die der winderige moderne krijt-, chocolade- en blauwselscholen, die de schoone natuur vervalschen, den goeden smaak der menigte bederven. Vooral van Xaveer de Cock mag gezegd worden, dat zijn naam met eere, zijn kunstarbeid in hooge waardeering blijven leven.
Een comiteit is alhier tot stand gekomen om een grafteeken aan Xaveer De Cock te wijden. Baron H. della Faille burgemeester van Deurle is er eere-voorzitter van, de heeren Tydgat en de Potter de voorzitters, de heeren Van Hoorde en Heins de secretarissen en C. Verstraete de penningmeester.
D.
|
|