Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Hlodwig's DoopGa naar voetnoot(1).Den Z.E. Heere Kanunnik Ed. de Buysscher. In zegevierenden stoet trekken de Franken van Hlodwig's verblijf te Reims, naar de kerk.
franken.
Hoog, hoog op 't schild
Den Frank getild,
Ons edlen held
Uit Tolbiac's veld.
zanger.
Mijn koning zwaait zijn lange lokken,
Zoo 't strijdros met zijn manen doet:
Harop!.. Hij rent... en, onverschrokken,
Elk vliegt, elk volgt hem op den voet.
| |
[pagina 203]
| |
franken.
Hoog, hoog op 't schild,
Vorst Hlodwig mild,
Die wonde en bloed
Met goud vergoedt.
zanger.
Mijn koning zwaait zijn bijl in 't ronde,
Helflikkrend van den bliksemgloed:
Harop!... Hij kerft... kerft wonde op wonde;
De vijand vliedt of ploft in 't bloed.
franken.
Hoog, hoog op 't schild!
En flink gedrild
Ons bijl en lans,
Bij spel en dans!
zanger.
Mijn koning zwaait in zegevieren
Zijn lokken lang, zijn bijl bebloed:
Harop!... Hij wint .. 't gekras der gieren
Stemt mede in 't lied, dat Hlodwig groet.
franken
Hoog, hoog op 't schild
Den Frank getild,
Ons edlen held
Uit Tolbiac's veld.
zanger.
Mijn koning trotste Thor en Woden;
Hlotildis bad heur Jesus zoet:
Komt! Hlodwig wil 't... den God der goden
Vereert met hem ons zegestoet!
| |
[pagina 204]
| |
De Franken - zoo weinig nog zijn ze bekeerensgezind - antwoorden niet aan dezen oproep van den Zanger; even is de stoet dicht bij de kerk gekomen, waar de Priesters, met hun volk, eenen kerstzang aan 't zingen zijn - een lied van Prudentius, uit het begin der Vde eeuw.
priesters.
‘O quanta rerum gaudia
Alvus pudica continet
Ex qua novellum soeculum
Procedit et lux aurea.’
O macht van vreugden overgroot
Besloten in den maagdenschoot,
Waaruit, bij de eeuwe nieuwgebaard,
Een gouden licht gaat over de aard.
‘Jam mella de scopulis fluunt,
Jam stillat ilex arido
Sudans amomum stipite,
Jam sunt myricis balsama.’
Zie! honing, honing vloeit uit steen,
Zie! de eik, zoo dor en hard als been,
Zweet wierookdrop op droppels uit,
Zie! balsmend bloeit het heidekruid.
hlodwig.
Blij gezang van vreugde en vrede!
Hoor ik niet,
Met uw toovertonen mede,
't Zoete lied
Van Hlotildis.... en haar bede?!
| |
[pagina 205]
| |
Zijn het englenpsalmen,
Die hier galmen,
En - die geuren - zijn het walmen,
Wentlende om Gods glorietroon?
Hoe schoon, hoe schoon?
Vader, zeg, is 't hier de woning
Van den grooten Opperkoning,
's Hemels rijk en heerlijkheid,
Waar vorst Hlodwig wordt verbeid?
remigius.
't Is hier, mijn zoon; treed binnen!
Buig, zacht van zinnen,
Sicamber, 't hoofd: vereer
Hetgeen gij dorst verbranden;
Verbrand, wat gij weleer
Vereerdet met offranden.
Hier breekt bij de Franken de heidensch wilde inborst door: hun oploop verwekt zulk eene verwarring dat de dienstdoende geestelijke niet met het Chrisma tot bij den Bisschop kan geraken.
franken.
O vrije Frank,
Dat buigen,
Die doop, die dwang
Dat staat
Alleen aan vuigen!
Verraad!
Harop! en slaat,
In woesten loop,
Die drommen dóór en overhoop!
| |
[pagina 206]
| |
priesters.
Broeders, wilt uw moed bedaren!
Spaart ons werelooze scharen:
Hier en schuilt verraad noch list.
Broeders, zoo ge 't lotsdeel wist,
Dat de Heer u heeft beschoren!....
Hlodwig wordt in God herboren!
Hlodwig wordt Gods machtgezant
Door het gansche Gallenland!
zanger.
't Wemelt hier van wondre dingen:
Ziet: een duif, op blanke zwingen,
Drijft... en draagt een gouden vat!
Heer! wat hemelgeur is dat!
christenen.
Heer! wat hemelgeur is dat!
remigius.
Lof, lof den Heer der legermachten,
Die hand en hert der zijnen staalt!
Zijn Geest - een blanke duive - daalt
En dauwt Zijn eigen balsemkrachten,
O Hlodwig, op uw lokken lang!
In hooger geestverrukking schouwt Remigius de tijden door, en groet, in hunne hemelsche heerlijkheid, Hlodwig's naamgenooten en opvolgers, den H. Lodewijk IX, en Lodewijk XVI, het vrome slachtoffer der Revolutie. Heft aan een dank- en gloriezang:
Gods englen groeten meê, daarboven,
Met d'eersten Hlodwig, dien wij loven,
| |
[pagina 207]
| |
Een latren Hlodwig, die zijn troon
Versiert met Jesus' doornenkroon;
En Hlodwig, die zijn kroon, zijn leven
Voor God en volk heeft prijs gegeven!
christenen.
Aan koning Hlodwig, godgetrouw,
Victorie!
Aan God, die Hlodwig zalven wou,
De glorie!
Hoog, Hlodwig, hoog!
Voor hert en oog
Heeft Gods wil uitgeblonken:
Ons dekke 't schild,
Van God gewild
En vlammend van Gods vonken.
zanger.
Waar Hlodwig, waar mijn koning edel,
In eerbied buigt en diep ontzag,
Draagt geen van ons zoo hoog den schedel,
Dat hij naast hem niet buigen mag.
Waar Hlodwig liet zijn lange lokken
In 't water wasschen, godgewijd,
Wordt ons hert meê van moed doortrokken,
Gestaald ons arm en bijl ten strijd.
priesters.
‘Zie! honing, honing vloeit uit steen,
Zie! de eik, zoo dor en hard als been,
Zweet wierookdrop op droppels uit,
Zie! balsmend bloeit het heidekruid.’
hlodwig.
Vader, vader, is 't geen logen
Die mij kwelt?
Zie! van uit des hemels bogen
Komt een held -
| |
[pagina 208]
| |
Komt een engel - aangevlogen!
O prachtbanier,
Met leliën blij doorweven!
'k Ontvang u fier,
Door Gods hand mij gegeven;
En, knielend, hier
Zweer ik u trouw voor 't leven.
Strijdmakkers, in gelid!
Knielt rond Gods vlag... en bidt,
Dat Vaders hand u zegen':
Hij doopt en maakt u sterk
Voor 't lastig heldenwerk,
Dat God ons gaf te plegen.
priesters.
‘O macht van vreugden overgroot,
Besloten in den maagdenschoot,
Waaruit, bij de eeuwe nieuwgebaard,
Een gouden licht gaat over de aard.’
zanger.
Mijn koning zwaait zijn prachtbaniere,
- De blanke, in 't maagdlijk leliesneeuw -:
De nacht verdwijnt... elk groete en viere
Den dageraad der gulden eeuw!
slotkoor.
Laat 's Heeren vlag,
In vollen dag,
Heur breede baan
Wijd openslaan
Blank en blij!
Volgen wij,
Van gouw tot gouw,
Vorst Hlodwig mild,
Van God gewild,
Aan God getrouw!
Op St Vedastus' 1896.
Eug. de Lepeleer.
|
|