moeders brief! Ja, zelfs het papier verschilde en niet weinig: een haveloos blad, dun, verschoten, niet geschikt tot briefpapier, en een: Engelsch papier, fijn, licht-geel, zacht, mollig om tusschen de vingers te nemen. Hij bleef met dien brief in de hand en, liet erover het oog pozen.
Vaders zuster, die rijk getrouwd was, schreef dat zij het gevraagde kleêrgoed voor de kinderen stuurde; afgelegde kleêren, verscheurd of verkleurd, afgedragen schoentjes, wat bij gelapt; geld kon zij nu niet zenden, Valeer had altoos den sleutel op zak en had gister, tegen alle gewoonten in, de toogla geledigd; er was ‘anders’ een groote ‘ontvang’; het was jammer.
Moeder had dus - en weêr eens- een bedelbrief geschreven, een bedelbrief.... Wat de jongen op zijn lessenaar ontwaard had, was een brief van bedanking, van zijn moeders hand.
Hij stond daar peinzend, de twee brieven in de hand, dien van moeder met banale volzinnen, in 't Fransch geschreven; in 't Vlaamsch schreef zij te veel fouten, ‘dát’ had zij verleerd, beweerde zij altoos. Een bitteren grimlach had hij om de lippen, bij 't lezen van dit armzalig opstel, slordig geschreven op slordig papier, want weêr trof dit hem, gezochte ‘phrasen’, onsamenhangende gedachten, erbarmelijk ingekleed, eentoonig de vorm, herhaling op herhaling; geen stijl, mets... en toch iets: een overdreven gevoelen van erkentelijkheid; niet dat de jongen aan moeders rechtzinnigheid twijfelde, maar die overweldigende dankbaarheid, haast kruipen gelijk, hinderde hem ongemeen.
Het tweede schrijven: een lief opstel, de stijl gekastijd, keurig, lief, om in bewondering voor op te gaan, een opstel, dat in hem een begeerte wekte om ook zóo te kunnen schrijven; het werk van een geboren briefstelster!
Was het wrevel, om dit zóo zichtbare onderscheid van schrijven; was het de bedelbrief zelf, of de gedachte dat zijn vader er zou achter komen en wat op zulke ontdekking volgen zou; was het, het besef van moeders verduldigheid, - vast een smartvolle verduldigheid -, was het, alles te saâm genomen, wat hem zóo ongemeen somber had aangedaan?
Vaders zuster stelde het zóó goed, die was rijk getrouwd, en vast gelukkig; de jongen dacht aan zijn vader, die zichzelven zoo'n ellendig huwelijksleven gekozen en zijn kinderen hun rechtmatig erfdeel ontstolen had en, - aan zijn andere tante, vaders jongste zuster: gestorven in een gesticht te Mechelen, gestorven een maand na heur intrede! Een speculatie van den rijkgetrouwden brôer op een ‘bloedeigen’ zuster: zij had altoos