| |
| |
| |
Den Eerweerden heer Augustijn Janssens Geloofszendeling voor Congoland.
Zwaait uw palmen, Congoboomen!
Danst van vreugde, zwarte volk!
Zingt victorie, wilde stroomen!
Huppelt! en ter waterwolk
Dampende uit den val ten hoogen,
Zonne, spant uw zegebogen!
Want, op Vlaandrens verre kusten,
Is een jongling opgestaan,
In wiens hert de wenschen rusten
Van twee heil'gen, voorgegaan
Op des Hemels weg. De wegen
Der volkomen zelfsoffrand
Zal hij volgen, bij Gods zegen,
Om te zekerder, in 't land
Der belooning, weer te vinden
Dezen die hij vroeg verloor.
Hij, de jongste, de beminde
Van een talrijk broedrenkoor,
Wilde aan allen vaarwel zeggen,
En, met kinderlijken min,
't Hoofd op Jesus herte leggen,
Wat begeerte mag er branden,
| |
| |
Steekt hij niet zijn teedre handen
Uit? Waarheen? - o, Ginds, waar 't bloed
Wraak roept langs de slavenbanen;
Waar de negers, levensmoe,
Uitgeput van klacht en tranen,
Deze zijn 't, die 't meeste lijden.
Dezen zal hij troosten gaan,
Aan hun lot zijn leven wijden!
Noch de buldrende oceaan,
Noch de ontvruchbre rotsenvloeren,
Noch 't bedriegelijk moeras,
Waar de koortse zit te loeren
Achter 't hooggeschoten gras,
Noch de gruwzaamheid der dieren,
Noch der menschen dierlijkheid,
Kan hem doen den drift verlieren,
Die hem naar zijn zwarten leidt.
Zelfs de vrees, zoo groot voor minderen,
Van zooverre alleen te zijn,
Zij en kan 't besluit niet hinderen
Van den moed'gen Augustijn.
Zwaait uw palmen, Congoboomen!
Danst van vreugde, zwarte volk!
Zingt victorie, wilde stroomen!
Huppelt! en ter waterwolk
Dampende uit den val ten hoogen,
Zonne, spant uw zegebogen!
Want de jongling komt gewapend,
Niet gelijk een oorlogsheld,
Die, naar eer- en roofbuit gapend,
Enkel rekent op 't geweld.
Neen, hij draagt het Kruis in handen,
't Kruis van vrede, recht en plicht,
| |
| |
Om het in uw woeste landen
Neer te planten, in 't gezicht
Uwer toegestroomde zwarten;
Die verbaasd een blanken zien,
In hun lijf- en zielesmarten,
Onbaatzuchtig, hulpe biên:
Hunne slavenketen ruilen,
Tegen Christus broederband,
En, zooverre er negers schuilen,
Op het diepstverholen strand,
't Outer opslaan, en den Hemel
Oopnen met zijn wonderwoord!...
- 'k Groet u, onder 't palmgewemel,
Lachende beschavingsoord:
Kerk en school, en negerstelgen
Werkende op het missieland!
Machtloos blijft de moed der Belgen,
Zelfs de milde Koningshand,
Waar geen Godsgezant en zegent,
Werkt en leert, en al wie lijdt
Niet als broeder en bejegent!...
Hoeveel stichten wijd en zijd
Voortgeplant, in verre streken!
Scheuten van die Scheut van hier!
Die zoo krachtvol is gebleken,
Dat zij durft èn 't zuidervier
En het ijs van 't noorden tarten!
Hulde zij het heilig huis,
Waar ons lievling broederharten
Vindt, in 't lommer van het Kruis,
Raad en voorbeeld, die hem toonen
Hoe men, in het wildste land,
Door 't geloof van Vlaandrens zonen,
Vlaandrens deugden overplant!
Zwaait uw palmen, Congoboomen!
Danst van vreugde, zwarte volk!
| |
| |
Zingt victorie, wilde stroomen!
Huppelt! en ter waterwolk
Dampende uit den val ten hoogen,
Zonne, spant uw zegebogen!
Sint-Niklaas, den 23 Juli 1896.
|
|