Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
De Mystische Beteekenis van de gewaden en onderscheidingsteekenen eens bisschops.Sanctificabor in iis qui appropinquant mihi. Toen de lichtzinnige zonen van Aäron het waagden een verboden vuur voor den Heer te ontsteken, trof hen een bliksemstraal uit de wolkenzuil en doodde hen, en Mozes zeide aan Aäron, aldus spreekt de Heer: Ik wil geheiligd zijn in degenen die mij naderen, en verheerlijkt voor de oogen van het volk, Sanctificabor in iis qui appropinquant mihi et in conspectu omnis populi glorificabor. (Lev. X. 3). De priesters dienen mij en mijne geboden als heilig en onschendbaar te houden, Ik wil verheerlijkt zijn voor 't volk door hunne gehoorzaamheid of door de straf, die de ongehoorzame beloopt.
Als voor enkele maanden (we schreven destijds half December '95) de nieuwe Opvolger van St. Willibrordus zetel het voorrecht had uit de handen van Z. Exc. den Apostolischen Internuntius krachtens opdracht van den H. Stoel het H. Pallium te mogen ontvangen, was er geen Katholiek blad te vinden, èn in de Nederlanden, èn in 't Vlamingenland, dat niet op de eene of andere wijze zijne blijdschap, zijne deelneming wist te betuigen op die heugelijke stonde. En te recht! Wat al zoete en dankbare herinneringen èn voor de Nederlanders, èn voor de Vlamingen, zijn verbonden aan dien roemrijken en bestendigen, zetel van St. Willibrordus, die, nu twaalf eeuwen geleden de bisschop- | |
[pagina 133]
| |
pelijke eer en zending niet zelf zich toeëigende, noch van zijn gezellen ontving, maar tot Aartsbisschop gewijd en met het Pallium versierd werd door den vijf-en-tachtigsten opvolger van Petrus, den H. Sergius I. St. Willibrordus.,. honorem et missionnem Episcopalem non sibi assumpsit, non a sociis suis accepit, sed ab octuagesimo quinto Petri Successore, S. Sergio I, Archiepiscopus consecratus et Pallio fuit insignitus. (Rede van Z. Exc. den Apostolischen Internuntius.) Vonden we hier groote Mannen als Willibrordus en Bonifacius, ginds in 't trouwe Luikerland vonden we destijds eveneens Mannen als Lambertus en Hubertus, uitblinkende in deugd en heiligheid.’ Om het bekeeringswerk toen ter tijde met meer kracht te kunnen voortzetten, werd Willibrordus, wellicht op aanbeveling van den H. Lambertus, die den heiligen zendeling had leeren kennen, tot Aartsbisschop der Friezen verkoren.’ (De Feestvierende Kerk. Uitg. v.d. We Bontamps-Venloo.) Doch het ligt niet in onze bedoeling uit te wijden over den onderlingen band, die Noord en Zuid, ook van af en door onze eerste Apostelen, omsluit, over den heiligen krijg, onderling gevoerd over het al of niet toebehooren en verplaatsen van een bisschoppelijken troon, 't is ons genoeg te weten, dat alle katholieke persorganen van N. en Z., hetzij Hollandsche of Vlaamsche, blijde in hunne kolommen de jubelstonde der overreiking van het pallium herdachten. Onwillekeurig wil ons echter eene vraag te binnen schieten. Aangezien in die dagen wellicht iedereen die vreugdemare vernam, zal daardoor misschien vaak de vraag geopperd zijn, wat dat H. Pallium eigenlijk te beteekenen heeft. Die vraag is zeer te billijken, en, lag het juist in den geest van Z. Exc. den Internuntius om de beteekenis van het H. Pallium toe te lichten, - immers, in de voorrede zegt Z. Exc.’ dat hij zich bij deze overreiking ten zeerste verheugd.... want daardoor wordt (Hem) de welkome gelegenheid geboden om de beteekenis van dit gewijde sieraad uiteen te zetten. Magnopere gaudeo.... Pallium.... Fibi solemniter tradere quippe quod et sacri huius ornamenti significationes inde praebetur occasio. (Rede van Z. Exc. den Internuntius) - dan kunnen wij, dunkt ons, niet beter doen, dan aan Zijne eigene woorden zooveel mogelijk verspreiding geven, als Hij in zijne overheerlijke, leerrijke en hooge rede zegt: Pallium est signum iunsdictionis ecclesiasticae, ideoque cunctas Christi | |
[pagina 134]
| |
oves, quae vocem Eius audiunt ad considerandum servandumque hierarchicum ordinem a Christo Domino in Ecclesia Sua constitutum, salubriter invitat. Divina autem Christi vox, ad quam Pallium nostras revocat mentes, in illa trina resonuit alloquutione quam Salvator habuit ad Apostolorum Principem, quum scilicet Ecclesiae suae fundamentum Petrum praeelegit quum Doctorem fratrum infallibilem renuntiavit, quum denique agnorum oviumque suarum Pastorem ipsum Petrum definitiva dispositione constituit. Quoniam vero Christi regnum in terris, ita dispositum et constitutum, ipso Salvatore invisibiliter protegente, usque ad saeculi consummationem est permansurum, idciico praerogativae Beato Petro collatae, utpote Christi Ecclesiae essentiale et formale elementum, omnes et integrae in Petri haeredem, in Romanum scilicet Episcopum transfunduntur. Quapropter Pallium de corpore Beati Petri sumitur et a Romano Pontifice Patriarchis Metropolitis et Archiepiscopis conceditur ad ecclesiasticae iurisdictionis originem et derivationem ostendendam; eo quod scilicet a Christo Domino in legitimum Petri haeredem iunsdictio ecclesiastica secundum totam suam plenitudinem transit et a Petri haerede in caeteros Episcopos secundum aliquam portionem derivatur. De vertaling is als volgt: Het Pallium is een teeken van kerkelijke rechtsmacht, en als zoodanig noodigt het met heilzamen aandrang al de schapen van Christus, die Zijn stem hoorenGa naar voetnoot(1), uit, om de hierarchische orde, door Christus den Heer in Zijne Kerk ingesteld, te huldigen en te bewaren. Het Pallium immers herinnert ons aan de stem van den Godmensch, toen zij weerklonk in het drievoudig woord tot Petrus gericht, om hem namelijk uit te verkiezen tot fundament der KerkGa naar voetnoot(2), om hem aan te wijzen als den onfeilbaren leeraar zijner broedersGa naar voetnoot(3), om hem eindelijk voorgoed als herder aan te stellen over de lammeren en de schapenGa naar voetnoot(4). Daar echter Christus' rijk op aarde, aldus gesticht en ingericht, onder de bescherming van zijn onzichtbaar Hoofd, tot de voleinding der tijden moet blijven bestaan, daarom gaan de aan Petrus verleende voorrechten, als behoorende tot het wezen van Christus' Kerk, allen in hun geheel over op Petrus' opvolger, dat is op den Bisschop van Rome. | |
[pagina 135]
| |
Om deze reden wordt het Pallium van het graf van den H. Petrus genomenGa naar voetnoot(1), en door den Paus aan de Patriarchen, de Metropohten en de Aartsbisschoppen gegeven, ten einde de wijze aan te toonen, waarop de kerkelijke rechtsmacht ontstaat en wordt overgebracht: dat namelijk de kerkelijke rechtsmacht in geheel haar volheid overgaat van Christus op den wettigen opvolger van Petrus, en voor een zeker gedeelte wordt overgebracht van Petrus' opvolger op de overige BisschoppenGa naar voetnoot(2). Vreemd mag het verschijnsel heeten, dat in onze dagen de mystische beteekenis van kerkelijke ceremonien aan zoo weinigen bekend is. Toch gelooven wij zou het zeer nuttig zijn èn tot voeding der godsvrucht, èn tot roomsch verweer de reine, frischheid ademende bloemen van dit vruchtbaar veld aan 't volk in al hare waarde te doen kennen, hetzij mondelings, hetzij schriftelijk. Tot steun en staving van onze opvatting meenen wij bij deze gelegenheid hiermee een klein, rechtzinnig bedoeld vertoon te mogen maken, en durven wij het wagen onmiddellijk, ten gevolge van het reeds eenigszins behandelde Pallium, een Hoofdfiguur nl. den Bisschop, den Prins der Kerk, in vol ornaat in ons midden te brengen. Wij hopen hierdoor voor vele lezers eene nuttige en vruchtvolle studie te openen. Daarom zullen we zoo bevattelijk mogelijk, op eenvoudige wijze, zonder pracht of praal elk deel van 't bisschopsgewaad en van zijne onderscheidingsteekens afzonderlijk behandelen en er den mystischen zin naar bekende en gevolgde auteurs aangeven.
De H. Gewaden eens Bisschops hebben de volgende beteekenis. De caligae (eene soort ruime kousen van gewevene zijde over de gewone paarse kousen) welke den voet bedekken en aan de knieën bevestigd worden, herinneren hem, dat hij met vasten tred en geharde knie het predik- | |
[pagina 136]
| |
ambt te gemoet ijle. (Is. 35, 3: genua debilia roborate) De sandalia (lage schoenen zonder hakken, die boven de voeten met zijden linten worden vastgebonden) welke den voet van onder vrijwaren voor de aanraking met de aarde, en die van boven tusschen de riemen open zijn, beduiden, dat zijn levenswandel niet bevlekt zij door het aardsche. (Matth. X, 14. Excutite pulverem de pedibus vestris) dat hij zich daaientegen veel meer tot het hemelsche wendde. Het succinctorium, waardoor de stool met den cingel verbonden wordt, beteekent de liefde der eerzaamheid, daar deze beweikt, dat genen, die het juk des Heeren op zich genomen hebben, het genot der zinnelijkheid ontzeggen. De tuniek beteekent de standvastigheid, welke Joseph alleen bewaarde. (Gen. XXXVII.) De dalmatiek met de wijde en lange mouwen verzinnebeeldt de vrijgevigheid, welke een bisschop moet sieren, zooals Paulus vermaant. (I Tim. III, 2: Aportet episcopum non turpis lucri cupidum esse, sed hospitalem (vgl. Is. LVIII, 7.). Oorspronkelijk is de dalmatiek ook het gewaad der diakenen, welke door de Apostelen ten dienste der armen aangesteld waren. (Act. Apost. V) De dalmatiek heeft links snoerlinten, die herinneren aan de zorgen van het active leven, hetwelk de bisschop voor zijne onderdanen moet hebben, gelijk de Apostel zegt (II Cor. XI, 28: Instantia omnium ecclesiarum.) De handschoenen dienen den bisschop te zeggen, dat zijne goede werken niet door de ijdele eer bedorven worden, dat veeleer de linker niet wete wat de rechter hand doet. (Matth VI, 3; V, 16). De gouden knop bovenop herinnert aan het loon voor goede werken bij den hemelschen Vader. (Matth. VI. I.) De mijter (mitra, plechtige witte hoofdtooi des bisschops met twee achter afhangende slippen) met zijne puntvormige vóór- en achterzijde symboliseert de Twee Testamenten, waarmede het hoofd des Bisschops gewapend is tegen de bestrijders der waarheid. De punten herinneren ons de twee lichthorens van Mozes, afstraling der Goddelijke Majesteit. De twee afhangende slippen symboliseeren de litterale en geestelijke beteekenis der twee Testamenten: de goudreep, rondom de bisschopsmuts herinnert aan Matth. XV, 14; Os. IV, 6; en XIII, 52: Omnis doctus in regno coelorum profeit nova et vetera. De mijter is altijd wit om den goeden geur en den glans der maagdelijke deugd te bedieden, de mijter bedekt het hoofd als eene beschutting | |
[pagina 137]
| |
der zinnen tegen alle aanvechtingen, waaraan de kuischheid blootstaat. De staf (kromstaf. Pedum, Baculus Pastoralis = Herdersstaf.) Teeken van herderlijke macht, van gezag over de kudde, gelijk de schepter of rijksstaf voor de keizers en koningen. De staf bestaat uit drie (losse) deelen nl. krul, schaft en punt, niet alleen tot gemakkelijk bergen, maar ieder deel heeft ook zijne symbolische beteekenis; de punt vermaant den Bisschop om de tragen aan te wakkeren; de schaft, of steel om de zwakken te behoeden; de krul om de verdwaalden te verzamelen; zooals het vers luidt: collige, sustenta, stimula: vaga, morbida, lenta. Eene andere uitlegging is deze: de punt beteekent de gestrengheid, de rechte schaft de standvastigheid en de krul de barmhartigheid van het herderlijk bestier. Vindt men een beeld, dat de krul des stafs naar binnen draagt, dan wil dit beteekenen de jurisdictie naar binnen bv. een abt voor zijn klooster. Bisschoppen hebben die naar buiten, over het volk; bijgevolg de krul naar buiten bij een beeld geeft een bisschop te kennen, de krul naar binnen, abt of abdis. Abdissen voeren eigenlijk geen staf, evenwel vindt men ze afgebeeld met een staf als een conventioneel attribuut, zoo het niet historisch is, ten teeken der waardigheid, waarmee ze tijdens haar leven bekleed zijn geweest. Men heeft zegels uit de XIII eeuw, waarop geen rekening is gehouden met de symbolen van jurisdictie ad extra, v.d. dat anderen dit symbolisme niet erkennen. De ring, annulus cordis = ring des harten, beteekent den eed van trouw, waardoor de Bisschop met de Bruid van Christus verbonden is, in 't bijzonder de geestelijke vereeniging des Bisschops met zijne kerk of kudde. Vraagt men, waarom draagt de Paus, die toch de Opperherder der geheele Kerk is, geen herderstaf, dan vind ik daarop het antwoord: de Paus gebruikt geen kromstaf, omdat zijne macht door geen plaats of tijd beperkt is. Eene andere verklaring is deze: de H. Petrus zond de heilige en in 't christengeloof zeer geleerde mannen Eucharius, Valerius en Maternus op om den Teutonen het H. Evangelie te prediken. Maternus stierf op reis, na zijne begrafenis keerden de twee anderen, bedroefd over zijnen dood, tot Petrus terug. Deze gaf hun zijnen staf met 't bevel dezen op het graf van Maternus te leggen en te zeggen: Petrus beveelt u dat gij in den naam van Jezus-Christus van de dooden opstaat. Daarna keerde de doode tot 't leven terug. | |
[pagina 138]
| |
Toen werd hij Bisschop van de kerk te Trier die den staf van den H. Petius met de grootste zorgzaamheid tot op den huidigen dag bewaart, Uit eerbied voor dezen staf en ter herinnering aan het wonder gebruikt Rome's Bisschop dien niet, als alleen daar, nl. in de kerk of in 't dioecees van Trier, waar de Petrusstaf bewaard wordt. Maternus stierf later te Tongeren in 't jaar 128, hij was toen 115 jaren. Als discipel van den H. Petrus werd hij hierheen gezonden als Bisschop, en heeft de inwoners van Tongeren, Keulen en Trier en andere omliggende volken tot het geloof van Christus gebracht. Hij was de eerste Apostel van Nederland, hij vestigde zijnen bisschoppelijken stoel binnen Maastricht omtrent het jaar 97. Hier stichtte hij een oratorium of bidplaats en begaf zich dikwijls van Tongeren derwaerts. Heeft de Paus absoluut geen staf? Abusievelijk worden hem door schilders en beeldhouders een drievoudig kruis als staf in de hand gegeven, dat nooit of nimmer door een Paus gebruikt is. Hij heeft noch kromstaf, noch drievoudig kruismaar een zijner onderscheidingsteekenen is de ferula of kruisstaf, een grieksch kruis of eigenlijk een croix pattée , als een klauw breed uitloopend kruis op staf. Ten slotte komen we nog eens terug op het pallium, gedragen door Aartsbisschoppen en andere door den Paus uitgelezene bisschoppen. Het heeft in al zijne bestanddeelen eene mystische beteekenis. De wol (genomen van twee lammeren op 't feest der H. Agnes, 21 Jan., daarvoor afgezonderd en gezegend) waarvan het pallium gemaakt is, beteekent de gestrengheid; haar wit de goedaardigheid, welke de Bisschop jegens verstokten en boetenden hebben moet, gelijk ook in de ark van het O.V. met de tafelen der 10 geboden de staf (virga) v. Aäron en het Manna vereerd op bewaard werden. Dat de wol van 't schaap genomen wordt, herinnert aan de deugd van zachtmoedigheid naar Christus voorbeeld. (Is. LIII, 7). De cirkelvormige gedaante vermaant al het ongeloovige en onbetamelijke te vermijden. (Eccl. VII, 19; Eccli I, 37). De vier kruisen beteekenen de 4 kardinaaldeugden: de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte en de matigheid. De puipere kleur der kruisen beteekent het bloed van Christus, (Matth. V, 20. Cant. VII, 5). De twee streepen voor en achter beduiden het comtemplatieve en actieve leven, dat in den Bisschop moet vereend | |
[pagina 139]
| |
zijn naar 't voorbeeld van Mozes, die nu eens op den berg met God samensprak, dan weer afsteeg tot het volk (Ex. XIX) daar de Bisschop met Martha satagit circa frequens ministerium, maar ook met Maria sedens ad pedes Domini audit verbum illius. (Luc. X, 39). Het pallium is dubbel aan den linker kant, hetwelk 't tegenwoordige leven verzinnebeeldt, enkel aan den rechter, wat het eeuwige leven voorstelt, daar de Bisschop sterk moet zijn om de lasten van dit leven te dragen, maar naar het andere met eenvoudigen maar algeheelen aandrang verzuchten moet. (Ps. XXVI, 4). De ter bevestiging aangehechte speld op de borst vermaant tot medelijden. (II, Cor. XI, 29), die op de linkerzij tot ambtsgetrouwheid (ib. 28), die op den rug tot strengheid der gerechtigheid (I. Petr. IV, 18); aan de rechterzijde wordt geen speld vastgehecht, om dat in den hemel niets puntigs of doornachtigs zal zijn. De drie gouden spelden zijn van onder spits, boven op rond en versierd met een kostbaren steen, opdat de goede herder om zijne herderszorgen hier beneden heeft te lijden, doch hierboven zal gekroond worden en als goed koopman de kostbare parel zal bezitten (Matth. XIII, 46). Het Caer. Episc. noemt 't pallium: venerabile insigne, mysticis significationibus plenum, zonder de symbolistische beteekenis te verklaren. We hebben thans den Bisschop voor ons gezien in volle uitrusting, we hebben zijne gewaden en onderscheidingsteekenis niet alleen opgesomd, maar ook en vooral - wat wij juist wenschten te doen uitkomen - de mystische beteekenis van elk in zijn geheel en in zijne onderdeelen zoo getrouw mogelijk trachten weer te geven, we zagen hem in 't volle ornaat van Subdiaak, Diaak, Priester en Bisschop als Hoofd der gansche geestelijkheid van zijn bisdom, welken indruk heeft hij op u gemaakt, waaraan heeft zijn bisschoppelijk kleed u herinnerd? Reeds hebben ons de kleinste onderdeelen van zijn gewaad gesproken waaraan ze ons herinneren, en het ‘totum’ dan? Keeren we een oogenblik terug naar het tabernakel van het O.V. Daar ook verschijnt eene grootsche figuur, een hoogwaardigheidsbekleeder in vol ornaat voor ons. Zijn onderkleed van zuiver linnen tot aan de voeten, zijn lijfrok van hemelsblauw lijnwaad tot aan de knieën, zijn kostbaar, rijkversierd opperkleed, zijn ephod, reikende ten halven lijve, | |
[pagina 140]
| |
vastgemaakt door twee gouden haken met edelsteenen, zijn gordel, zijn borstschild met 12 steenen, de gouden ringen en hemelsblauwe linten, zijn hoofdhulsel of mijter teekenen ons den Hoogepriester, teekenen ons Aaron, den door Mozes op Gods bevel gezalfde, van wien de eeuwige Hoogepriester gezegd had: Gij zult uwen broeder Aäron heilige kleederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad. Exod. XXVIII, 2. Vergelijk thans uw Bisschop, lezer, dien ge straks eveneens in vol ornaat gezien hebt; behoeft het wel verder betoog waaraan ons het ‘totum’ herinnert? Maar al te duidelijk dringt zich ook hier de gedachte op den voorgrond: de Kerk toont zich in haren heelen godsdienst als de stichting van Jezus Christus, die gekomen is, niet om de wet op te heffen maar om haar volkomen te maken. Non veni solvere, sed adimplere. (Matth. V, 17). Doch waarom gewaagden wij in den beginne van het O. V? Waarom juist als en-tête den tekst: Sanctificabor in iis, qui appropinquant mihi. Bij 't aandachtig doorlezen, zal het ons opgevallen zijn dat er wel vergelijk te treffen is tusschen den hoogepriester van het O. en van het N.V. Doch wij weten ook, dat de waardigheid van dezen veel verhevener is dan van genen. Verheven was het ambt van hoogepriester voor de arke, in 't tabernakel des Heeren, en daarom juist werd 't minste vergrijp, getuige de dood van Nadab en Abiu, streng gestraft. Hoeveel verhevener echter is dat des priesters der N.W., inzonderheid van den Bisschop; met hoeveel te meer recht gelden hier de woorden van God ‘ik wil geheiligd zijn in degenen die mij naderen’ als gericht tot den priester van het N.V.! Wèl hem van wien kan gezegd worden, dat op hem toepasselijk zijn de woorden van Paulus: Qui bene praesunt presbyteri duplici honore digni habeantur. (I Tim. V, 17). Mogen de bisschoppelijke gewaden, de onderscheidingsteekenen en hunne mystische beteekenis, inzonderheid het H. Pallium, zinnebeeld van ootmoedigheid, zuiverheid en liefde den hoogen Gezagsbekleeder, den Prins der Kerk indachtig de O.W. die woorden steeds levendig voor den geest brengen: Sanctificabor in iis qui appropinquant mihi. (Ler. X, 3). Ik wil dat mijne priesters mij heilig houden en mij voor het gansche volk verheerlijken! Breda. Th.R. |
|